mede vergelijkt, wat in het aangekondigde werk geleverd is, zal men gereedelijk erkennen, dat de Heer magnin geene compilatie uit oudere boeken, maar inderdaad een geheel nieuw werk geleverd heeft.
Na eene beknopte Inleiding over de verwonderlijke eenparigheid, waarmede de ingezetenen van Drenthe tot de Hervorming overgegaan en daarbij gebleven zijn, waaraan de Schrijver het toekent, dat weldra de geheugenis van alwat naar het Pausdom zweemde bijna geheel verloren geraakte, (bl. 1-13) gaat hij over tot de geschiedkundige behandeling der Kloosters, Conventen of Abdijen, wier voormalig aanwezen stellig bewijsbaar is; als daar zijn:
I. Het Klooster of de Abdij te Ruinen (bl. 13-23). Deze Abdij is vermoedelijk het oudste gesticht van dien aard in Drenthe. Zij wordt reeds vermeld in een Charter van het jaar 1036, van hetwelk de Heer magnin den korten inhoud mededeelt. Wij hadden liever gehad, dat hij ons dit gedenkstuk der grijze oudheid in deszelfs geheel naauwkeurig had medegedeeld. Er zijn zoo weinige echte stukken van vóór het jaar 1200 hier te lande overig, dat elk nieuw ontdekt Charter inderdaad in meer dan één opzigt eene aanwinst en op zichzelf belangrijk is.
II. Het Klooster of de Abdij te Dikninge, (bl. 23-105) waarschijnlijk in 1325 gesticht. Van deze beide is niets meer overig.
III. Het Klooster of de Abdij te Assen, vroeger tusschen Coevorden en Schoonebeek hebbende gestaan, (bl. 106-197) en waarschijnlijk gesticht tusschen 1254 en 1257. Van dit Klooster bestaan zeer aanmerkelijke overblijfselen, die tot zeer onderscheidene einden ingerigt zijn, en ook zeer verschillende bewoners hebben. Hooren wij den Heer magnin op bl. 196: ‘Naar de overblijfselen te oordeelen, was het Kloostergebouw een langwerpig vierkant, in welks midden zich eene ruime binnenplaats bevond. De Abdijkerk, het tegenwoordig Kerkgebouw der Hervormden, dat echter