| |
De Oosterling, Tijdschrift, verzameld door J. Olivier, Jz. Iste Deel, No. 4, en IIde Deel, No. 1.
| |
| |
Te Kampen, bij K. van Hulst. 1835. In gr. 8vo. f 1-65.
Bijdrage ter beoordeeling van het werk: Over den voortgang en tegenwoordigen staat van Nederlandsch Indië, door N. van Elten, uitgegeven door de Redactie van den Oosterling. Te Kampen, bij K. van Hulst. 1835. In gr. 8vo. f :-60.
Wij voegen deze twee werkjes, als dezelfde strekking hebbende, in denzelfden geest gesteld en door dezelfde Redactie in het licht gegeven, te zamen.
I. Wij zien met genoegen, dat dit nuttige Tijdschrift, met een bepaald doel geschreven, zich te midden van den zwerm der nieuwe Tijdschriften staande houdt, en ons eenigermate het gemis van den Hermes, waaraan wij zoo vele voortreffelijke stukken omtrent onze Oostindische Bezittingen te danken hebben, vergoedt. Het vierde Stuk is vooral geen der minsten. Het bevat het vervolg en slot van dat opstel over de Preanger Regentschappen, blijkbaar met kennis van zaken geschreven, en waarvan wij in eene vroegere beoordeeling melding hebben gemaakt. Het loopt over alle betrekkingen, zoo wel natuurkundig, plaatsbeschrijvend als statistiek, dier Regentschappen, beantwoordt dus aan het doel, om daarvan eene naauwkeurige kennis te geven, en sluit met eenige aanmerkingen over den toestand der inlandsche bevolking. - Hierop volgen eenige aanteekeningen betreffende Benkoelen, gehouden op eene reis van Sourabaya naar Nederland, door den Heer Resident van Sourabaya, domis. Dit geeft ons een allezins ongunstig denkbeeld van deze voor zoo vele opofferingen verkregene volkplanting op Sumatra's Westkust, waarvoor wij Malacca en alle onze Kantoren op den vasten wal hebben moeten afstaan. De Engelschen, bewoners van Benkoelen, zijn meest allen naar Bengale vertrokken. De kerk is klein, gescheurd, vervallen, en staat onder opzigt van een inlandsch kind! De wegen zijn met gras bedekt. De pepercultuur is
| |
| |
vervallen. Toen de Adsistent Resident knoerle de koffijteelt wilde invoeren, werd hij door de inlandsche hoofden en het volk vermoord. Dit zelfde lot had vroeger een Engelsch ambtenaar, parr, ondergaan. De muskaatnoten- en kruidnagel-tuinen zijn in verval door het vertrek der eigenaars. Er bestaan voor onze Regering nog volstrekt geene inkomsten, behalve eenige pachten, specerijen, zoutverkoop en uit- en ingaande regten, welke, bij gebrek van handel, zeer gering zijn. Het Chinesche kamp was vol water, en bijna niet te passéren; de huizen zijn er slecht, en alles toont gebrek aan welvaart; ook is dit volk niet zoo nijver als op Java. Welk eene verandering in tien jaren! roept de Schrijver uit. Ziedaar hetgeen de Engelschen ons dus hebben achtergelaten; maar ziedaar ook gebrek aan veerkracht bij ons! Daarenboven is het klimaat ongezond, en de inwoners verzetten geen' voet, om aan de Hollanders levensmiddelen te brengen; als zij die hebben willen, kunnen zij die zelve in den omtrek gaan halen. - Van denzelfden Schrijver, die ons deze ontmoedigende berigten van onze jongste Kolonie op Sumatra mededeelt, hebben wij aanteekeningen betreffende het eiland St. Helena, die ons echter minder belangrijk voorkwamen, daar St. Helena, sedert het de verblijfplaats van napoleon was, reeds zoo dikwerf beschreven is. Ook zijn de medegedeelde bijzonderheden van den overleden balling niet zeer merkwaardig.
In het eerste No. des tweeden Deels vindt men een hoogstmerkwaardig verslag van het nog zoo weinig bekende eiland Timor, waarvan wij het zuidwestelijk, gelijk de Portugezen het noordoostelijk gedeelte bezetten. De inwoners zijn geene Mohammedanen, gelijk op de meer westelijke eilanden, maar heidensche Alfoeren. Een dier inlandsche Vorsten, de Radja van Amanoebang, is met de Nederlanders in oorlog. Met de Portugezen bestaan geene vijandelijke, maar ook geene vriendschapsbetrekkingen. De handel wordt met Java, Macassar en Amboïna, en sedert eenige jaren met Isle de France of
| |
| |
Mauritius gedreven, van waar zich een Fransch koopman op de hoofdplaats Koepang heeft nedergezet; de paarden en buffels van het eiland Rotti geven eene winst van elf tot honderdvijftig, en van vijf à zes tot tachtig Spaansche matten aan die nieuwe markt. Anders heeft Timor voornamelijk was en sandelhout; het eerste wordt van bijen verzameld, die op hooge boomen nestelen. Voorts wordt er goud en koper gegraven; doch dit is geen belangrijke tak van nijverheid, en heeft ook nimmer veel voordeel aangebragt, ten minste niet dan vóór ruim veertig jaren. De bewoners der omliggende eilanden moesten vroeger, op aanvrage aan hunne Opperhoofden door onze O.I. Maatschappij, aan die goudmijnen werken. (Volkomen het stelsel der Spaansche repartimiëntos!) De Radja's, die onder het Nederlandsche Gouvernement staan, wonen in of omtrent Koepang, maar hunne Rijksbestuurders of Fetters in de binnenlanden, en hebben zich daardoor bijna onafhankelijk gemaakt. De Timorezen gelooven aan eenen Opperheer in den Hemel (in de Zon), eene onderaardsche Godheid, en eene andere, die zij eigenlijk als Voorzienigheid, en in het Vuur, als derzelver zinnebeeld, eerbiedigen. Dit eeuwige vuur wordt altijd door eene oude vrouw aangehouden. Een Zendeling, le brun, doet veel tot verbetering van het schoolwezen, zoowel op Timor, als op de naburige, van hetzelve meer of min afhankelijke eilanden; er bestaan reeds vijf scholen op Timor, en vijf andere op Rotti. Dit laatstgenoemde eiland, het zuidelijkste van den Indischen Archipel, is voornamelijk om de veeteelt merkwaardig; de boven genoemde paarden en buffels worden van daar naar
Mauritius uitgevoerd. Het moet nog tweeduizend menschen aan Timor leveren en ter beschikking van den Resident stellen. Digt daarbij is een onvruchtbaar eilandje, Daauw, welks bewoners ook de voordeeligste aanbiedingen, om zich naar Timor te verplaatsen, hebben van de hand gewezen. Zoo groot is de vaderlandsliefde, vooral in ongunstige streken! Nog heeft men de eilan- | |
| |
den Savou, Solor, Odonaro en Ombay, die door de Nederlanders aan Timor worden afhankelijk gerekend; het eiland Samba, of Sandelhout-eiland, is thans geheel onafhankelijk.
Het Fragment van een ongedrukt Reisverhaal is in een' zwellenden, bloemrijken stijl geschreven. Het bevat eene weidsche lofrede op de baai van Rio Janeiro, en op Neêrlandsch Indië in het algemeen, die echter wel eens uit zeer onnaauwkeurige daadzaken bestaat. Dus schat men de bevolking van Neêrlandsch Indië dáár op twintig millioenen menschen; dit is ruim de helft te veel gerekend. Immers, schat men die van Java, zoo als doorgaans geschiedt, op vijf millioenen zielen, dan zal het zeer bezwaarlijk vallen, in de overige Indische Bezittingen, die Neêrlands gezag dadelijk eerbiedigen, nog andere vijf millioenen te vinden. - Onder den titel van Gastvriendschap van Z.K.H. den Sultan van Madura, zien wij een allerluisterrijkst onthaal van Oostersche pracht, met Westerschen smaak vereenigd, door dien Vorst gegeven aan den Chirurgijn-Majoor janssen, die twee van diens Zonen als Geneesheer gedurende den Javaanschen veldtogt behandeld en hersteld had. Deze Vorst schijnt zeer bemiddeld te zijn; hij bezit een Javaansch muzijkinstrument, (den gambolang) hetwelk 70,000 Spaansche matten (f 190,000) gekost had. (!)
Eindelijk vindt men hier twee staaltjes van uitheemsche oordeelkunde nopens Nederlandsch Indië. Het eerste is van den dommen, oppervlakkigen Schrijver van het Literatuurblad in het zoo beroemde Morgenblad, (wolfgang menzel, met welken Schrijver sommigen onzer Hollanders nog al wegloopen!) Deze knaap, die ergens gezegd heeft: Holländische Poësie - eine contradictio in adjecto, verwart hier onzen ouden, eerlijken valentijn, welken toch elk, die eenige aanspraak op geographische kunde maakt, dient te kennen, met Lord valentia, een' nieuweren Engelschen reiziger. Dit is echter niet alleen, zoo als hier
| |
| |
te regt wordt aangemerkt, een blijk van diepe onkunde omtrent het bestaan van valentijn, maar ook van de reis van Lord valentia zelv', die nimmer de Molukken, maar slechts Ceylon, Indostan, Arabië en Abyssinië bereisd en beschreven heeft. Een ander Tijdschrift, de beroemde Geographische Ephemeriden, noemt valentijn een' Duitscher, en toont daardoor die reis nimmer gelezen of zelfs gezien te hebben, daar op het portret van den Schrijver staat, dat hij uit Dordrecht was. En zulke menschen beweren, dat de Hollanders niets voor de kennis van Indië hebben gedaan! Zij hebben dus ook stavorinus en zoo vele andere Nederlandsche Schrijvers over Indië niet gelezen; want zij beschouwen het werk van den Heer van den bosch als het eerste, dat door eenen inlander het Publiek voorgelegd wordt. Waarlijk, onze oostelijke naburen maken zich omtrent ons, hunne goede stamgenooten, wier taal hun zoo ligt moest vallen, bijna even zoo bespottelijk als in hunne bovenzinnelijke droomerijen!
De Bijdrage ter beoordeeling van het werk over Nederlandsch Indië van van elten is in een' zeer gematigden stijl tegen hetzelve geschreven, doch verwijt hem niet min een' hevigen toon tegen de vroegere (door ons beoordeelde) stukken, die het bestuur van den Gouverneur-Generaal van den bosch in een ongunstig daglicht stellen; en, schoon deze laatste beoordeelaar den schijn van onzijdigheid aanneemt, en ook wezenlijk vele belangrijke daadzaken, door den Heer van elten vermeld, toestemt, zoo als de aanplanting door dien Landvoogd van vijftig millioenen koffijboomen, de geldverzendingen naar Nederland van meer dan zestien millioenen tusschen 1830 en 1834, telkens toenemende, zoodat in 1834 alleen voor ruim zeven millioenen zijn overgezonden, enz. zoo is toch de slotsom, dat de verwachting van dit werk bitter te leur gesteld is; dat men meer argumenten tegen het systema van van den bosch, dan wel in het voordeel van hetzelve daardoor verkrijgt; terwijl men toch van de vijf hoofdpunten
| |
| |
tegen het thans in zwang zijnde stelsel van bestuur der O.I. Bezittingen erkent, dat het eerste, derde en vierde door den Heer van elten opgelost zijn. Of hebben, wat het derde betreft, de toegenomene inkomsten ten minste geen bewijs opgeleverd, dat de algemeene welvaart onder het stelsel van cultuur vooruitgegaan is, al zijn die inkomsten dan ook niet onmiddellijk aan de reeds gedane aanplantingen te danken? En is het zoo, gelijk de beoordeelaar niet zonder grond doet zien, hoe moet die welvaart dan wel zijn, wanneer eens die vijftig millioenen koffijboomen en andere cultuur, als van suiker, indigo, cochenille en thee, de gewenschte vrucht zullen dragen? Wij kunnen niet ontkennen, dat wij liever op sprekende daadzaken, (ook nu weder door den inhoud der Koninklijke boodschap omtrent de geldmiddelen bevestigd) dan op theoriën afgaan, en dus het systema des Heeren van den bosch als zeer heilzaam voor de Kolonie beschouwen. |
|