oorspronkelijke uitgegeven. Die pelgrimaadje bevat eene allegorie, hoe verleiding, zonde en dood den mensch tot het einde zijns levens vervolgen. De inkleeding is niet onvernuftig, maar hier en daar nog al duister met betrekking tot de bedoelde wezens, wier aard en eigendommelijke werking wij niet overal herkennen, behalve den dood, die het best zijn karakter staande houdt, en op het einde van den togt ook den pelgrim treft, zoo als hij menig ander in den loop des verhaals met koude ongevoeligheid den genadeslag toebrengt. Onafhankelijk van het zinnebeeldige, laat zich het verhaal, hoe avontuurlijk en onwaarschijnlijk het soms ook is, zonder verveling, ja met genoegen ten einde lezen, en kan derhalve tot verpoozing van ernstiger bezigheden strekken.
Ook de vier verhalen van het andere werkje hebben dezelfde strekking. Een avond van ninon schetst ons vrij losjes de jeugd van boursault en racine, en hunne betrekkingen tot de personen van het tijdperk, waarin zij optraden. Het heeft meer den schijn van eene Fransche vertaling, dan dat men er spindler in herkent. Het tweede is eene soort van complainte van een' Romeinschen (bij abuis staat er Roomschen in den tekst) liedjeszanger, die niet veel om 't lijf heeft. Het verhaal, Maruzza genoemd, is het uitvoerigste en ook het beste, en schildert met gelijkende trekken het leven van de Wallachijsche boeren, eene liefdesgeschiedenis, doormengd met roof en moord; terwijl het vierde verhaal een voorval van eenen gekwetsten Luitenant behelst, die van zijne ongemakken en wonden in Neustad ten huize eener familie van Piëtisten uitrust. (Wij meenen dat verhaal vroeger reeds in het mengelwerk van eenig periodiek werk te hebben gelezen.) Wij herkennen in deze stukjes niet overal de hand van den meester, wiens Jezuit, Jood en andere uitvoerige werken met regt hooggeschat en met graagte gelezen worden.