| |
K.S. Kunth's Handboek der Botanie, en aanleiding tot de kennis der natuurlijke familiën des plantenrijks. Uit het Hoogduitsch vertaald door N.B. Millard. Met eene Voorrede van W.H. de Vriese, Math. Mag. Ph. Nat. et Med. Doct., buitengewoon
| |
| |
Hoogleeraar in de Botanie te Amsterdam. II Deelen. Te Amsterdam, bij C.G. Sulpke. 1836. In gr. 8vo. 748 bl. f 6-:
Van een Handboek, uit de pen van den beroemden Berlijnschen Hoogleeraar der Botanie gevloeid, kon men wel niet dan goeds verwachten; en wanneer men eenige waarde blijft hechten aan het oordeel, in Tijdschriften uitgesproken, dan kan men in de voornaamste Duitsche en andere wetenschappelijke het oordeel vinden, dat dit Handboek tot de besten behoort, en in alle opzigten voldoet aan het doel, hetwelk de Schrijver zich bij deszelfs bewerking voorstelde. Alphonse decandolle stelt het naast het soortgelijke werk van den beroemden Engelschen Plantenkundige j. lindley (Introduction to Botany, Lond. 1832), en raadpleegde hetzelve bij de zamenstelling van zijne Introduction à l'étude de la Botanique, Paris 1835. - Kunth bewerkte zijn Handboek na eene vijfentwintigjarige ondervinding, en raadpleegde onpartijdig de beste Handboeken dezer wetenschap. ‘Bij mijnen arbeid,’ zegt hij, ‘heb ik dikwijls en veel gebruik gemaakt van decandolle's Théorie élémentaire en zijne Organographie végétale, link's Elementa philosophiae Botanicae, mirbel's Elémens de Botanique, willdenow's Kräuterkunde, richard's Esquisse d'un vocabulaire méthodique de Botanique en seize tableaux (in bulliard's Dictionnaire de Botanique), van zijns zoons Nouveaux élémens de Botanique, en van vele andere werken, maar voornamelijk van lindley's geestrijk en klein werkje: An outline of the first principles of Botany.’
Eene andere vraag echter, wier beantwoording misschien velen van ons verlangen zullen, is, of het Handboek van kunth, hoezeer geschikt voor het onderwijs der Plantenkunde aan Duitsche Hoogescholen, in die betrekking ook doelmatig voor onze geleerde inrigtingen zijn kan. Misschien zullen velen de breedvoerige behandeling der natuurlijke familiën in een boek voor eerstbe- | |
| |
ginnenden ondoelmatig en zelfs nadeelig oordeelen, en zouden liever gezien hebben, dat, met verkorting van dit gedeelte, het physiologische deel van het boek wat meer ruimte gewonnen had. Door de voorbeelden van decandolle's Théorie élémentaire, lindley's Introduction, alph. decandolle's Introduction enz. willen wij hunne vraag niet beantwoorden, maar alleen opmerken, dat eene wetenschap niet dan in haar geheel kan aangeleerd en begrepen worden, en dat de studie der natuurlijke familiën, althans eene schets daarvan, in den tegenwoordigen stand der wetenschap even noodzakelijk is, als de leer der kunstwoorden en de ontleed- en natuurkunde der planten. Zij is het voornaamste gedeelte der wetenschap geworden, sedert zij niet meer op losse grondslagen gevestigd, maar als 't ware ontstaan is uit de vergelijkende ontleedkunde der planten. Het is hierin even zoo als met de rangschikking der dieren door den onsterfelijken cuvier, die het gevolg was van de vergelijkende ontleding der dieren. Wie de gestadige verandering dier stelsels voor nadeelig en een bewijs hunner onvolledigheid houdt, die vergeet, dat dit een noodzakelijk gevolg is van de dagelijks zich vermeerderende ontdekkingen en daaruit voortvloeijende nieuwe vergelijkingen en analogiën der deelen. Even als ieder bewerktuigd ligchaam, moet eene rangschikking derzelven bepaalde tijdperken van ontwikkeling doorloopen, en kan eerst dàn
heilbrengende vruchten dragen, wanneer het geheele ligchaam zich in alle zijne deelen ontplooid en aan het oog van den opmerkzamen onderzoeker blootgelegd heeft. Te regt zeide dus de onsterselijke linnaeus: ‘Methodus naturalis ultimus finis Botanices est et erit.’
Wij meenen derhalve ons met het grootste regt te mogen verheugen, dat de Hoogleeraar de vriese de vertaling van het voor ons liggende Handboek door zijnen leerling n.b. millard niet alleen goedkeurde, maar daartoe zelfs de behulpzame hand wilde leenen, hetwelk ons voor de goede uitvoering van het plan in
| |
| |
alle opzigten kan gerust stellen. In eene welgeschrevene Voorrede ontwikkelt zijn Hoogg. den tegenwoordigen stand der wetenschap, en geeft omtrent de studie derzelve, vooral in ons land, belangrijke wenken, die ieder beoefenaar dezer wetenschap met genoegen zal lezen.
Eene korte schets van den inhoud zal hier niet overbodig zijn. - Na eene Inleiding, waarin algemeene bepalingen en de verdeeling der Plantenkunde opgegeven worden, volgt de Iste Afdeeling, die over de organen der planten en derzelver verrigtingen handelt. In de eerste plaats worden hier de eenvoudige plantenwerktuigen behandeld, als het celweefsel, de spiraalvaten en de eigene vaten. Misschien geeft het eenige ongemakkelijkheid, met dit moeijelijkste gedeelte der wetenschap te beginnen; weshalve dan ook in vele Handboeken, b.v. de Elementa van Prof. van hall, vooraf eene algemeene phytographische beschouwing der zamengestelde organen gegeven wordt. De wijze, door kunth gevolgd, is stellig de meest wetenschappelijke, en kan in dat opzigt gezegd worden de voorkeur te verdienen. - In de tweede plaats worden de zamengestelde plantenwerktuigen afgehandeld; en wij houden dit, om de duidelijke beschouwing der ontwikkeling der deelen en de doelmatige vereeniging der kunstwoorden met de Organographie en Physiologie, voor het voortreffelijkste Hoosdstuk. De hier gevolgde orde is de gewone, van den wortel beginnende, en vervolgens de deelen naar hunne ontwikkeling beschouwende. De IIde Afd. handelt over de verdeeling der planten, begint met eene algemeene beschouwing der Taxonomie, behandelt vervolgens het stelsel van tournefort, daarna het Linneaansche of geslachtsstelsel, en gaat (bl. 173 van het eerste deel) tot de beschouwing van het natuurlijke stelsel over. Hierop volgt, bl. 222, de IIIde Afd., de verschillende plantenfamiliën, hare kenmerken, verwantschappen, nuttige en schadelijke eigenschappen en aardrijkskundige grenzen bevattende. Dit gedeelte vult het overige van het eerste en het geheele tweede deel,
| |
| |
dat met drie zeer doelmatige Registers eindigt. Deze uiteenzetting der natuurlijke familiën zal niet alleen door den leerling, maar ook door den reeds geoefenden Botanist met veel nut kunnen gelezen worden. Kunth stelde zich, bij de bewerking derzelve, jussieu, decandolle en lindley tot voorbeelden, en, geleid door zijne groote kunde in dat vak van wetenschap, kon hij hierover een oordeelkundig stuk leveren.
Ziedaar ons verslag! Nu nog eenige woorden over de uitvoering der vertaling. Overtuigd, dat de verdienstelijke Vertaler liever ons geheel onpartijdig oordeel, dan zoete lofspraak verlangt, willen wij dit kort en rond geven. De tekst is naauwkeurig en duidelijk overgebragt, de stijl vloeijend, en de keuze der Nederduitsche woorden voor de kunstwoorden gelukkig. Hier en daar heeft de Vertaler aanmerkingen bij den tekst gevoegd, waartegen wij op zichzelve niets in te brengen hebben, maar meenen, dat men hiertoe alleen bij hooge noodzakelijkheid mag overgaan. Hetgeen b.v. op bl. 16, Iste deel, over de opperhuid aangemerkt wordt, zoude doen gelooven, dat kunth de onderzoekingen van treviranus, mirbel en brongniaat had voorbijgezien; wij gelooven integendeel, dat deze juist aan den Schrijver het regt gaven, de opperhuid als buitenste, hoewel veranderde, cellenlaag te beschouwen. Het niet vermelden van onderscheidene daadzaken in een Handboek ligt in het plan van den Schrijver. Eene vertaling moet het boek, zoo als het is, wedergeven, wanneer zij niet den naam van eene verklarende vertaling dragen wil. - Even zoo is het oorspronkelijk plan des Schrijvers door de bijvoeging van eene breedvoerige verhandeling over het natuurlijke stelsel, door den Vertaler uitgewerkt, veranderd. Met genoegen hebben wij dit goed geschrevene stuk gelezen, maar ontveinzen niet, dat ons deze verandering van het oorspronkelijke werk, dat door eenen in het natuurlijke stelsel hoogst bedrevenen Botanist en met eene vijfentwintigjarige ondervinding geschreven is, eenigzins gewaagd voorkomt. - Wij
| |
| |
schreven deze weinige aanmerkingen niet, om in eenig opzigt de waarde der vertaling te verminderen; zij is te goed geslaagd, dan dat zij hierdoor iets zoude kunnen verliezen. Het Nederlandsche Publiek is den Heere millard dank verschuldigd. Mogt hij de edelste voldoening voor zijne moeijelijke taak in de meerdere eigene uitbreiding van botanische kennis en ook van die onzer landgenooten vinden, en alzoo de wensch, in de Voorrede geuit, vervuld worden, ‘dat ook deze arbeid onder ons een nieuw middel worde tot de bevordering der kennis van een der schoonste deelen der geschiedenis van het levend natuurrijk!’ |
|