de toelating tot het Herder- en Leeraarambt, waarin onder anderen Recs. aandacht trok, dat daarin van den Examinandus, ja, ‘ervarenheid in de Hebreeuwsche en Grieksche talen’ gevorderd wordt, maar er nogtans op volgt: ‘De Kerk behoudt echter de vrijheid, om, bijaldien de nood der Kerke dit vordert, en andere (?) buitengewone gaven des geestes (!) dit wettigen, het examen in de talen achterwege te laten.’ Overheerlijk middel, om de grondige Bijbelstudie, op goede kennis van den oorspronkelijken tekst gevestigd, en alzoo tevens het verkrijgen van degelijke en klassieke geleerdheid te doen verwaarloozen! - Uit een volgend artikel van dat Reglement moet blijken, waarom een Examinandus als onbekwaam kan worden afgewezen, namelijk ‘het zij dat hij geene bewijzen heeft gegeven, dat de waarheid aan zijn harte is geheiligd, het zij door onkunde in de Godgeleerdheid, of door het koesteren van dwalingen.’ Het eerste is niet naar den ouden stelregel: De internis non judicet Ecclesia, d.i. Over het inwendige oordeelt de Kerk niet: en hoe zal dit criterium van bekwaamheid bij elk, die het examen ondergaat, onderkend worden? Maar die vlugge jonge lieden vermogen veel!! Uit het tweede blijkt, dat alleen onkunde in de eigenlijk gezegde Godgeleerdheid (hier te voren beschouwende en dadelijke genoemd) iemand kan doen afwijzen: het overige is dus, gelijk de Talen, van minder belang!! - Verder vindt men hier eene kerkelijke Censura librorum vastgesteld, waarbij een geschrift, om door deze hoogwijze Mannen kerkelijk geapprobeerd te worden, niet alleen kerkelijk regtzinnig moet zijn, maar ook des Schrijvers stichtelijk doel, vrijmoedigheid, rondborstigheid en bescheidenheid, ja zelfs juistheid van uitdrukkingen, duidelijke voorstelling van zaken en goede stijl blijken moet. Nu zal men eerst
keur van godgeleerde puikschriften zien uitkomen, wanneer zij door het zegel der goedkeuring van zulke veel vorderende en zoo zeer bevoegde Censoren bekrachtigd zijn: streeft, streeft er toch naar, Schrijvers! om