Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 273]
| |
vrijheidsoorlog onzer Voorvaderen geene meer algemeen bekend is dan het beleg en ontzet van Leyden, zoo is zulks echter veel minder het geval met die bijzonderheden dezer geschiedenis, welke tot Jonkvrouwe magdalena moons betrekking hebben, op wier bede de Bevelhebber over het Spaansche krijgsvolk, dat het beleg voor die stad sloeg, haar minnaar, de Veldoverste valdez, besloten had geen storm te zullen loopen, zich overtuigd houdende, dat de fel benarde plaats hem buitendien van zelf wel in handen zou vallen. Zoo wel het minder omstandig bekende der aanleiding tot dit oponthoud, dat in de gevolgen middellijk zooveel tot de uitredding toebragt, en zelfs door wagenaar en anderen onzer meest gelezene Geschiedschrijvers met stilzwijgen wordt voorbijgegaan, als het belangrijke der hoofdgebeurtenis, die voor een Geschiedkundig Tafereel zoo talrijke treffende partijen oplevert, billijkt het besluit des Schrijvers van het voor ons liggende boek, om het Nederlandsch Publiek een tafereel onder dezen titel te leveren. Daar reeds deze keuze vaderlandlievende gevoelens aan den dag legt, en het overigens blijkt, dat de Schrijver ten doel gehad heeft, de echte godsvrucht, onbezweken heldenmoed, zucht voor huiselijkheid, en andere deugden onzer Voorzaten, in een beminnelijk daglicht te stellen en ter navolging aan te prijzen, zou het Recensent niet voegen, hem over de uitvoering zijner taak hard te vallen, of zijnen arbeid eenige aanprijzing en hem eenige aanmoediging te onthouden. Gaarne wil hij liever erkennen, dat dit boek zich even zoo goed in een uur van verpoozing lezen laat, als vele andere soortgelijke tafereelen van vreemden oorsprong; dat het tot aankweeking van vaderlandsliefde en vertrouwen op de Voorzienigheid kan strekken, en dat de Schrijver zich welligt in dit vak ééns gunstig zal onderscheiden. Dan, juist de wensch, dat dit het geval moge worden, verpligt Rec. tevens, hetgene hem als de zwakke zijde van dezen letterarbeid toeschijnt, niet onopgemerkt te laten voorbijgaan. In soortgelijke historische tafereelen mag de geschiedkundige waarheid niet verder worden opgeofferd, dan de dichterlijke inkleeding zulks vereischt; zij moeten de kleur dragen van het tijdvak, waarin ze ons willen verplaatsen, en zich, behoudens de bevalligheid, door eene zekere deftigheid en waardigheid van stijl en uitdrukkingen onderscheiden. Hier nu is een- en andermaal tegen den eersten dezer rege- | |
[pagina 274]
| |
len gezondigd. Om lets te noemen: de heldin der geschiedenis wordt als een jeugdig meisje voorgesteld; terwijl de Historieschrijvers ons leeren, dat zij, tijdens het aanknoopen harer verkeering met valdez, ongeveer dertig jaren telde. En die Veldoverste heeft, na de eerste van voor de ontzette stad gevlugt te wezen, nog tot den 29 November, ofschoon door zijn muitend krijgsvolk naauw bewaakt, in den Haag doorgebragt; terwijl de Schrijver hem, kort na het ontzet, na van plaats tot plaats vervoerd te zijn, te Utrecht doet belanden (bl. 230) en van daar aan margaretha schrijven, die hij vermoedelijk in eerstgemelde plaats meermalen zal gezien en gesproken hebben. Minder nog is de tweede der genoemde regelen op het oog gehouden. Te vergeefs toch, naar het ons voorkomt, tracht de Schrijver de sentimentele liefde, als die de romanhelden uit het derde vierde der achttiende, niet de historische personen uit dat der zestiende eeuw kenmerkte, en welke in al de daden, gesprekken en brieven van valdez en magdalena doorstraalt, in zijne Voorrede met het vurige Spaansche karakter van den eersten en de hevigheid der liefde van de laatste te verontschuldigen; daar wij niet inzien, waarom de hartelijke taal eener brave Hollandsche maagd eenen deftigen Spanjaard geene plegtige belofte, ten voordeele van hare benaauwde landgenooten en betrekkingen, zou kunnen afpersen, zonder dat beide, van den aanvang hunner verkeering af, tot na de sluiting van hun huwelijk, zoo zoetvoerig spreken en schrijven, als hier het geval is. Ook in de voorstelling van de handelingen der Leydsche Regenten en Bevelhebbers, gelijk in die van den Prins, bij diens komst in de bevrijde vest, misten wij veeltijds die oud-vaderlandsche ernsthaftigheid, welke de Geschiedrollen ons als kenmerkende trekken dier tijden, en van personen van dien rang, schetsen. 't Is waar, wij hebben geen treurspel in den klassieken vorm, maar een tafereel voor ons; doch, om dit natuurlijk te maken, behoefde de toevlugt niet genomen te zijn tot zulke waterachtige verhalen, als wij hier telkens, maar in niet één historisch boek uit die dagen aantreffen. Wij kunnen bezwaarlijk gelooven, dat in zulke bange stonden, als Leydens burgers toen doorleefden, zoo wijdloopige redeneringen zullen gehouden zijn, als hier staan opgeteekend. De gedurige uitstapjes van valdez, om zijne beminde in 's Hage te bezoeken, terwijl zijne | |
[pagina 275]
| |
tegenwoordigheid onder de belegeraars zoozeer vereischt werd, en de bijzonderheden van het prachtige feest, door hem ter harer eere aldaar aangelegd, komen ook geenszins gesaisonneerd voor. Kleine anachronismen, zoo als het dansen van eenen huppelwals, (bl. 118) het gluren van boyzot door eenen verrekijker (bl. 187) en soortgelijke, waren ook, bij wat beter herinnering of onderzoek, ligtelijk te vermijden geweest. Wij vinden ons verder verpligt, het een en ander van den stijl te zeggen, die ons al te afwisselend, te veel met overtollige spraakwendingen, en nu eens te zwellend, dan weder te plat is voorgekomen. Hymens rozenketenen; het meesterstuk der vrouwelijke sekse, uit zeeschuim geboren (bl. 41); de zon, die door den rook belet wordt den wedstrijd tusschen vaderlandsliefde en dwingelandij te aanschouwen (bl. 137); de ziel van Mevrouw van der werff, door de stem van haren echtgenoot als uit de Elysesche velden teruggeroepen (bl. 156), en wat van dezen aard meer zou zijn aan te stippen, bevielen ons, in het verband, evenmin, als het beetje voedsel (bl. 195), de arme wurmen, in het gebed op bl. 211, het er zich doorhaspelen der verlegene weduwe (bl. 221) enz. Van meer gewigt echter, omdat het geene woorden maar zaken betreft, is ons oordeel over Mevrouw amalia van bronkenhorst, de vooronderstelde vriendin van magdalena. Deze Dame, door den Schrijver gedurig met de bijnaampjes van het vrouwtje, het dartelende (denkelijk voor dartele) vrouwtje, de jollende (?) amalia enz. bestempeld, speelt, bij het aanknoopen van den liefdehandel tusschen valdez en magdalena, eene rol, die, op het zachtst gesproken, zeer onberaden is; en hare bemoediging der laatste, (bl. 50) waar zij verklaart, dat de openbaring van hare liefde aan den man, dien zij reeds lang in stilte (maar tegen den zin harer naaste betrekkingen) beminde, geene zwakheid is, maar alleen het bewijs, dat zij een aandoenlijk en voor de liefde vatbaar hart bezit, behoort tot die soort van moraal, welke wij vooral in een oorspronkelijk Nederlandsch boek liever niet zouden aantreffen, want: ‘Alwat van zelve wast, behoeft men niet te zaaijen.’
en ook de hoofdpersone der Geschiedenis, zoo als zij hier althans voorkomt, zou meer behoefte gehad hebben aan eene | |
[pagina 276]
| |
vriendin, die haar wat meer terughouding leerde, dan aan eene, die hare vurige verliefdheid vergoelijkte en aanwakkerde. Nog eens, de Auteur (die welligt nog jong is) worde door deze openhartige aanmerkingen niet ontmoedigd. Een volgend Tafereel van zijne hand zal dan welligt het tegenwoordige in kracht en waardigheid overtreffen; terwijl de ongenoemde beroemde Schrijver, wiens raad, blijkens de Voorrede, ditmaal de keuze des onderwerps bepaald heeft, zich dan mogelijk wel zal willen verledigen tot het ophoogen der zwakke tinten, welke zijn geoefend oog nog hier en daar mogt aantreffen. |
|