Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 229]
| |
Boekbeschouwing.
Verhandelingen en Leerredenen over de Openbaring van den Apostel Joannes, door P.J. Laan, rustend Predikant bij de Herv. Gem. te Amersfoort. IIde Deel. Te Utrecht, bij J.G. van Terveen en Zoon. 1834. In gr. 8vo. XIV en 622 bl. f 5-:
| |
[pagina 230]
| |
dat de Christenen omstreeks het jaar 250 zouden moeten lijden; terwijl hij de laatste, hevige vervolgingen, die de Christenen in het einde der derde en het begin der vierde eeuw onder decius en vervolgens te verduren hadden, door den vierden ruiter, vs. 8, aangeduid acht. Het vijfde en zesde zegel rekent laan toepasselijk op de martelaren, die den wreedsten dood voor het Evangelie hadden willen sterven; op de wroegingen en onheilen hunner laatste verdrukkers, en op de omwenteling, ten gevolge van welke Keizer konstantijn den troon beklom, en, door zijne aanneming en openlijke erkenning van het Christendom, hetzelve tot Godsdienst van den Staat verhief. Aanmerkelijk loopt dit gevoelen uiteen met dat van den Schrijver van het Resultaat, die een algemeen overzigt van de lotgevallen des Christendoms meent te vinden tot op het keerpunt van den ondergang der Roomsche Priesterregering, die in het laatste gedeelte des Boeks uitvoeriger beschreven wordt. ‘Het eerste beeld, vertoonende een' krijgsheld, op een wit paard gezeten, met een' boog gewapend, en aan wien eene kroon gegeven wordt, is het zinnebeeld der overwinning, die het Christendom op het heidendom behalen zou. De tweede, een vuurrood paard, aan welks ruiter magt gegeven werd, om den vrede op aarde te verstoren, zoodat de een den anderen dooden zou, vertoont ons zinnebeeldig de verdeeldheden en scheuringen in de Christenkerk, waardoor de verbittering zoo hoog zou stijgen, dat Christenen de een den anderen niet alleen verdrukken en vervolgen, maar ook elkanders bloed vergieten zouden. Bloedige oorlogen zelfs zouden om de Godsdienstleer gevoerd worden. Het derde zinnebeeld, vertoonende een' man met eene weegschaal, zittende op een zwart paard, schijnt mij toe het beste verklaard te kunnen worden van de onthouding der zielenspijs (de kennis van de Evangelieleer), die in zeker tijdvak der Kerk aan de menschen als voor geld toegewogen zou worden, enz. Het vierde zinnebeeld, | |
[pagina 231]
| |
een vaal paard, waarop de dood gezeten was, vergezeld van een heer van schimmen, de magt hebbende om allerlei onheilen over het menschdom te brengen, vertoont ons blijkbaar de plagen, die de bedorven Christenwereld zouden treffen, en die Hoofdstuk 8 en 9 in bijzonderheden voorgesteld worden. Na de opening van het vijfde zegel ziet joannes in het tafereel, dat hem daar vertoond werd, de zielen dergenen, die om het woord van God en het getuigenis, dat hun was toevertrouwd geweest, gedood waren.’ De Schrijver meent, dat dit overzigt, ofschoon algemeen, echter bijzonder van toepassing is op de Latijnsche of Westersche Kerk onder de opperheerschappij des Bisschops van Rome. Ofschoon de Eerw. laan, met wien wij ons vooral zullen bezig houden, poogt, zijn gevoelen door vele bewijsgronden te staven, en het spreekt wel van zelf, dat wij nu beter, dan door het in het eerste Deel voorloopig gezegde, in staat gesteld zijn, om hetzelve te beoordeelen, kunnen wij niet zeggen, door 's mans redeneringen overtuigd te zijn. Eene opzettelijke vergelijking met het andere hoofdgevoelen, door van der palm voorgestaan, heeft, wij moeten het openhartig erkennen, de schaal ten voordeele van het laatste doen overslaan; en wij zijn, behoudens alle achting voor onzen geleerden en vernuftigen Schrijver, van gedachte, dat het natuurlijker is, aan de verwoesting van den Joodschen Staat door de Romeinen te denken. Rec. zegt met opzet: natuurlijker; want het is niet te ontkennen, dat de loop der gebeurtenissen in het gevoelen van laan veel meer gezocht moet worden, dan in het andere. Wij moeten daarvan een enkel woord zeggen. Denkt men met den Schrijver aan de vervolgingen der Christenen, dan is het duidelijk, dat de eerste ruiter niet zonder gedwongenheid verklaard kan worden van den uit- en inwendigen voorspoed der Christelijke Kerk in dit tijdvak, daar deze dan door het geheele tijdperk heen moet verstaan worden, en het niet zeer een- | |
[pagina 232]
| |
voudig is, het eerste zegel over de volle drie eeuwen heen uit te breiden, en de overige van afzonderlijke, opvolgende gebeurtenissen te verstaan. Ook is het onderscheid tusschen de verschillende vervolgingen der Christenen niet zoo in het oog loopend groot, om aan eene afbeelding derzelven in verschillende zegelen of tafereelen te denken, vooral indien de voorspoed der Christelijke Kerk onder dat alles door ééne enkele vertooning was afgebeeld. Ook moet men niet uit het oog verliezen, dat volgens laan de zegelen betrekking hebben op de lotgevallen der Kerk, en wij kunnen geenszins inzien, dat de rampen van honger en pest juist de Christenen als zoodanig troffen. Immers, ook naar de redenering van den Schrijver, waren het zware bezoekingen, in welke ook hunne heidensche tijdgenooten overvloedig deelden, en die dus in waarheid meer te beschouwen zijn als rampen, aan de omstandigheden der tijden toe te schrijven, dan bepaaldelijk aan het geloof, hetwelk de Christenen aankleefden. Hier komt bij, dat hetgeen door het zesde zegel dan zou worden aangeduid, in geenen deele op de Christenen betrekking heeft, maar op hunne vervolgers; want het is wel waar, dat het verduisteren der zon en dergelijke zaken in den Bijbel meermalen omwentelingen voorstellen, maar nimmer, zoover wij weten, luisterrijke overwinningen, hoedanige de schokken van den Romeinschen Staat, gedurende het begin van konstantijn's leeftijd, toch in betrekking tot de Christenen zouden moeten wezen. En, hetgeen bij ons boven alles geldt, er is eene te treffende overeenkomst tusschen hetgeen door jezus zelven, Matth. XXIV:6-8 en elders, ook in dezelfde orde van opvolging wordt voorspeld, en duidelijk en boven alle bedenking op de vreeselijke omkeering van den Joodschen Staat betrekking heeft, en hetgeen door de zes eerste zegelen wordt aangeduid, om daar en hier niet aan hetzelfde te denken. Men kan dit in de bijzonderheden bij van der palm nazien; het bestek van onze beoordeeling gedoogt niet het te herhalen, of bij vergelijking met de | |
[pagina 233]
| |
geschiedenis aan te wijzen. En dit is dan ook het voorname, dat wij tegen de uitlegging van het Resultaat hebben, hetwelk ook hier en overal meer stelt, dan bewijst. Bij ons althans kunnen uitdrukkingen, als: het is kennelijk, duidelijk blijkt enz. in geenen deele voor bewijzen gelden. Laan zal ons misschien tegenvoeren, dat in dit geval door deze zegelen gebeurtenissen zouden worden aangeduid, die, naar zijne onderstelling van den tijd der vervaardiging van dit Boek, (D. I. Hoofdst. 2) reeds hadden plaats gehad; maar wij zien op onze beurt niet in, waarom voorvallen, van eenen zoo grooten en gewigtigen invloed op de Christelijke Kerk, niet zouden kunnen zijn afgebeeld in tafereelen, die, hoe men ze ook verklare, altijd als eene inleiding tot de volgende zijn aan te merken. Waarlijk, wij herhalen het, omdat het een der voornaamste gronden onzer overtuiging is, de overeenkomst met de voorspelling van jezus is al te treffend, om die zoo geheel voorbij te zien, als onze Schrijver doet, die het meeste, daartoe dienende, stilzwijgend voorbijgaat. Behoudens alle achting - Rec. voelt zich gedrongen het te herhalen - voor den geleerden Schrijver, vreest hij toch, dat ingenomenheid met zijne uitlegging hem te ver heeft doen gaan met bl. 127 te zeggen, dat de aard der drie eerste eeuwen des Christendoms en de voorstelling der zegelen, als twee droppelen waters, aan elkander gelijk zijn. Het zevende Hoofdstuk houden beiden voor een tafereel van de verheerlijking der bloedgetuigen in den hemel. Maar hetgeen laan van andere Schriftverklaarders onderscheidt, is, dat hij aan twee verschillende gezigten denkt, van welke het eene, vs. 1-8, tot de aarde, het tweede, vs. 9-17, tot den hemel behoort. Bij de 144000 verzegelden uit alle geslachten Israëls denken beiden niet zoo zeer bij uitsluiting aan Christenen uit de Joden, maar aan belijders van het Evangelie in het algemeen, omdat ‘volgens de leer van het N.V. degenen, die in christus gelooven, als het ware zaad van abraham, als het echte nakroost van | |
[pagina 234]
| |
Israël worden aangemerkt’ (laan). ‘Gelijk de Christelijke Godsdienstinrigting in de plaats der oude Mozaïsche, onder Israël, gekomen is, zoo moet men ook de Gemeente der belijders van J.C., of de Christenkerk in 't algemeen, als de plaats van het oude Israël in de wereld bekleedende, aanmerken’ (Resultaat). De eerste meent in de beelden en uitdrukkingen in dit Hoofdstuk toespelingen te vinden op den Israëlitischen Priesterstand. Dit is dan ook niet te ontkennen; maar vreemd dunkt het ons, dat hij het overschaduwen, vs. 15, houdt voor een zinnebeeld, ontleend uit den Tempel, toen, bij deszelfs inwijding, eene wolk van Gods heerlijkheid uit het binnenste Heiligdom het geheele gebouw vervulde. Σκηνώσει ἐπ᾽ αὐτούς staat er in het Grieksch; dus eigenlijk: bedekt als met eene tent. Wij denken hier en bij de andere toespelingen in dit gezigt, met van der palm, liever aan het Loofhuttenfeest. In het dertiende Hoofdstuk handelt laan, weder in twee Afdeelingen, over de beteekenis der zes Bazuinen, vervat in het VIII en IX Hoofdstuk der Openbaring. Uit 's mans eerste Deel (bladz. 165 volg.) weet men reeds, en wij hebben het in onze Recensie van dat DeelGa naar voetnoot(*) reeds met een enkel woord gezegd, dat, naar zijne meening, door deze Bazuinen worden voorgesteld de voornaamste lotgevallen van jezus' Kerk over het algemeen, in de zoogenoemde middeleeuwen. De letterlijke zin der eerste wordt alzoo door hem uitgelegd, dat ‘jezus' Kerk, die alleen door vrede en liefde bloeijen kan, ter prooije der verdeeldheid en twist, dermate gesteld zou worden, dat het vele menschenlevens zou kosten.’ De vervulling dier voorspelling zoekt hij in de twisten met de Donatisten, Arianen, Apollinaristen, Nestorianen, Eutychianen, Pelagianen enz. De tweede Bazuin verklaart hij ‘van de instorting van een der magtigste Rijken, van de verbranding en ondergang van deszelfs Hoofdstad, en van de | |
[pagina 235]
| |
ijselijke bloedstortingen, die daarmede gepaard gingen, of die daarvan het gevolg waren,’ en hij acht zoodanig eene gebeurtenis der vermelding in joannes' profetische gezigten waardig, daar deze ramp ook duizende Christenen heeft doen sneven, en van de gewigtigste gevolgen geweest is voor derzelver kerkelijk bestaan en lotgevallen gedurende vele eeuwen. Het zijn dan de verwoestingen van Rome door alarik, genserik en odoacer, de ondergang alzoo van het Westersche Keizerrijk, welke de Schrijver hier voorspeld acht. De derde Bazuin verbeeldt weder de twisten en verdeeldheden in de Christelijke Kerk. ‘Wanneer wij deze derde Bazuin met de eerste vergelijken, zoo zien wij wel, dat beide in zekeren zin ons dezelfde zaken voorstellen, doch wij ontdekken ook tusschen beiden een groot onderscheid. De eerste beschrijft ons meer de bitterheden der verschillen onder de Christenen en derzelver bloedige gevolgen. De derde de vergiftiging van hunne leer door de dwalingen, die voornamelijk zoo veel verschil en onrust te weeg bragten. Ja de derde Bazuin voert ons nog dieper in de middeleeuwen, dan de eerste had gedaan, en stelt ons den staat der leer voor, tot de tijden der Kerkhervorming toe.’ De vierde heeft betrekking op de diepe onwetendheid der middeleeuwen. De vijfde voorspelt de verschijning van mahomed en de oorlogen des Sarracenen. Eene soortgelijke beduidenis heeft de zesde, in welke laan de vier Engelen toepasselijk maakt op de Sarracenen, Perzen, Mogollen en Turken, inzonderheid wegens derzelver afkomst van den omtrek des Euphraats. Zie Openb. IX:14; eene verklaring, die, onzes inziens, van vergezochtheid naauwelijks is vrij te pleiten. Men kan aan deze gansche ontwikkeling noch vernuft, noch diepe geschiedkennis ontzeggen; maar of daarom de verklaring van den kundigen man nog wel boven alle bedenking zij, zal menigeen betwijfelen. De Schrijver van het Resultaat wijkt over het algemeen hier van laan niet verre af. Dat van der palm van geheel andere | |
[pagina 236]
| |
gedachten is, en ook dit gedeelte der Openbaring verklaart van de rampen en ijselijkheden, die de verwoesting van Jeruzalem en de omkeering van den Joodschen Staat voorafgingen en vergezelden, kan men in 's mans Bijbelvertaling nazien. De gedachten van seiler, hess, de haas, heringa, klinkenberg en anderen worden door laan, zoo hier, als in het eerste Deel, opgegeven. Rec. wil gaarne erkennen, hierover met mindere zekerheid te durven spreken, dan over de zegelen, maar merkt ten aanzien van dit gedeelte des arbeids van den Eerw. laan in het algemeen het volgende aan: Vooreerst hebben wij in dit Hoofdstuk bevestigd gevonden eene opmerking, door eenen onzer medebeoordeelaars van het eerste Deel dezes werks gemaakt, en met welke wij volkomen instemmen, dat laan te veel uit het oog heeft verloren den regel: a posse ad esse non datur conclusio. Het is niet genoeg, met de geschiedenis in de hand aan te wijzen, dat het eene of andere tafereel der Openbaring met geschiedkundige daadzaken zoo vele overeenkomst hebbe, dat het laatste door het eerste kan voorspeld zijn; maar men dient ook te bewijzen, dat het zinnebeeldige tafereel niet voegelijk op iets anders kan worden toegepast; en onze Schrijver zelf zal toch de gevoltrekking niet laten gelden: ‘De vier Engelen kunnen de Sarracenen enz. beteekenen; derhalve moeten wij daaraan denken.’ Hetgeen laan in zijn eerste Deel in het algemeen gezegd heeft, schijnt ons niet genoegzaam, om daarop hoofdzakelijk en ohne rücksicht (zouden de Duitschers zeggen) op anderer gevoelen zijn betoog te bouwen. Vervolgens merken wij aan, dat de geheele houding (wij weten geen beter woord te kiezen) van de gezigten, Openb. VIII en IX verhaald, ons voorkomt, meer te leiden tot de gedachte aan rampen en onheilen, welke aan de vijanden van het Christendom zouden overkomen; eene gedachte, die door IX:20, 21 zeer schijnt bevestigd te worden; terwijl laan, blijkens de opgave | |
[pagina 237]
| |
van zijne verklaring, meer aan rampen wil gedacht hebben, die den Christenen zouden zijn overgekomen. Eindelijk kunnen wij niet ontveinzen, dat de opgave van den zin van sommige der aan joannes na het verklaren der Bazuinen vertoonde gezigten ons minder natuurlijk voorkomt, en, vreezen wij, een gevolg is van vooraf opgevatte denkbeelden aangaande de beteekenis bij den Schrijver, gelijk dan ook op den zin, waarin vele der hier voorkomende beelden bij de oude Proseten gebruikt worden, misschien te weinig acht wordt gegeven; hoezeer laan het later, b.v. Openb. X met Ezech. II en XI:11 met Ezech. XXXVII:1-10 vergelijkende, teregt doet. Bij de tweede Bazuin is het niet onnatuurlijk, te denken aan de verwoesting eener magtige heerschappij; maar wij vinden het gepaster, b.v. bij de eerste Bazuin, te denken aan natuur- en oorlogsrampen, dan aan inwendige verdeeldheden in de Christelijke Kerk, in aanmerking genomen de beelden, ook elders in de H.S. voorhanden, van hagel, vuur en bloedregen. Zoo is het ook hoogst merkwaardig, dat de dichterlijke beschrijving van een heirleger van sprinkhanen bij joël leidt tot de bekende voorspelling, door den Apostel petrus op den Pinksterdag aangehaald, en die toch meer dan waarschijnlijk op de verwoesting van den Joodschen Staat betrekking heeft; terwijl ook na de eerste Bazuin de oorlogsverwoestingen onder datzelfde beeld van sprinkhanen voorkomen. Wij, die eerst door het werk van den Heer laan aanleiding verkregen hebben, om ons meer opzettelijk met het Openbaringsboek bezig te houden, wagen het niet, beslissend te spreken tegen eenen man, als de Eerw. laan, in jaren en kundigheden verre boven ons, en die, blijkens de Voorrede voor zijn eerste Deel, meer dan twintig jaren aan het laatste Bijbelboek gewerkt heeft, evenmin als tegen iemand, die het resultaat van zijn veeljarig onderzoek aanbiedt; maar meenen toch de algemeene opmerkingen, die wij onder het lezen en bestuderen maakten, te mogen, en als Re- | |
[pagina 238]
| |
censent te moeten in het midden brengen. De Lezer kieze tusschen de vele gevoelens!
(Het vervolg en slot hierna.) |
|