Fabelen en Gedichten voor Kinderen. Met Platen. Te Groningen, bij W. van Boekeren. In kl. 8vo. f :-90.
Onder de menigvuldige kinderboekjes van allerlei aard, die er bijna dagelijks uitkomen, verdient dit lieve boekje voor jonge kinderen eene eervolle plaats. Het is eene vertaling uit het Duitsch, maar met veel smaak bewerkt, en gekenmerkt door eene naïveteit, die den regten kindertoon heeft gevat. Gedichtjes voor kinderen behooren zeker onder de moeijelijkste pogingen, om voor de jeugd te schrijven, en de in vergelijking geringe voorraad van goede stukjes levert daarvan het bewijs op. Naast dezen voorraad mag ook dit lieve, met bevallige plaatjes voorziene boekje gesteld worden, en zal zeker aan vele kleinen aangename en nuttige oogenblikken bezorgen. De kleine fabelen (ofschoon misschien deze naam niet geheel juist is) geven aan ouders en opvoeders gelegenheid tot menige nuttige les, die voor den kinderlijken leeftijd berekend is; terwijl de godsdienstige gedichtjes, die wij aan het slot vinden, eenen regt goeden, eenvoudigen geest ademen.
Wij durven den Vertaler gerustelijk aanmoedigen, om ook het overige gedeelte van het Duitsche werkje aldus over te brengen. Hij doet daarmede een nuttig werk, en is blijkbaar voor deze taak uitmuntend geschikt. Eene enkele aanmerking kunnen wij niet terughouden: hier en daar vonden wij wel eens een' regel, waarin de klemtoon der woorden niet goed valt en de lezing daardoor moeijelijk wordt. Zoo ergens, dan moet dit in dergelijke stukjes voor kinderen, stukjes, die door hen zullen worden van buiten geleerd, worden vermeden. Ook in het werktuigelijke der kunst vereischen dezelve de hoogste zorgvuldigheid, en ook daarom is de taak van Kinderdichter alles behalve gemakkelijk. Dat de Vertaler van dit boekje daarvoor berekend is, mogen deze weinige regels bewijzen, hier als eene kleine proeve gegeven, uit een gedichtje, getiteld: Wat heb ik al!
Dit handje is één, dat handje is twee;
Daar krijg en doe ik alles meê.
Vijf vingers hier, vijf vingers daar,
Dat zijn tien vingers met elkaar:
Nu speel ik nog; maar ben ik groot,
Dan win ik met mijn handen 't brood.
Een hartje tikt hier in mijn zij',
Dat klopt zoo vergenoegd en blij;
't Mint vaderlief en moeder zeer,
Maar bovenal den Lieven Heer;
Want, o, Die doet mij zoo veel goed,
Dat ik Hem wel beminnen moet.