vierde waarneming toonde, bij eenen aan longongesteldheid overledenen man, eene met de ziekte wel in geen verband staande afwijking, die in het gemis van de regter nier met de bijnier en den pisleider van die zijde bestond, waarbij de linker nier grooter was dan gewoonlijk. De vijfde waarneming betreft eene verouderde leverontsteking, met beslotene verettering in de zelfstandigheid der lever; eene ziekte, die in Nieuw-Guinee (hetwelk hier zekerlijk onder den naam van Guinee bedoeld wordt) reeds schijnt begonnen te zijn. (Het jaar, waarin de zieke in behandeling te Utrecht kwam, staat niet vermeld, en het is dus slechts bij gissing, dat men het tijdsverloop tusschen de ongesteldheid in September 1828 en het overlijden te Utrecht in Augustus op 11 maanden kan bepalen.) De zesde waarneming betreft een' grooten etterzak in de linker kwab der lever; de zevende eene vergrooting van milt en lever, als waarschijnlijk hebbende bijgedragen tot den doodelijken uitgang eener longontsteking (de milt woog in dit lijk twee Nederl. ponden en drie oncen). De achtste toonde in de ophooping van vet in de borst- en buikholte de waarschijnlijke oorzaak van eenen onverwachten en spoedigen dood De negende, eindelijk, betreft eenen uit de darmbuis in de buikholte geraakten worm, (Ascaris lumbricoides) die nog voor een klein gedeelte uit de opening van het jejunium hing, waarin hij volkomen paste. Het moet worden opgemerkt, dat daar ter plaatse het slijmvlies in een' grooteren omtrek vernietigd was, en dat er ook bij het coecum eene darmverzwering werd waargenomen. De geachte Schrijver schijnt geneigd, de doorboring der darmbuis aan den worm toe te schrijven, waarover veelligt sommigen anders zullen denken.