Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Boekbeschouwing.Twaalf Leerredenen van matthijs siegenbeek. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1835. In gr. 8vo. XVI en 332 bl. f 3-:De achtingwaardige Hoogleeraar siegenbeek is door zijnen vroeger uitgegeven kanselarbeid, zoo wel als door zijne andere letterkundige verdiensten, te zeer en te gunstig bekend, dan dat wij dezen nieuwen uitvoerig zouden behoeven te kenschetsen en in deszelfs lof uit te weiden; maar wij zullen ons met eene korte aankondiging kunnen vergenoegen, ons verzekerd houdende, dat de genen, die 's Mans vorige Leerredenen bezitten, zich ook deze gaarne zullen aanschaffen en met welgevallen lezen. De bundel wordt voorafgegaan door eene Opdragt (in plaats van Voorberigt) aan siegenbeek's oudsten Vriend, a. de vries, Predikant bij de Doopsgezinden te Haarlem, en gevolgd door eene Aanspraak en een Gebed, bij de inzegening van het huwelijk van zijnen Zoon, Mr. d. tieboel siegenbeek en e. van heukelom, op den 7 Nov. 1833. In beide stukken herkent men, hoewel in verschillende opzigten, denzelfden hartelijken en Christelijken Vriend zijner geliefde betrekkingen, die zijn gevoel voor dezelve met de grootste welwillendheid aan den dag legt; gelijk dit ook blijkt uit hetgene, dat hij in het eerste omtrent zijnen overleden Vriend, den Hoogleeraar kemper, mededeelt. Men ontvangt in dezen bundel (wat vreemd is) meer Leerredenen, dan de titel en de lijst beloven, namelijk ten getale van dertien. Zij zijn de volgende: I. Over den gelukkigen toestand der aarde, wanneer het Christendom daarop algemeen beleden en beleefd zal worden. Openb. XXI:1-4. II. Gods bestuur over de natuurlijke en zedelijke wereld. Ps. XCVII. III. Chris- | |
[pagina 186]
| |
telijke heilbede van een' Leeraar aan zijne Gemeente, bij de nederlegging der gewone predikdienst en den aanvang van het nieuwe jaar. I thess. V:23-25. IV. Overbrenging der schildering van den Vredevorst door jesaia op onzen Heer jezus christus. Jes. XI:1-9. V, VI, VII. Drie Leerredenen over de geschiedenis der Sunamitische vrouw. 2 kon. IV:8-37. VIII. Aanhoudende en loffelijke werkzaamheid, de voornaamste pligt van den Christen. Joan. IX:4. (niet XI:4, zoo als hier overal staat.) IX. Regelmaat bij het onderzoek der godsdienstige waarheden, en ter besturing van ons Christelijk gedrag. Deut. XXIX:29. X. Melchizedek, als voorbeeld van een' Christelijk' Huisvader. Hebr. VII:1a. (XI. op de lijst niet vermeld. Niéuwejaars-leerrede. Luc. XXII:35m. XI. (XII.) Over de dwaasheid en verkeerdheid der bewerkers van eigen leed. Esth. V:13. XII. (XIII.) Danken Bededags-preek. Mich. V:1-8. - Men vindt in allen dezelfde welbekende, nette, bedaarde, doorgaans als eene effene beek zachtkens heenvloeijende welsprekendheid van den Heer siegenbeek, maar ook dezelfde ernstige en liefderijke zucht, om, met het oog op de behoeften des tegenwoordigen tijds, het geloof aan de heiligende en vertroostende hoofdwaarheden des Goddelijken Christendoms, en de werkzame beoefening van deszelfs reine Zedeleer, in alle standen en omstandigheden, te bevorderen; een nieuw en aangenaam bewijs tevens, dat de verlichtste en bekwaamste Hoogleeraars en Leeraars van alle Protestantsche Kerkgenootschappen, in ons Vaderland,Ga naar voetnoot(*) in de groote hoofdzaken en eenen | |
[pagina 187]
| |
echt Christelijken geest overeenstemmen, en dat er dus geen reden tot meerdere afscheuring, maar wel tot naauwere aansluiting bestaat, om de waarheid te betrachten in liefde. Elke van deze Leerredenen naauwkeurig te ontleden en te beoordeelen, acht Rec. om bovengemelde reden volstrekt onnoodig; bij drie van dezelve, namelijk die over de geschiedenis der Sunamitische vrouw, welke hij onder de voortreffelijkste van dezen bundel rekent, wil hij dan toch een oogenblik stilstaan. - In de eerste stelt siegenbeek, na opheldering van het verhaal, 2 kon. IV:8-17, die vrouw voor, als een voorbeeld van godsdienstigheid en daaruit gesprotene blijmoedige tevredenheid met haar lot, ook bij het gemis van een der dierbaarste voorregten; en wel zoo, dat hij dienvolgens aantoont, dat echte godsdienstigheid vooreerst de vruchtbaarste bronnen der onvergenoegdheid toestopt, en ten andere de ware vergenoegdheid regtstreeks en ten krachtigste bevordert; welk een en ander in eenige bijzonderheden gepast ontwikkeld wordt, en één schoon geheel uitmaakt. - In de tweede wordt die vrouw uit het wèl voorgestelde verhaal, volgens vs. 18-30, aangeprezen, als een voorbeeld van stille godsdienstige grootheid van ziel onder den grievendsten tegenspoed, en hierdoor de Christen opgewekt, om haar voorbeeld te volgen, en onder allerlei bedroevende rampen vooral in de Godsdienst van jezus den waren troost te zoeken. Ook deze is zeer gepast uitgewerkt; ofschoon het practische gedeelte misschien nog meer eenheid kon hebben, indien het zich, overeenkomstig het geval in den tekst, meer bepaald hadde bij de noodige zielsgesteldheid onder het verlies van een eerst hoog dierbaar geworden voorregt. - De tekst der laatste van deze drie Leerredenen heeft oppervlakkig minder stof voor het toepasselijke; en dit verwijdert zich dan ook in deze verder, dan in de vorige, van het onderwerp: siegenbeek vult het echter gepast aan door opmerkingen over de meerderheid van jezus boven eliza bij het doen van | |
[pagina 188]
| |
zulk een wonderwerk, en over de meerderheid der troostgronden van het Evangelie bij zoodanige verliezen, bijzonder ook door de hoop des wederziens, als eene vrucht van hetzelve; welk een en ander tot eene ernstige aanprijzing dient, om het te waarderen en te behartigen. Voor het overige zou Rec. op de behandeling van sommige onderwerpen nog wel eenige bedenking te opperen, of eenige vraag te doen hebben; maar zij zijn welligt niet van dat aanbelang, om er lang bij stil te staan, en elk heeft zijne wijze van zien en zijn oogpunt van beschouwen. - In de eerste Leerrede b.v. vindt hij, na verklaring van den tekst, betoogd, dat het Christendom tegen de drie hoofdbronnen der menschelijke rampen, verkeerdheden van onszelve, die van anderen, en meer onmiddellijke bestellingen der Voorzienigheid, in zijne drie bestanddeelen, geloof, liefde en hoop, even zoo vele geneesmiddelen aanbiedt. Op zichzelf is dit betoog zeer goed en nuttig; maar het is, meent Rec., een geheel ander thema, dan de titel belooft, doch hetwelk een zeer moeijelijk onderwerp is, niet alleen zeer speculatief, maar ook grootendeels afhangende van de wijze, waarop men zich die algemeenheid van het beleden en beleefd worden des Christendoms op aarde voorstelt. - Dat de Prediker, in de negende Leerrede, den moeijelijken tekst, 5 B. van mozes, XXIX:29, in een' ruimer' en algemeener' zin, dan dezelve daar in den zamenhang waarschijnlijk heeft, tot Christelijk nut aanwendt, wil Rec. hier niet onbepaald afkeuren; maar vergelijkt hij den titel met de Leerrede zelve, dan schijnt hem het thema niet juist uitgedrukt, want dan is het eigenlijk hetgene, dat er in de Goddelijke Openbaring verborgen blijft; maar hoe kan het verborgen blijvende gezegd worden de regelmaat van onderzoek en wandel te zijn? Voor het overige vinden wij hier veel gezegd, dat zeer behartigenswaardig is en dit stuk tot eene nuttige Leerrede maakt: alleen zouden wij op de redenering, bl. 219, 220, die er uit het meerdere practische nut, ten voordeele van deze of gene wijze van voorstelling eeniger | |
[pagina 189]
| |
historische geloofswaarheid, afgeleid wordt, als op een argumentum ab utili, hoe dikwijls ook door anderen met een goed oogmerk gebruikt, niet onbepaald durven bouwen. - Ten aanzien der tiende Leerrede zou Rec. wel in bedenking willen geven, of de overbrenging van melchizedek's voorbeeld, als Koning en Priester, (gelijk hij eerst geschetst wordt) op een' Christelijk' huisvader niet wat al te ver gezocht en gedrongen is: maar over het aanvoeren van vaderlandsche voorbeelden van zulke huisvaders behoeft de Prediker, naar Recs. oordeel, die zelfverdediging niet, welke hij, in de Opdragt aan zijnen Vriend, met zoo veel zorgvuldigheid en bescheidenheid geeft: bij wijze en spaarzame aanwending, zou er van voorbeelden uit de dusgenoemde ongewijde Geschiedenis door Kanselredenaars welligt nog meer partij te trekken zijn, dan er doorgaans gedaan wordt. Het gezegde moge genoeg zijn, om Recs. belangstelling in deze Leerredenen te bewijzen, den geëerden Schrijver daarvoor dank te betuigen, en dezelve ook als nuttige godsdienstige lectuur aan te prijzen. |
|