lijkheid erkennen, om zich anders duidelijk uit te drukken, ons hinderen in die zelfde episoden de bastaard- en vreemde woorden, gelijk bl. 37:
Ein fränk'scher Officier, allein, entfernt vom Heer';
Bl. 43. |
De jongh, ein Officier im flüchtend Franken-Heer'. |
Bl. 44. |
Macht dieser als Gen'ral von rosen sich bekannt. |
Bl. 46. |
Ein russisch Corps, an dessen Spitz' ein rosen stand,
Und dieser Namen wird genannt kaum in dem Saale
Von Gronings Werkstatt: l'union provinciale. |
Juist om het fraaije dier beide episoden stuiten ons die vreemde woorden in dichtmaat des te meer; terwijl ook de laatst aangehaalde regels wat prozaïsch zijn. Doch, in plaats van verder naar vlekjes en leemten te zoeken, willen wij liever in het algemeen onze goedkeuring over dezen dichtarbeid betuigen.
Minder kunnen wij dit doen over het dichtstukje Het Baskische Meisje van den Heer Mr. van den bergh. Wij willen den Opsteller zijne vrijheid niet betwisten in de keus van zijn onderwerp. Wil hij de Spaansche Carlisten toejuichen, het zij zoo! Maar verdiende zulk een onbeduidend stukje afzonderlijk te worden uitgegeven? Ware het eene vaderlandsche opwekking in een' tijd van gevaar, dan, al ware het de helft korter, en al bezat het zelfs, gelijk dit, weinig of geen dichterlijke waarde, zou die toon eener vaderlandsche lier het Nederlandsche harte welkom zijn. Maar hier betreft het een onderwerp, dat ons als Nederlanders niet bijzonder aangaat. Kunstwaarde alleen moet het doen gelden. Schoon het Romancetje nog al los gedicht is, verdiende het waarlijk niet, te worden uitgegeven. Voor het Mengelwerk in een' Almanak ware het niet geheel ongeschikt. Alleen zouden wij altijd nog gewenscht hebben, dat de versificatie wat minder wild ware; dat onder de zeer onregelmatige trippelverzen geene jambische regels waren ingeschoven, gelijk coupl. 1, vs. 2, en de laatste regel van het laatste couplet, dat bultendien geen gelukkig gekozen slotvers is. Het zoete Jezus op bl. 6 bevalt ons almede niet, noch ook het wilde laatste couplet op die bladz., en evenmin de woordherhaling, bij gebrek van een' rijmklank, in het eerste coupl. van bl. 7. Maar genoeg over dit nietig stukje!