| |
De mirakuleuze Medaille. Een woord, dat geschied is, aan alle Roomsch-katholijken, die in Rotterdam en in de andere Vorstensteden van Holland wonen. Tot een Profetenkind. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1835. In 8vo. VIII en 108 bl. f :-90.
Even zonderling, als de titel van dit boekje is, is ook deszelfs inhoud. Het oogmerk van dit geschrift, blijkbaar door een' Roomsch-katholijken opgesteld, is, het bijgeloof tegen te gaan, waartoe men des Schrijvers geloofsgenooten, ook hier te lande, nog gedurig zoekt te verleiden, en dat thans, bij onze steeds toenemende beschaving, des te ongelukkiger afsteekt en des te onvergeeflijker is.
Blijkens den titel, is het de mirakuleuze Medaille, welke aanleiding tot dit werk gegeven heeft, en met welke wij onze lezers in zoo ver bekend willen maken, als noodig is om hun te berigten, wat zij hier te wachten hebben.
‘Omtrent het einde van het jaar 1830 zag de kloosterzuster M..., die zich te Parijs bevond, in het gebed eene schilderij, vertoonende de heilige Maagd, gelijk zij gewoon- | |
| |
lijk vertoond wordt, onder den titel van onbevlekte ontvangenis,’ enz.; ‘rondom de schilderij de volgende aanroeping: O, maria, zonder zonden ontvangen, bid voor ons, die onze toevlugt tot u nemen! - Eenige oogenblikken hierna draaide zich de schilderij om, en op de achterzijde zag zij de letter M., boven deze een klein kruis, en onder dezelve de H.H. Harten van jezus en maria, die zij heel ligt daaraan herkennen kon, dat het eene eene doornenkroon omheeft, en het andere met een zwaard doorboord is. Nadat de zuster nu dit alles wel beschouwd had, zeide eene stem tot haar: Gij moet volgens dit voorbeeld eene medalie doen slaan, [niet medaille, maar medalie] en de personen, die dezelve, met aflaat begunstigd, zullen dragen, en godvruchtig dit kort gebed doen, zullen op eene bijzondere wijs door de Moeder Gods beschermd worden.’
‘Door toevallige verhindering werd de medaille nog eerst op het einde van Junij 1832, volgens het opgegeven model, geslagen, door M. vachette, quai des Orfèvres, No. 54. (bis) te Parijs, met permissie van den Aartsbisschop van Parijs.’
Deze medaille is ook in ons Vaderland alom verkrijgbaar gesteld. Zij is van koper, en kost slechts twaalf en een halve cent, of vijf groot. ‘Geeft men nog vijf groot daarbij, dan krijgt men ook het berigt wegens het gebruik; en die alles weten wil, den oorsprong en de uitwerksels, die geeft nog vijf stuivers; maar dat zijn dan ook zeker de laatsten, en die krijgt een boek met 37, zegge: zeven en dertig authentieke berigten van verschillende mirakelen, die de medaille gedaan heeft, onder den titel van: Historische Beschrijving van enz. de mirakuleuze Medalie, door m..., te 's Hertogenbosch, bij c. van gemert en zonen, 1835. Alles te zamen: medaille, berigt, beschrijving en genezing voor den zeer geringen prijs van vijftig centen.’
Uit deze Historische Beschrijving haalt onze Schrijver het een en ander aan, waaruit blijkt, dat het aan het lijf hangen, kussen door de lijdenden en het verbergen onder het bed der medaille een onfeilbaar middel is tegen alle kwalen en rampen, die, naar ligchaam en ziel, sedert de opening der doos van pandora den mensch gefolterd hebben; tegen de koorts, tegen de hartziekte (?), tegen de bloedbraking, tegen de waterzucht en woede. Maar niet alleen in Frankrijk en België doet de medaille mirakelen, maar ook te
| |
| |
's Hertogenbosch is er een geschied; één, maar dat tegen vele andere kan opwegen. Mejufvrouw antonia van Ertrijk is door het dragen der medaile (‘men ziet wel aan de spelling, dat men nu nog al verder van Parijs afraakt’) binnen weinige oogenblikken wonderdadig genezen van eene hardnekkige verstijving en verlamming harer beenen. Een attest, hetwelk de echtheid van het geval bewijst, is voorzien van den naam van a. bolsius, Md. Wie is die man? ‘Een man van groot gezag, een man van diepe kunde, een man van groote geleerdheid.’ Is de man, die door zijn attest de echtheid van het mirakel getuigt, dezelfde als a. bolsius, Medicinae Doctor, praktiserend Geneesheer enz. te 's Hertogenbosch, mitsgaders N.B. President der Geneeskundige Commissie van Onderzoek en Toevoorzigt in de Provincie Noordbraband? Is de man ook niet Lid van onderscheidene geleerde Genootschappen? Maar, hoe dit ook zij, ‘de zaak is uitgemaakt: het Ongeloof en de Vrijgeesterij zijn een eeuwig zwijgen opgelegd. De mirakuleuze medaille zegeviert, hare kracht is erkend, en door a. bolsius, Md., onderteekend: maar daarmede ook zijn ondergang en die zijner kollega's ten eeuwigen dage.’
‘Wat hebt gij aangevangen, onvoorzigtige a. bolsius! wat hebt gij, in uwe devotie, aangevangen! Ziet gij ze wel vallen? de heele faculteit, de magtige, de bloeijende, de heerschende, de expertissima enz., en in hare plaats is de medaille, de mirakuleuze, geklommen, die alle aanwending der geneesmiddelen, door hare wonderdadige, plotselinge geneeskracht, nutteloos maakt.’
‘Wie zal zich nu niet veel liever mirakuleus dan kunstmatig laten behandelen? Wat heeft men voor vijf groot in de apotheek? Naauwelijks een potje, om het gemors in te bewaren.’ De Schrijver bestemt dit zijn profetisch woord vooral voor de inwoners van Rotterdam; en dit geeft hem aanleiding, om een levendig en breedvoerig tafereel op te hangen van den toekomstigen uittogt, ten gevolge van den opgang der medaille, van alle Genees-, Heel- en Artsenijmengkundigen uit Rotterdam.
‘Wat is dat voor eene onoverzienbare rij van wandelaars, die daar wegtrekken met lange, bleeke, hippokratische gezigten, en met hunnen kleinen bundel onder den arm? - Wat beduidt die zwerm roofvogels, die uitgehongerd boven hunne hoofden vliegt, en die groote trein vrachtwagens, vol
| |
| |
kisten en potten en flesschen en kolven en retorten, die hen volgt? - Ach! het is het verarmde huisgezin van esculapius; het zijn zijne zonen en neven, zijne echte en onechte en bastaardkinderen,’ enz.
‘Daar gaan de duizend en ééne doctor van onze goede stad; de Allöopathen met den Homöopaath; daar, naast die vrachtwagens met medicijnen, die men geneesmiddelen noemde, toen er nog geene mirakuleuze medailles uitgevonden waren, gaan de apothekers, die van de artsen, welken zij schatting-schellingen betaalden, onderhouden werden.’
‘Zwijgend trekken zij af, gelijk het overwonnenen past, en voor het eerst in hun leven hebben zij vrede onder elkander. Brown's boezemvriend gaat vriendschappelijk met broussais' lieveling onder den arm; daar gaan mesmer's kinderen met die van hufeland, en tusschen hen beiden wandelt, met langzamen tred, de eenige leerling hahnemans. Te koop zijn de prachtige coupés en de tilburys: naar de markt zijn de schoone, onvermoeide staalpaarden, die dezelve, zwanger van hunne geleerde meesters, door de lijdende wereld trokken; maar zij zullen geene koopers vinden, want het is te bekend, dat zij geen huis van eenen voormaligen apotheker voorbij te krijgen zijn, zonder even aan te rijden, en dat zij bij zekere chronische lijders en lijderessen dagelijks stil moeten houden, om in het leven te kunnen blijven. Te koop zijn de keurigste homöopathische zak-apotheken, vol van supra fijne glaasjes met mikroskopische voorwerpen, die aan de ziekte-dekkende middelen, tot in de dertigste magt van verdunning, aangestreken zijn. Alles zoo hoogstrationaal, zoo aan het onstoffelijke grenzende, dat een Lilliputter, of een Anthropoïde uit de dwergplaneet Ceres of Juno, wiens maag zich aan een lepelvol melksuiker durft wagen, de heele apotheek zonder gevaar op zijne boterham of bij zijn morgenbitter gebruiken kan.’
Onze lezers zullen uit deze proeve kunnen zien, dat het den Schrijver niet ontbreekt aan de gave, om zijn onderwerp op eene luimige wijze te behandelen. Zoo deed ons de toepassing van het fraaije gezegde van shakespeare: Every inch a King! ‘Ieder Nederlandsch pond een Pater!’ onwillekeurig glimlagchen. Op vele plaatsen is ook de toon hoog ernstig. Eene enkele maal vinden wij, en keuren dit af, de uitdrukking: ‘Zoo ver als het oosten is van het westen,’ gebezigd in eene meer lachverwekkende dan
| |
| |
ernstige vergelijking, omdat wij van zelve daarbij denken aan de vergelijking, tot welke die uitdrukking omtrent God in de H. Schrift wordt gebezigd. Over het geheel echter moeten wij den Schrijver het getuigenis geven, dat hij wel de onechte bijvoegselen, maar niet de Godsdienst zelve hekelt. De Schrijver verhaalt ons, dat sommige geestelijken, ten bewijze dat zij verlichte mannen zijn, die voortgaan met de beschaving hunner eeuw, aan hunne gemeente hebben beloofd, den Mechelschen Katechismus uit het kreupel-Vlaamsch in het Siegenbeeksch te laten vertalen. Hij laat erasmus, bij den blik op den hooggeleerden monnik, die ontdekt heeft, dat de barbaarschheid van dien Katechismus in deszelfs taalfouten gelegen is, uitroepen: O lepidum caput, si cerebrum haberet! ‘Daar,’ zegt de Schrijver, ‘de eene ontdekking de andere baart, zoo zullen nu ook eerlang: de Joodsche Wandelaar; de Ridder en de Zwaan; de vier Heemskinderen; Urzel en Valentijn, enz. Siegenbeeksch aangekleed, en zoo tot klassieke werken verheven worden.’
De invoering der mirakuleuze medaille doet echter vooruitzien, dat men den Mechelschen Katechismus ‘den ketterschen mantel, dien men voor hem in de maak heeft, spoedig wel weder zal afnemen.’ |
|