en den Verkeerden-Martyn. Prof. siegenbeek heeft beide stukken door eenige aanmerkingen opgehelderd, welke des mans bekwaamheid en zedigheid op nieuw aan den dag leggen. In 't voorbijgaan zij gevraagd, of pluimstrijken niet liever beteekene de pluim strijken, dat is, eene pluim, een veertje, een vlokje van iemands kleed afnemen, gelijk plukken van den stove. De Ouden, welke deze soort van vleijerij ook kenden, zeiden: ἀϕελεῖν κροκίδα ἀπὸ τοῦ ἱματίου, floccos legere. Den Heere bergman is het gelukt, eenige Fragmenten op te sporen van een oud Nederlandsch Rijmwerk van godsdienstigen inhoud. Hij ontdekte die Fragmenten tusschen den band en de schutbladen van eene oude uitgave van terentius. Dezelve zijn hier gegeven met aanteekeningen en ophelderingen, zoo van bergman zelven, als van siegenbeek en clarisse.
Van eenen niet grammatikalen aard zijn de drie volgende stukken, met welke dit deel besloten wordt, welke door ieder, daaraan twijfelen wij niet, met geen minder genoegen en nut dan de vorige zullen gelezen worden. Prof. n.c. kist schenkt ons een aardig Vertoogje over de verwisseling van zedelijke en zinnelijke hoedanigheden in sommige Betuwsche Idiotismen. Het leven en de letterkundige verdiensten van frederik de houtman, door bodel nijenhuis, doet ons dien onvermoeiden onderzoeker der vaderlandsche letterkundige geschiedenis wederom van eene zeer gunstige zijde kennen. Eindelijk heeft de Heer w.c. ackersdijk de ligging van Pladella villa nader onderzocht, en met veel waarschijnlijkheid aangetoond, dat dezelve het dorp Bladel in Noord-Braband is. De naam van Pladella villa komt voor in den giftbrief van karel den Eenvoudigen aan dirk, den eersten Graaf van Holland, in het begin der tiende Eeuw. Dit stuk van den bekwamen ackersdijk is reeds vóór vele jaren opgesteld geweest, en een bijgevoegde brief van wijlen Prof. a. kluit toont, dat deze het met den steller volkomen eens was.
De manier en stijl van alle deze stukken is duidelijk, deftig en eenvoudig, zonder gezochte en zoutelooze aardigheden, voor welke onze jonge lieden niet genoeg kunnen gewaarschuwd worden, omdat het voorbeeld al te dikwijls van menschen uitgaat, welke door stand en naam onbedrevene harten zoo gemakkelijk kunnen verleiden. Wij hopen en ver-