De eerste November: een geschied- en tijdrekenkundig Onderzoek uit de Noordsche Godenleer; door Finn Magnusen. Uit het Deensch vertaald door Jhr. Mr. M. Hettema. Te Leeuwarden, bij L. Schierbeek. 1835. In gr. 8vo. VII en 78 bl. f :-90.
Wie heeft de onderneming van den Heer Archivarius de jonge niet toegejuicht, toen hij het ondernam eene Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen te leveren? En wie was niet hoogelijk ingenomen met den aanvang van den arbeid diens Geleerden, toen het eerste deel van zijn werk het licht had gezien? Niet minder zal men voldaan zijn over den inhoud van het eerste stuk des tweeden deels, daar men ook hier weder den Schrijver niet alleen met kennis van zaken het voorgevallene ziet uiteenzetten, maar ook telkens hem ziet indringen tot de oorzaken, waarom alles aldus en niet anders zich kon toedragen. Het is niet slechts de enkel Geschiedkundige, maar, gelijk het bij den Historieschrijver, die meer dan opsteller van eene kronijk wil zijn, behoort te wezen, tevens de Staatsman, de Menschenkenner, de practische Wijsgeer, welken men spreken hoort. Dit is inzonderheid het geval, waar de Heer de jonge de vergelijking maakt tusschen de Britsche en de Nederlandsche zeemagt, tijdens het ontstaan en gedurende den loop van den eersten Engelschen oorlog, waar hij zoo wel de zedelijke als de stoffelijke sterkte en zwakte bij elke der strijdvoerende partijen navorscht, en de oorzaken daarvan aanwijst. Ieder beminnaar der Geschiedenis van ons Vaderland zal met ons reikhalzen naar het verder vervolg van dit tot dusver zoo loffelijk voortgezet werk.
Ook de Geschiedenis der Kusten van de Noordzee, door Dr. westerhoff, naar het Hoogduitsch van arends, bewerkt, en met des Vertalers Voorrede en Aanmerkingen vermeerderd, schoon het werk hier en daar, vooral wat het geologisch oogpunt betreft, veel te wenschen overlaat, bezit echter vele verdiensten, en is de eer der vertaling waardig. Het vervolg zoo spoedig mogelijk te ontvangen, zal den meesten bezitters van dit eerste deel welkom zijn; en wij hopen, dat niet slechts het tweede deel, waarmede het werk in zeker opzigt voltooid zou kunnen heeten, maar ook het daarmede in verband staande, schoon tevens afzon-