| |
Bloemlezing uit de dramatische Werken van William Shak(e)speare; in Nederduitsche dichtmaat overgebracht door Mr. L.Ph.C. van den Bergh; Lid van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leyden. Te Amsterdam, bij J. Immerzeel, Jun. 1834. In gr. 8vo. XVI en 196 bl. f 3-:
Onze Letterkunde, hoe rijk ook aan vertalingen van verschillenden aard, die haar niet altijd tot sieraad verstrekken, is echter arm in goede overbrengingen van de meesterstukken der poëzij, waarop de overige volken van Europa met zoo veel regt trotsch kunnen zijn. Hoe gering is het aantal dichterlijke vertolkingen, waarin de Nederlandsche lezer zich met de schoonheden der uitheemsche vernuften bekend kan maken, zonder derzelver taal te leeren! Het is waar, er bestaan vele oude overzettingen; maar, wie kan dezelve thans nog met genoegen lezen? Het is daarom te wenschen, dat onze dichters, gelijk de Duitsche gedaan hebben, hunne
| |
| |
pogingen aanwenden, om onze Letterkunde met de schoonste bloemen der buitenlanders te versieren; en dat dit zeer wel kan geschieden, zonder dat eigene oorspronkelijkheid er bij verliest, is genoegzaam gebleken uit de vertalingsproeven, door mannen geleverd, wier namen te gunstig en te algemeen bekend zijn, dan dat wij dezelve zouden behoeven te noemen. De zwarigheden, welke met eene vertaling van dichterlijke werken gepaard gaan, zijn zeker niet gering; maar de buigzaamheid en rijkdom onzer schoone moedertaal staan bij het overbrengen, uit welke taal ook, den dichter uitnemend ten dienste. Onder die Schrijvers, over wier verdiensten en roem slechts ééne stem is, bekleedt de alom vermaarde Engelsche shakespeare eene welverdiende eervolle plaats. Gansch Europa bewondert in hem den tooneeldichter, die met de diepste kennis van het menschelijke hart de treffendste voorstelling en den hoogsten dichterlijken gloed wist te vereenigen. Elk volk is er trotsch op, eene vertaling van hem te bezitten. Welke gebreken shakespeare ook mogen ontsieren, de lof, hem door zijne tijdgenooten toegezwaaid, is door de stem der nakomelingen, door het eenparig getuigenis der volken voor altijd bevestigd. Dat een dichter van die voortreffelijkheid tot nog toe bij ons zoo weinig naar waarde wordt geschat, zoo weinig gekend is, kan niet anders dan de hoogste bevreemding verwekken, en elke poging, aangewend om deszelfs verdiensten in het regte licht te plaatsen, verdient de meeste belangstelling en goedkeuring. Uit dien hoofde moest ons de aangekondigde Bloemlezing uit shakespeare's dramatische werken, door den Heer van den bergh, ten hoogste welkom zijn. Wij hoopten, dat door dezelve in eene wezenlijke behoefte voorzien, en de krachtvolle poëzij van den Engelschen dichter in een waardig Nederlandsch gewaad ons publiek aangeboden zoude worden. Met belangstellende
nieuwsgierigheid openden wij het boek, lazen en vergeleken hetzelve met het oorspronkelijke; doch, wij kunnen het niet ontveinzen, wij vonden ons zeer teleurgesteld. Waar wij geest en leven verwachtten, ontmoeteden wij een dor, zielloos geraamte; koude, gedwongene taal verving den gespierden, stouten stijl des dichters; in één woord, het ligchaam slechts, en dat nog niet eens ongeschonden, is overgebragt, - den geest zoekt men vergeefs. Om dit ons oordeel te regtvaardigen, zullen wij den lezer een kort verslag mede- | |
| |
deelen omtrent het doel, dat zich de Vertaler voorstelde, en omtrent de wijze, waarop, en den vorm, waarin dezelve dit heeft trachten te bereiken.
In de Voorrede maakt de Heer van den bergh, onzes inziens, zeer gegronde aanmerkingen op den tegenwoordigen toestand van ons vaderlandsch tooneel, waar, bij weinig oorspronkelijke stukken, vele mislukte vertalingen van Duitsche of Fransche dramata worden opgevoerd; terwijl oorspronkelijke stukken zelve nog te veel op de oude Fransche leest zijn geschoeid, waarin waarin stijve regelmatigheid en afgepastheid de plaats van losheid en bevallige navolging der natuur bekleeden. De nieuwere tooneelpoëzij der Franschen, en ook wel die der Duitschers, vervalt weder in een ander uiterste, en overtreedt alle wetten van goeden smaak niet alleen, maar zelfs van het gezond verstand. Te regt wijst dus van den bergh op de heerlijke gewrochten van shakespeare, als een veel geschikter voorbeeld ter navolging, dan de overspannen manier, waarop de genoemde scholen de tooneelpoëzij behandelen. Om dus dezen hier nog te weinig geschatten dichter nader aan den beoefenaar der dramatische kunst bekend te maken, kwam het den Vertaler niet ongepast of nutteloos voor, eenige der schoonste plaatsen uit shakespeare, als eene bloemlezing, in dezelfde versmaat als het oorspronkelijke, over te brengen, om aldus, op het voetspoor der Duitsche vertalers, den Nederlandschen lezer de schoonheden te doen opmerken, waaraan deze treurspelen zoo bij uitstek rijk zijn.
Wij kunnen dit oogmerk des Heeren van den bergh niet anders dan goedkeuren; maar de wijze, waarop hij het zoekt te bereiken, is, naar ons inzien, aan zeer vele zwarigheden onderworpen, ja veroorzaakt juist het tegendeel van hetgene men beoogde. Immers, de schoonheid van een treurspel bestaat voornamelijk uit de schildering der karakters en derzelver onderlinge betrekkingen, drijfveren, handelingen en bedoelingen, die, hoe verschillend ook, toch allen daartoe medewerken, om het doel des treurspels, het opwekken van vrees en medelijden, te bereiken. Om de karakters der personen wèl te leeren kennen, en het geheel te doorgronden, is het volstrekt noodig, het gansche tooneelstuk eenige malen te lezen, en over deszelfs doel, en de werking der handelende personen in verband met dit doel, na te denken. Alle schoonheden van een treurspel, misschien enkele détails nu en dan
| |
| |
uitgezonderd, vloeijen daaruit voort. Hoe zullen dan enkele brokken, hier en daar uitgescheurd, beroofd van hun noodzakelijk verband, ongeschikt om belangstelling in te boezemen, omdat men met de personen onbekend is, (hoe schoon ook de poëzij moge zijn) het vereischte doelwit kunnen bereiken? Zoude de Heer van den bergh niet beter hebben gedaan, door een of twee der beste stukken van shakespeare in hun geheel te vertalen, en ons den dichter op die wijze in zijne volle grootheid te doen bewonderen? Nu toch zijn het slechts disjecti membra poëtae, die bij geene mogelijkheid tot een geheel te brengen zijn; het zijn pilaren van een schoon gesticht, die, hoe fraai op zichzelve ook bewerkt, echter nooit een regt denkbeeld van de gansche pracht en indrukwekkende stoutheid van het gebouw zelve kunnen geven.
Eene tweede aanmerking betreft den vorm, waarin van den bergh zijne vertaling heeft gemeend te moeten gieten. Hij heeft de Engelsche vijfvoetige jambus behouden, die ook door de Duitschers algemeen wordt gebruikt. Wij geven echter den schrijver in bedenking, of deze in zichzelve harde, van allen rhythmus bijna ontbloote versmaat, met al zijne onregelmatigheden en vrijheden, wel voor onze Hollandsche taal geschikt is. Even min als onze alexandrijn in Engelsche en Duitsche stukken voldoet, kan ook de vijfvoetige jambus in onze zoo regelmatige en voor weinig vrijheden vatbare versificatie bevallen. Hij haalt het voorbeeld der Duitsche taal aan, om te doen zien, dat ook in de onze deze jambus wel ingevoerd zoude kunnen worden. Maar hoe veel vrijer en ongebondener is ook de Duitsche prosodie, dan de Hollandsche! Zelfs de versmaten der Ouden kunnen op het Duitsch aangewend worden, en dit zal in onze moedertaal wel immer eene onmogelijkheid blijven. Wij stemmen anders volgaarne toe, dat de eentoonige deftigheid der alexandrijnen niet zeer aangenaam is, vooral in stukken van langeren adem. Maar waarom zoude men zich altoos aan dezen rhythmus alleen binden? Kunnen niet de trochaeische en andere lyrische maten even zoo goed tot afwisseling gebezigd worden?
Zoo veel over het doel en de manier, naar welke de Heer van den bergh de vertaling heeft ingerigt. Op de Voorrede volgt een kort verslag aangaande het leven, de schriften en de verdiensten van shakespeare, ten dienste van
| |
| |
hen, die met dien dichter minder bekend zijn. Of het tooneel wel gezegd kan worden in de Middeleeuwen uit godsdientige feesten geboren te zijn, zoo als van den bergh schijnt te denken, meenen wij te mogen betwijfelen, als wij aan de non roswitha en andere kloosterlingen denken, die reeds zeer vroeg pogingen aanwendden, om terentius na te volgen; schoon het niet ontkend kan worden, dat de geestelijkheid aan het tooneel spoedig eene godsdienstige rigting gaf door bijbelsche geschiedverhalen enz. Kort, maar vrij volledig en juist, is de opgave van shakespeare's levensomstandigheden, van de eerste uitgaven zijner stukken, en van de verschillende vertalingen, die overal werden vervaardigd. Onder dezelve is eene der merkwaardigste de overbrenging van Titus Andronicus door onzen bekenden dichter janvos, onder den titel van Aran en Titus, welke echter niet strekte, om shakespeare alhier meer bekend te maken. De Heer van den bergh geeft daarop een kort verslag van den inhoud der historische tooneelstukken en van de eigenlijk gezegde treurspelen, uit welke hij zijne bloemlezing bijeenbrengt, zonder van de biijspelen eenig gebruik te maken. Wij gelooven ook niet, dat shakespeare's blijspelen, een paar uitgezonderd, hem dien grooten dichtersroem ooit geschonken zouden hebben. De bronnen, waaruit de dichter geput heeft, of liever, waaruit hij de eerste aanleiding heeft ontleend, worden insgelijks in het voorbijgaan aangestipt, en eindelijk de geest, die in de stukken heerscht, derzelver schoonheden en gebreken, naar ons oordeel, juist en naar waarheid geschetst. Groot, onnavolgbaar groot zijn de menigvuldige schoonheden, waarvan elk stuk schittert; maar niet weinig ook de gebreken, die dezelve ontsieren. Vele echter van dezelve vinden eene genoegzame verschooning in den tijd en in
de vorming, die den dichter te beurt viel. De schuld lag aan hem niet, dat hij de volmaaktheid van eenen sophocles niet bereikte.
Ware nu de vertaling even gelukkig geslaagd, als deze inleiding van de bekendheid des Heeren van den bergh met shakespeare blijken geeft, dan zouden wij reden hebben, ons over eene aanwinst voor de Letterkunde te verblijden; maar, op grond van eenige weinige, voorshands, uit eene menigte andere, opgenomene plaatsen, welke wij aan onze lezers, tot staving van ons reeds geuit gevoelen, zullen mededeelen, zijn wij voor het tegendeel beducht. Een
| |
| |
tooneel uit het historisch stuk, Koning Johan getiteld, waar eene moeder het verlies van haar kind beweent, is het eerste, wat hier gekozen werd. Deze plaats is in het oorspronkelijke krachtig, maar, naar ons gevoelen, niet zeer natuurlijk, vooral in het eerst. De Vertaler heeft dan ook eenige regels weggelaten, die al te ruw en sterk zijn; schoon zij anders, om shakespeare te doen kennen, misschien wel hadden mogen worden overgebragt:
Thou odoriferous stench! sound rottenness!
Arise forth from the couch of lasting night, enz.
Van den bergh vertaalt:
‘O minlijke geliefde dood!
Rijs op van 't leger der oneind'ge nacht,
Gij vrees en schrikbeeld der tevredenheid!
En kussen wil 'k uw hatelijk gebeent!’
Of iemand deze zoo stroeve regels, zonder het oorspronkelijke te kennen, regt vat, durven wij betwijfelen. De zamentrekkingen oneind'ge, wil 'k, en de woordvoeging, zijn tegen alle regels van onze taal. Prosperity is geen tevredenheid, maar voorspoed, dat hier alleen een' goeden zin kan geven. - Wat is voorts eene gewoonlijke oproeping? Het Engelsch heeft a modern invocation. - Bij het lezen der regels:
‘Ik zou de wereld beven doen van wee,
En schudden dat geraamte uit zijnen slaap.’
zoude men haast denken, dat de wereld hier door dat geraamte wordt aangeduid, in plaats van den dood. - Onverstaanbaar is de vertaling der woorden, welke tot den Kardinaal worden gezegd. - Waarom heeft de Heer van den bergh niet liever het gesprek tusschen Arthur en Hubert gekozen, dan het volgende minder belangrijke tooneel tusschen Koning Johan en Hubert?
De brokken, genomen uit Koning Hendrik IV, zijn wèl gekozen, en het prozaïsche gedeelte in proza zeer goed overgezet. Had de Heer van den bergh toch niet die ongelukkige manier gebezigd, om shakespeare's vijfvoetige jamben even zoo over te brengen! Elk, die de aanspraak aan den slaap met het oorspronkelijke vergelijkt, zal van
| |
| |
de verkeerdheid dier keuze overtuigd worden. De overzetting is woordelijk genoeg, maar de geest ontbreekt, en gedurig ontmoet men plaatsen, waarbij men zoude twijfelen, of de Vertaler den waren zin wel heeft gevat. Dat b.v. de naam Shallow naar eisch door Schaal is overgebragt, zouden wij niet gaarne toestemmen.
Wij zullen onze lezers niet vermoeijen met een stukswijs onderzoek over ieder tooneelspel, waaruit de Vertaler genomen heeft. Ex uno disce omnes. Wij hebben overal dezelfde gedwongene stijfheid, Engelsche woordvoeging, harde zamentrekkingen, vreemde woorden, in één woord het geraamte van shakespeare gevonden. Men vergelijke eens de vertaling der tooneelen uit Macbeth, die hier voorkomen, met die van schiller, en wij vreezen niet, dat iemand ons gevoelen zal wederleggen. Maar schiller was dichter, en een hoog dichterlijk genie wordt er vereischt, om een ander dichtergenie naar waarde over te brengen. Het is niet genoeg, dat men de woorden vertale; men moet zóó vertolken, als de dichter zelf gesproken zoude hebben, indien hij in de taal des overbrengers geschreven had. Dengenen, die shakespeare zelven niet kan genieten en den dichter toch gaarne wenscht te kennen, kunnen wij deze Bloemlezing niet aanbevelen; zij zoude hem averegtsche denkbeelden omtrent deszelfs verdiensten inboezemen. Of kan men zich uit eene slecht gedrukte plaat een juist denkbeeld van een heerlijk schilderstuk vormen? |
|