den verkoopen, zullen niet wederkeeren, en het vorig hoofdprodukt van den Zeeuwschen landbouw is tot die verbazende laagte gedaald, dat de Schrijver verklaart, zelfs zijne varkens met niets beterkoop dan met tarwe te kunnen voederen! Hij wil dus, dat men minder tarwe zaaijen, ter vervanging daarvan andere gewassen, vooral meekrap, vlas en hennep, telen, en daarbij eene gedeeltelijke stalvoedering in zal voeren, ter besparing van weiland, en om eene grootere hoeveelheid mest te bekomen.
Het werkje is eenvoudig, verstaanbaar en populair geschreven. Het beveelt zich niet door eenen fraaijen stijl, maar is onopgesmukt en geheel praktikaal. Rec., die in al, wat tot Landbouw en Nijverheid betrekking heeft, een levendig belang stelt, en een warm voorstander is van vrijen handel, kan wel als praktikaal landbouwkundige over de waarde van dit geschrift geene uitspraak doen, maar meent nogtans, dat het geheele geschrift zoo vele blijken draagt van gezond verstand en ondervinding, dat hij den gegevenen raad met vrijmoedigheid ter algemeene behartiging mag aanbevelen. Er zijn zekere innerlijke kenmerken van waarheid, die elk geschrift, hetwelk met kennis van zaken en uit overtuiging is opgesteld, met zich brengt, en in dit boekje zijn deze kenmerken menigvuldig. Men vindt hier geene bespiegelingen, geene hersenschimmen, geene mogelijkheden, die met eenen onzekeren nevel omhuld zijn. Men hoort hier de taal van een' goeden en ervaren buurman, die tot zijne bekenden zegt: ‘Het gaat mij wèl; ik vind geene reden tot klagen, en ik wil, dat het ook u wèl gaat; daarom zal ik u zeggen, hoe ik doe; doet ook alzoo, en komt zelve bij mij en ziet met eigene oogen.’ Wie in zulk eenen zin niet als nameloos Schrijver optreedt, maar zich noemt en bekend wil wezen, hoe zou hij bijkans kunnen misleiden?