Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 762]
| |
tijds. Sedert onze laatste briefwisseling, wel te verstaan van mijne zijde, zijn er weder vele dergelijke teekenen gezien, die zekerlijk aan opmerkzame oogen niet ontsnappen. Zonderling genoeg, vond ik de aanleiding, om u te schrijven, in eene grove, maar merkwaardige drukfout. Voorleden maand lazen wij (gij leest toch ook de Couranten?) in het Haarlemsch dagblad, onderaan de laatste kolom, dat men in de annonce van zeker geschriftje, over zekere twee zich afscheidende gemeenten in ons vaderland, de letters had misplaatst - men las niet, de dolerende gemeenten van G. en D. - maar de dolende! Eene dergelijke vreeselijke drukfout moest verholpen worden; en ik kwam aanstonds op de gedachte, of de letterzetter ook een satyricus ware; want door het weglaten van twee letterkens wordt hier nog al wat gezegd..... Het is toch erg, dat men zulke drukfouten begaat, die onder zoo vele duizend oogen komen! Wij zullen het niet beslissen, verstandige Hilletje! in hoever deze dolerende gemeenten ook werkelijk dolende zijn; men zoude bijna op die gedachte komen, want als gansche gemeenten beginnen te doleren, zullen zij dat niet zonder zekere redenen doen; - gesteld nu eens, dat die redenen weder gevonden moesten worden in de ontstelde rede van een enkel woelziek prediker, dan volgt hier van zelf uit, dat de dolerende en dolende herder ook de dolende en dolerende gemeenten op het sleeptouw heeft. - Het is erg genoeg, dat het zoo ver heeft moeten komen, dat de wereldlijke gewapende arm zich in het gebied der vredemakers heeft moeten vertoonen en ontblooten; dat er niet alleen gedoleerd en gedoold is, maar ook gedreigd, en dat er zelfs klappen zijn uitgedeeld. - Wat zullen wij van dit teeken des tijds zeggen? Wij zullen er waarlijk niet om lagchen, juist ook niet om weenen, maar ons bedroeven, dat er in het rijk des vredes en des lichts allerlei nachtgespuis, uilen en vleermuizen zijn ingedrongen, die met hunne vale vleugels het licht, dat er brandt, trachten uit te dooven. Hoe vurig wensch ik, dat die woelzieke man, | |
[pagina 763]
| |
(wiens naam ik niet noemen wil) wanneer hij toch niet stil kan zwijgen, maar naar elders heentrok, waar het meer pas geeft, om openbaar zich tegen het gevestigd gezag aan te kanten, b.v. naar Engeland of Ierland, als een tweede o'connell in het geestelijke, want aldaar zijn voor dergelijke sprekers nog maaltijden en bulderende toasten te verkrijgen - bij ons te lande loopt het toch eindelijk met een paar geldboeten of een klein confinementje af; die volksvergaderingen nemen bij ons zoo sterk niet op, en al stonden een paar honderd boeren rondom eene ton, waarop een zwarte man staat te kanselen, zoo is daardoor de ware oude Hervormde leer nog niet gered. - Ik vergeleek den woelzieken man somtijds bij de komeet van halley, die wij dezer dagen het genoegen hadden te begroeten: zij is nu hier, dan daar, lokt de aandacht, en men teekent haren loop in de geschiedboeken op; maar men heeft immers ook ontdekt, dat de wandelende ster eigenlijk geene kern heeft, en dus, in geval van boosaardige botsing, niet zoo heel veel kwaad kan doen; ook loopt de komeet eenzaam aan den hemel, en verdwijnt naderhand weêr. Onkundigen zeggen: dat is een raar en wonderlijk ding; wat beteekent het eigenlijk? Nu zult gij, waarde Hilletje, de punten van vergelijking wel verder kunnen ontwikkelen. - Er zijn sommigen, die stellen, dat al dat gehaspel in de geestelijke wereld daaruit voortspruit, dat de menschen, die in ons vaderland thans in vrede en rust leven, toch iets willen te doen hebben, wat naar oorlog of krijg zweemt, volgens het begrip van zekeren wijsgeer hobbes, die van meening was, dat de menschen altoosdurend in eenen staat van oorlog tegen elkander waren (bellum omnium contra omnes). Vergeef dezen geleerden uitval, Hilletje! het was zoo kwaad niet gemeend. - Dat onze tijdgenooten er geweldig genoegen in vinden, om zich op allerlei wijze bij de ooren en den kop te krijgen, is duidelijk voor ieder' Spectator. - Denk maar eens, als al die duizende Russische en Oostersche ruiters, die te Kalisch het Cirque | |
[pagina 764]
| |
Olympique voor de Vorsten vertoonden, in massa naar Frankrijk of Spanje of België gepirouetteerd waren, om de staatkunde van de noordsche hoven, ventre à terre, te bevestigen - wat zoude er alsdan te doen zijn voor de Ingenieurs, voor de Courantiers, voor de Dichters en Couriers! Het heeft zich nu nog maar tot een bloot spelletje bepaald, tot eenige maaltijden, enkele duëls, eenige doodgereden paarden, en voor de respective herbergiers zeker hoogstbelangrijke rekeningen - maar wat er nog gebeuren kan, Hilletje! daarvoor staat uwe en mijne wijsheid stil.... Als het hier, bij ons te lande, maar stil blijft, ieder het zijne daartoe doet, den Vorst en het volk liefheeft, en in zijnen wijngaard arbeidt, - dan hebben wij een duchtig bolwerk, dat niet zoo gemakkelijk te overrompelen is. Erg genoeg is het altijd, wanneer men zich in de geestelijke wereld niet verdraagt, en van vrijheid der gewetens spreekt, alsof achter dat schild allerlei gevaarlijke en dwaze dingen mogen gebeuren. Als ik mijne overtuiging u niet kan opdringen, dan zal ik waarlijk niet de boeren gaan opruijen en in het vrije veld preken. Is mijne overtuiging de ware, dan zal zij eenmaal, zonder dergelijke veldpredikaties en dolerende gemeenten, zegevieren, en men moest waarlijk ook de Advocaten en Procureurs buiten de geestelijke wereld laten; zij maken daar steeds eene ongunstige figuur, en zullen toch nooit zoo ver komen, om den Bijbel als het Code te behandelen. Ik vertrouw, dat gij, mijne Onbekende! daarover juist zoo denkt als ik; want, als eene vrouw, mint gij den vrede, en zult zeker wenschen, dat het alom juist zóó toeging als in uwe woning. - Vroeg of laat, als er weder wat op te merken valt, zal ik u met mijn geschrijf komen plagen. Ik wil heden besluiten met eenige schoone, treffende regels van den Franschen Dichter, die u wel bekend is; regels, die ik nimmer zonder aandoening lees en herlees: | |
[pagina 765]
| |
‘Esprits dégénerés! ces jours sont une épreuve,
Non pour la vérité toujours vivante et neuve,
Mais pour nous que la peine invite au repentir;
Témoignons pour le Christ, mais surtout par nos vies
Notre moindre vertu confondra plus d'impies
Que le sang d'un martyr.
Chrétiens, souvenons nous que le Chrétien Suprême
N'a légué qu'un seul mot pour prix d'un long blasphême
A cette arche vivante où dorment ses leçons;
Et que l'homme, outrageant ce que notre âme adore,
Dans notre coeur brisé ne doit trouver encore
Que ce seul mot: Aimons!’
de lamartine.
En hiermede, vaarwel!
Spectator. R-m. |
|