Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 757]
| |
Mengelwerk.Iets over de Samaritane van Frans Baltensz.Dat is op zijn Frans Baltensz. hoorde ik menigmaal uitroepen, wanneer men iets buitensporig gek of verward gesproken, geschreven of uitgevoerd vond. Vroeg ik opheldering van deze spreekwijze, inzonderheid te Dordrecht in gebruik, dan vertelde men mij vele wonderlijke dingen van eenen frans baltensz. en van zijn zonderling boek, de Samaritane. Later kreeg ik dit boek in handen, en vond het inderdaad een potsierlijk voortbrengsel van de eerste helft der zeventiende eeuw. Ik raadpleegde te vergeefs de geachtste en ongeachtste Schrijvers van vroeger en later tijd, of zij ook iets nopens dezen baltensz. en zijn zonderling geschrift mogten opgeteekend hebben: en had ik geen toegang gekregen tot de Handelingen van den Kerkeraad der Hervormde Gemeente te Dordrecht, dan zoude ik welligt nimmer in de gelegenheid zijn gekomen, nadere kennis met beide te maken. - Daar het mij gebleken is, dat eenige letterkundigen van dezen tijd hunne opmerkzaamheid op het, thans zeldzame, boeksken van baltensz. gevestigd hebben, meen ik hun door de mededeeling der volgende bijzonderheden geen ondienst te zullen doen. Frans Baltensz., Dordrechtenaar van geboorte, Boekverkooper en Boekdrukker van beroep, had in het midden der zeventiende eeuw zijne woning en drukkerij bij de nieuwe Kerkstraat te Dordrecht. Hij was heimelijk de leer van den befaamden david joris, die tot in het midden dier eeuw te Dordrecht nog eenige weinige vereerders en navolgers had, toegedaan. Zijn vader was baltes franszoon, een ijverig Calvinist en Ouderling der Hervormde Gemeente te Dordrecht, bij welke hij in hooge achting stond. Hij werd meermalen door zijne medebroeders naar Duitschland ge- | |
[pagina 758]
| |
zonden, om Predikanten te hooren en uit te noodigen, om hunne gaven aan de Gemeente te Dordrecht mede te komen deelen. Nadat frans baltensz. zich door het uitgeven van eenige kleine, en thans bijna vergetene, geschriften zijner Stadgenooten had bekend gemaakt, liet hij, in het jaar 1635, een door hemzelven opgesteld boekje, getiteld: Gulden Kleinoodt, streckende tot verclaringhe van het 13e Capittel des Euangeliums Johannis, bij nicolaes centen drukken, en gaf aan zijne Medeboekhandelaren, troyen, brullaert en reinier, ‘een riem van exemplaren’, om dezelve onder de Gemeente te verspreiden. Daar hij dit zonder voorkennis en toestemming van den Kerkeraad had gedaan, werd er in deszelfs vergadering, den 27 December van dit jaar gehouden, over gehandeld. Men las er eenige perioden en afdeelingen uit voor, en bevond, ‘dat het een hers- en sinneloos schrift was, daer wt geen verstant int alderminste kon gevat ofte geraept worden, noch van den Evangeliste, noch van zynen wtlegger selve, en daer geen ander vrucht van kon genoten worden, als een openbare bespottinge van christelycke religie.’ - ‘Oversulcx, naedien eenighe Broeders alvorens hadden geraden gevonden den auteur van dat boexken voor de vergaderinghe te doen staen, en hem daerover te hooren, is hy voor deselve gecompareert, en naer eenighe ondervraginghe, soo over de meyninge van zyn boexken, als over de gelegentheydt van het drucken en verspreyden van hetzelve, heeft hy de Broeders zyn ooghmerck en intentie gheopent, mitsgaders eenighe verklaringhe van syne vremde en ongehoorde manieren van spreken gedaen.’ Nadat zij die intentie en verklaringhe gehoord hadden, verklaarden de Broeders eenstemmig ‘dat hy een persoon was seer swack ende kranck van herssenen,’ en besloten ‘de gedruckte exemplaren in te trecken, om de ontwyfelbare bespottinghe van Gereformeerde kercke te voorkomen.’ Ook vernamen zij, ‘dat hy noch over de andere Capittelen | |
[pagina 759]
| |
van denselven Evangelist gelycke Concepten by geschrifte hadde,’ die hij echter beloofde niet te zullen drukken, of laten drukken. Eenige dagen hierna liet de Regering, op verzoek van den Kerkeraad, de afgedrukte exemplaren van het Gulden Kleinoodt ophalen, en verbood baltensz. de uitgave zijner overige aanteekeningen op dien Evangelist, zonder toestemming van den Kerkeraad. In weerwil zijner belofte, gaf frans baltensz., dertien jaren later, in het laatst van 1648, het vervolg van zijn Gulden Kleinoodt, of de verklaring van het vierde, eerste, dertiende, derde, vijfde, zesde, zevende, achtste en negende Hoofdstuk van het Evangelie van Johannes, in het licht. Men noemt dit boeksken in de wandeling de Samaritane; niet omdat dit de algemeene of hoofdtitel is, maar omdat de titel van het eerste Hoofdstuk met dit woord begint. Voor de verklaring van elk Hoofdstuk staat een bijzondere titel, b v.: ‘Samaritane, ofte spieghel der Godtsvreesentheydt en Eerbaerheydt ofte ghespreck van den Heere met het rechtgheloovighe wyf van Samaria, oft uyt Jacob van Ephraim van Sichar, beschreven in het vierde Capittel van den Evangelist Johanne, in prys voorgestelt, die met vergeldinghe vergolden wordt, volghens de woorden des Heeren enz. - ofte een woordelycke verclaringhe van het vierde Capittel des Evangelist Johanne.’ - ‘De eerlyckheydt des Heeren: in openbaringe de Heere hem in die in Cana de Recht-gheloovighe by hem. Of Beschryvinghe de eerste verclaringhe de Heere hem daer de Rechtgheloovighe by hem, in syne Eerlyckheydt of wydtheydt van syn seyndinghe van Godt de Heere in Galilea, de recht-gheloovighe, buyten afbeeldinghe (dat is, dat die hem door geheel Galilea de recht-gheloovighe buyten af-beeldinghe was) bij de Rechtgheloovighe Houwelycks-luyden, en Recht-gheloovighe diep uit Galilea van daen (eer hij dieper in Galilea tradt) enz. - of woordelycke verclaringhe van het tweede Capittel in Johanne.’ | |
[pagina 760]
| |
Op den titel volgt meestal eene even zonderlinge Voorreden tot den Leser, waarna baltensz. op deze wijze den Evangelist opheldert: ‘Want soo lief heeft godt de wereldt ghehadt, dat hy syn eenigh geboren soon gegeven heeftGa naar voetnoot(*): dat is, oorsaecke met sulck een beminnen hebbe Godt de Heere of de Godtheydt, Beminner, of Ghever de Godtheydt de recht-gheloovighe, tot zyn die tot goedt, dat de Godtheydt t'samen ghemeen is of daer die een is, de Recht-gheloovighe van de Recht-gheloovighe Adam en Eva aen tot de Rechtgheloovighe, die over den geheelen Aerdtbodem zyn zullen, tot de recht-gheloovighe in de eyndinge van Hemel en Aerde, bemint dat hy, die van alle eeuwigheydt de Godtheydt bemint, of gegeven van de Godtheydt de Recht-gheloovighe tot zyn, die die tot gaet bemint of gegeven, of geschoncken of ghedaen heeft tot zyn die tot gaet, of tot wercken, die de Godtheydt tot maken, die die een afmalinghe hem in vereerlyckinghe hierna.’ Op deze wijze zijn 315 bladzijden gevuld! Hoogstzeldzaam ontmoet men een' verstaanbaren volzin. Baltensz. had van den Kerkeraad vrijheid verzocht, om zijne verklaring te mogen drukken. Toen dezelve hem geweigerd was, wendde hij zich tot de Classis van Zuidholland, die, na herhaalde pogingen om hem van zijn plan af te brengen, den Burgemeester met hetzelve bekend maakte. Het verkoopen en verspreiden van dit boeksken (want het was onder de hand gedrukt) werd baltensz. daarop verboden, en eerst vele jaren daarna hebben zijne erfgenamen het voor een' zeer geringen prijs beginnen te verkoopen. In mijne jeugd was de Samaritane in het geheel niet zeldzaam, en voor 4 à 5 stuivers op elk stalletje te koop; maar sedert het op een paar Catalogi van beroemde boekverzamelingen als raar is voorgekomen, heeft men tot 5 à 6 guldens voor dit vod der vodden gegeven. | |
[pagina 761]
| |
Sommigen meenen, dat baltensz., een goed werk vervaardigd hebbende, en geen kans ziende om het aan den man te brengen, eindelijk besloot, zich zoo veel mogelijk voor zijne moeite te dekken, en hetzelve, zoo verward mogelijk, deed drukken. Anderen willen, dat baltensz. de aanteekeningen van zeker' Geleerde op het Evangelie van Johannes, op deze wijze, in een bespottelijk daglicht heeft zoeken te stellen, vooral door de herhaling der woorden niet-gheloovighe en recht-gheloovighe, die in de aanteekeningen van dien Geleerde dikwijls zouden voorkomen. Enkelen zijn dwaas genoeg geweest, om te beweren, dat baltensz., zijne bijzondere gevoelens over godsdienstige waarheden willende verspreiden, dezelve in dit geschrift heeft geopenbaard, en dat er een sleutel op deze dierbare verklaring, het zij gedrukt, het zij in handschrift, het zij bij mondelinge overlevering, aanwezig is geweest. Ik voor mij geloof, dat de eerwaardige leden van den Dordschen Kerkeraad, in de jaren 1635 en 1648, den spijker op den kop sloegen, toen zij, merkende, dat de mondelinge verklaring even dwaas als de schriftelijke was, den eerzamen frans baltensz. voor seer swack en kranck van herssenen en zijn boeck voor een hers- en sinneloos schrift verklaarden. Zonder de zotheid zoude men geene wijsheid onderscheiden kunnen. g.d.j. schotel, Predikant. Lage Zwaluwe, 14 Nov. 1835.
Zoo er soms hier of daar nog een exemplaar van het eerste Gulden Kleinoodt mogt aanwezig zijn, zonde ik het gaarne eens ter inzage erlangen. |
|