Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijPaganini en Talma.(Vervolg en slot van bl. 687.)
‘Men herinnert zich,’ dus vervolgt janin, ‘welk een luid geroep zich verhief: ‘Paganini is in Frankrijk aangekomen!’ - hoe zijne vermaardheid reeds gevestigd was, eer hij nog zijne viool gestemd had. Gansch Parijs stroomde naar zijn Concert, en het regende geld van alle kanten. Op gelijke wijze overlaadde Engeland den grooten vioolspeler met eere en goud. Toen hij andermaal Parijs bezocht, was de stad der Cholera ten buit; duizendvoud stierven de menschen; de Dood had zijnen schrikwekkenden mantel over de groote stad uitgespreid. Alles vlugtte, alles verschool zich, alle schouwburgen waren verlaten, alleen de groote Opera werd bezocht, ja opgepropt, wanneer de toonen van paganini's strijkstok lokten; ieder kwam, om bij zijne goddelijke akkoorden de verschrikkingen des dags te vergeten. Ik zag eenen mensch, dien eensklaps de Cholera aangreep, onder het gebed van mozes, door paganini gespeeld, den laatsten snik geven. Dat heet ik bijval! Wat geen kunstenaar van Parijs vermogt, vermogt paganini met zijne viool: hij alleen vulde eenen schouwburg. Dat noem ik geluk! Ik ken niets feestelijkers, dan de Concerten, die hij gedurende de pest gaf. Men kwam sidderend; men had des middags zeer matig gegeten; men wilde de sombere denkbeelden, de vertrekken vol kamferreuk ontvlieden, om zich in de groote, schoone, met waskaarsen verlichte en met bloemen versierde zaal der Opera eens te herhalen; men zag elkander aan, en stond versteld, die zoo vol, ja nergens eene ledige plaats te vinden. Daar zag men dan, van uit den achtergrond des tooneels, den geheel in 't zwart gekleeden man, als een schaduwbeeld, optreden. Zijn bleek gelaat kwam donker te voorschijn tusschen het lange, gladde hair, dat onordelijk langs beide zijden nederhing. Zijne lange armen, nog verlengd door strijkstok en viool, schenen | |
[pagina 742]
| |
den grond te raken; men zag hem niet gaan, men voelde slechts, hoe hij sloop! Zoo de Cholera zelve eene menschengedaante konde aannemen, zij had zeker geene andere gekozen. Men gevoelde eene rilling, wanneer men hem slechts aanzag. Wanneer hij dan de verbeeldingskracht der aanschouwers naar eisch opgewekt en naar beide kanten heen gekeken had, of de ontvangst groot genoeg was, begon hij. Te beschrijven, welke bevalligheid, vaardigheid, zuiverheid van toonen, welke melancholie en aangrijpende hartstogtelijkheid in deze viool verborgen waren, is onmogelijk. Het genie, geschraagd door de kunst, en de kunst, geschraagd door de onbegrijpelijkste inspanning, hebben nooit iets grootschers voortgebragt. En met welk eene bedaardheid, met welk eene schijnbare koelbloedigheid bragt hij al deze schatten der harmonie uit vier stukken hout en eene snaar te voorschijn! Men luisterde, stond verbaasd, weende - alle smart week; men vergat den dood en de vrees, erger dan de dood; en, wanneer hij ophield, wilde men gaarne geroepen hebben: ‘Nog eens, o! nog eens!’ Maar de zwarte man was onverbiddelijk. Alles, tot zijne laatste noot toe, had hij berekend; hij wist, hoeveel streken hij der vergaderinge schuldig was, en gaf haar niet ééne minder, niet ééne meer. Vervolgens verwijderde hij zich gelijk hij gekomen was, eene buiging tot aan den grond makende, met een altijd wederkeerend glimlagchen, en als wegsluipende. Men kreeg onwillekeurig medelijden met den grooten toonkunstenaar, als men hem zoo glimlagchen en zoo diep buigen zag. Paganini (en daarom kan ik het berigt van zijnen dood niet gelooven) zag te Parijs de Cholera even moedig onder de oogen als dupuytren deed, en gemeenlijk spaart de pest dezulken, die haar niet vreezen. Maar, zij dat berigt ook verdicht, waar is het, dat van den dag af, dat elke noot zijner viool geldswaarde verkreeg, paganini door eene, voor schier elken kunstenaar onbegrijpelijke, hebzucht werd aangegrepen; hij werd gierig met zijne viool, gelijk de gierigaard het met zijn geld is. Bezwaarlijk gunde hij zichzelven het genot der verwonderlijke zegepraal van zijnen geest. Hij nam zijne viool niet meer uit hare kast, dan om er geld mede te winnen. Was hij verpligt haar voor zich te hanteren, dan sloot hij zich zorgvuldig in zijn vertrek op, liet de gordijnen zakken, gren- | |
[pagina 743]
| |
delde alle deuren, ja zette, ten overvloede, een' toondemper op zijn instrument, opdat niemand daar buiten hem zou hooren, zelfs niet de dienstmaagd des huizes, die haar oor tegen het sleutelgat hield, noch de arme, die aan de huisdeur bedelde; dus beroofde hij zich van het streelend genoegen, zichzelven te hooren, uit vreeze, dat hem eenige noten gratis mogten ontsnappen, of dat hij eenige noten mogt verspillen! Dus hield hij getrouw zichzelven woord, dat hij zich elke vioolstreek zou laten betalen; en zijne vioolstreken werden hem betaald, en wel duur - zeven millioenen! Men denke echter niet, dat ik deze som te groot acht voor een' zoo groot' meester. De Hemel beware mij, dat ik immer de kunst als te duur betaald zou rekenen! De kunst is het feestgewaad der beschaafde volken, de eer der steden, de roem der natiën; zij verfraait, betoovert, vertroost, vereenigt de menschen. De kunstenaar zij rijk, zeer rijk, opdat hij niet enkel in den droom zijner verbeelding den voornaamsten ter zijde sta! Bovendien heeft elk het regt, om zichzelven naar zijne wezenlijke waarde te schatten, waarbij hij zich slechts in acht neme zich te laag aan te slaan, opdat hij niet misbruikt worde, noch ook te hoog, want de wereld betaalt de menschen naar dat zij waard zijn, en niets meer. Wat mij in paganini tegen de borst stoot, is, dat hij zijne millioenen van de rijken ontving, zonder tot de armen te zeggen: ‘Gij, die arm zijt en de muzijk bemint, komt tot mij; wij zijn broeders; ik speel voor u om niet!’ Dan had hij voor zijn vermogen en tevens voor zijnen roem gezorgd; dan had hij even zoo vele herinneringen achtergelaten als talma zelfs, en zijn naam had zich aan den gelukkigen en geliefden naam aangesloten, wiens gedachtenis bij den volke leeft. Hoe heeft deze mensch de schoonste gelegenheid, om zich beroemd en bemind te maken, verwaarloosd! Tot de verzamelde menigte spreken, zonder vreemde tusschenkomst, in die éénige algemeene spraak, welke onder alle hemelstreken wordt verstaan; overal dezelfde geestdrift, hetzelfde gevoel opwekken; reizen als een Vorst, om wien zich de Grooten als verdringen; edelmoedig genoeg zijn, om de geheimen zijner moeijelijke kunst niet uitsluitend voor zich te houden, maar integendeel dezelve aan elk mede te deelen, die in staat is ze te bevatten, en zóó kunstenaars en broeders achter te laten; spelen en zingen gelijk de vogel | |
[pagina 744]
| |
onder den vrijen hemel; zich aan elken edelen aandrang overgeven; een uur van den dag aan de eerzucht toewijden, maar den overigen tijd een kinderlijk kunstenaar zijn; mijnenthalve ook elken dag een uur aan zijn vermogen denken, maar al de overige aan den roem - dat heet leven! Wanneer men paganini's talent, wanneer men zijn onuitputtelijk instrument bezit; wanneer men zeker is, dat het ons nimmer aan idéén, aan fantazie en scheppingskracht ontbreekt, wat ligt er dan aan gelegen, wanneer dat alles meermalen overloopt, en uit de overvolle schaal eenige droppels wegvloeijen? Overvloedig toch werdt gij reeds beloond door de algemeene hoogschatting, door al de harten, die u tegenkloppen, zonder dat gij nog daarenboven de hand behoeft op te houden! Wie gij ook zijt, groote kunstenaars! bedenkt, dat de Hemel u de kunst niet schonk, alléén om die tot persoonlijk gewin aan te wenden. De kunst behoort aan iedereen; zij is het eigendom van allen, de onuitputbare bron, aan welke iedereen het regt heeft zich te laven. Verkoopt daarom van de uwe aan elk, die koopen kan en wil; maar, hebt gij genoeg verkocht, geeft dan het overige weg; er zal u nog altijd meer overblijven, dan gij hebt weggeschonken! ‘Ziet, wat paganini is overgekomen! Naardien hij slechts geld verzamelen wiide, in stede van roem, was zijne eerzucht weldra bevredigd. Hij had zijne fortuin gemaakt met eenen spoed, die hemzelven moest verbazen. Toen nu zijne millioenen binnen waren, moest hij trachten dezelve in veiligheid te brengen; dit drukte hem neder, ja overstelpte hem; hij had zijnen ganschen oogst, als 't ware, in éénen dag binnengehaald. Daar hij eene waar ter markt bragt, die te duur was om vele en gedurige koopers te vinden, stond de man eensklaps aan het einde zijner kunstbaan. De voorbeeldelooze deelneming, welke hij verwekt had, was verstorven; de geestdrift was door zijn goud verstikt. Engeland wilde hem niet meer hooren, niet meer geneigd zijnde hem met guinjes te spijzen. Frankrijk wilde hem niet meer hooren, geene Napoleons meer voor hem hebbende. Thans, daar de rijken niet meer van hem, en hij niets van de armen weten wilde, moest hij zijne schoone dagen terugwenschen; die der bewondering, van het vrije genie, en - der armoede! - Dunkt u niet, dat een Napelsche Improvisator, die te paard steden en dorpen doortrekt, onder den oudsten boom | |
[pagina 745]
| |
eens dorps halte houdt, zingt wat het opwekkende des oogenbliks hem ingeeft, naar wien men met lagchen of met tranen luistert, en die, wanneer hij zijn hart heeft uitgestort, met een' zijner landelijke toehoorders het maal deelt en in diens hut slaapt; dunkt u niet, dat deze altijd arme, maar altijd gelukkige mensch, die heden uitgeput, morgen onuitputtelijk is, deze dichter zonder eerzucht of pretensie, die zich zijne verzen niet eens weêr te binnen brengt, en die ze elkeen toewerpt, die er naar verlangt; dunkt u niet, dat hij, die het volk verlustigt, zonder van hetzelve iets anders te vorderen dan brood en nachtverblijf, duizendmaal gelukkiger is dan die kunstenaar, zijn broeder, die te midden van een vermogen van millioenen sterft? Zijn dood, zoo dezelve zich mogt bevestigen, ware eene dubbele ramp, daar die ons een groot Violist en een groot Componist tevens ontrukt. Zijne werken zijn verloren, gelijk al het overige; want hij heeft voorbedachtelijk nagelaten zijne idéen op te schrijven, opdat zij hem niet zouden ontvreemd worden.Ga naar voetnoot(*) Telkenmale, als hem het orchest accompagneerde, gaf hij elken muzikant eigenhandig zijne partij. Was het Concert ten einde, dan verzamelde hij andermaal zelf zijne geschrevene muzijk. Aan niemand vertrouwde hij zulks toe, zoo bezorgd was hij, dat hem ook slechts het kleinste deeltje van een idée mogt ontkaapt worden! Dus zal men, dank zij deze verwenschte maatregelen van voorzorg! niet eens te weten komen, hoe veel verder paganini de viool gebragt, noch op welk standpunt hij haar gelaten heeft. Kan men zich een' algeheeler zelfmoord verbeelden? Is paganini niet dood, zoo zal hij, bij het vernemen van den ge- | |
[pagina 746]
| |
ringen indruk zijner doodmare in Europa, en van de onverschilligheid, waarmede zij werd opgenomen, welligt nog inzien, hoe veel nadeels zijne baatzucht aan zijnen roem heeft berokkend; - inzien, welk een slechte rekenmeester Gierigheid is; dat populariteit voor 't minst zoo veel waarde heeft als geld, en dat het smartelijk gevoel bij het verscheiden eens geliefden kunstenaars alles te boven gaat; dat het beter is, zijne heerlijke idéen en het geheim zijner kunst achter te laten, opdat tijdgenoot en nakomeling zich daarin verblijden, dan al deze schatten met zich te nemen in het stomme graf; dat, eindelijk, na zich zoo lang tot de beurs zijner medemenschen te hebben gewend, het meer dan tijd is, zich ook tot hun gevoel te wenden. Welligt heeft paganini op zijn krankbedde zich reeds beklaagd, niet weldadiger jegens het ongeluk te zijn geweest, en zuchtend bekend, dat onder zijnen geldschat menige daalder zich bevindt, die daaronder niet behoorde te zijn, - de zuurverworven penning eens armen muzikants, die zich driemaal het middageten ontzeide, om zijnen kunstgenoot te hooren! Paganini toch is een man van te groote talenten, dan dat hij niet ook een man van verstand zijn zou; en verstand geheel zonder hart, hoe laat zich dit denken?’
Dusverre jules janin. Zijne karakterschets (dus spreekt zijn Duitsche Vertaler) des grooten kunstenaars heeft inderdaad levendige, wegslepende trekken; en toch, wanneer paganini, nadat men dezelve heeft gelezen, eensklaps voor ons stond, ons aanzag met zijnen demonischen blik, en zijnen tooverstrijkstok bewoog, zou deze gansche kritiek als in stof wegzinken, vernietigd door den alles overweldigenden indruk, die, als uit een heilig donker opgeroepen, het gevoel geene keus, het verstand geene stem overlaat! Niet baatzucht alleen kon een paganini nopen een groot kunstenaar te worden; immers geene millioenen zijn in staat, een' enkelen ademtogt van dien geest te verwekken, die uit paganini's viool spreekt! Janin kent alleen den paganini, zoo als hij in de Parijsche salons en aan de Parijsche farobank verscheen, en slechts met goud, veel goud in de hand kon verschijnen. Hij kent alleen den paganini na den zondenval. De blik in zijn Paradijs bleef voor hem verborgen. Hij zag den knaap niet, zoo als hij, onder den harden, gierigen vader, honger en slagen leed, opdat hij | |
[pagina 747]
| |
des te eerder een groot Muzikant wierd, en hoe desniettegenstaande zijne hartstogtelijke geestdrift voor muzijk nog de bovenhand behield; - hij zag den knaap niet, wien het bloed in het aangezigt steeg, toen hij vernam, dat mozart reeds in zijn zesde levensjaar een geheel uitgewerkt klavierconcert geschreven had; - hij zag den negenjarigen paganini niet, hoe hij op den grooten schouwburg van Genua allen wegsleepte door zijne variaties op de Carmagnole; ('t was in 1793!) - hij zag niet, hoe de veertienjarige Virtuoos, dien rolla en paer bewonderden, door Italiës steden trok, ongehoorden bijval oogstende, lang voordat de klank zijns naams tot ons was doorgedrongen; - hij zag hem niet, hoe, aan het Hof van Lucca, waar elisa bonaparte schitterde, liefde en eerzucht hem den strijkstok, op zijne zeldzame wijze, langs twee en zelfs ééne snaar leerde bewegen; - hij zag den trotschen Italiaan niet, die, sinds lang de roem zijns vaderlands, gedurende dertig jaren niet kon besluiten over de Alpen te gaan, om hier en elders vreemde kritiek over zich te gedoogen, Fransch geld naar zich te strijken, en het aan Parijsche speeltafels of in den drang van zinnelijken hartstogt weêr weg te werpen. Paganini had, toen janin hem zag, zijn gansche leven reeds doorleefd. Hij was te Parijs een vreemdeling onder vreemden, die hij niet kende, niet beminde, die hem niet kenden, niet beminden, en die, zoodra de indruk zijns instruments voorbij was, slechts daaraan dachten, welke linksche complimenten hij maakt en hoe haveloos zijn hair er uitziet. Hij kon even min eigen worden op dien bodem, als de Stiermarker en Tiroler zangers, met wier liederen vol reine natuur eens de groote wereld van Parijs zich geliet hoog te loopen, om hun daarna de onschuld en met dezelve alle schoonheid te rooven. Het korte tijdsbestek, waarin paganini zich te Parijs ophield, is dus het standpunt, van waar de, anders in hare soort meesterlijke, lijkrede van janin moet beschouwd worden. |
|