| |
| |
| |
Verhaal van een reisje door een gedeelte van Engeland en Wales, in mei 1835 gedaan door drie Nederlanders, en medegedeeld door een' derzelven.
(Vervolg van bl. 695.)
Terstond na onze aankomst te Liverpool begaven wij ons op weg, om het merkwaardigste van de stad te bezigtigen. Wij voorzagen ons van eenen geleider, die ons eerst naar de beurs bragt. Tot onze verwondering was dit geen afgesloten gebouw, maar eene groote opene plaats, aan drie kanten met galerijen voorzien; het front wordt gedekt door den achtergevel van het stadhuis (een fraai gebouw, op hetwelk een uitmuntend standbeeld van minerva prijkt); op het midden der plaats staat een fraai en kolossaal metalen standbeeld ter nagedachtenis van den Admiraal nelson, dien held voorstellende op het oogenblik, dat hij, bij den aanvang van den slag van Trafalgar, de woorden uitspreekt: ‘England expecs this day every man to do his duty.’ Eene der galerijen doorgaande, komt men in eene buitengemeen groote zaal, the news-room geheeten, welken naam dezelve dan ook ten volle verdient. Men vindt hier niets dan nieuwspapieren uit alle oorden der wereld (onder dezelve ook onze Haarlemsche Courant), en menschen, welke geheel in het lezen derzelven verdiept zijn. Zoo groot is de politieke leeslust hier, dat er aan geene ververschingen gedacht wordt, welke er dan ook niet te verkrijgen zijn. Aan het eind der zaal is eene zeer groote lei geplaatst, op welke alle de digt bij de kust zijnde Engelsche schepen genoteerd worden; hiermede is boven de zaal een observatorium in verband, op hetwelk gedurende den ganschen dag wakers zijn, het oog houdende op eene soort van telegraaf, welke aan de overzijde der rivier de Mersey, digt bij New-Brighton, is opgerigt, en met welke de in Liverpool bekend zijnde schepen weder hunne correspondentie uit zee houden. Om toegang tot deze zaal te verkrijgen, moet men ingeschreven worden, hetwelk door een onzer bekenden gereedelijk voor ons gedaan
werd. Van de beurs begaven wij ons naar de dokken, welker uitgestrektheid, alsmede het aanzienlijk aantal schepen, welke dezelve bevatteden, ons evenzeer verbaasden, als vroeger van de ver- | |
| |
schillende dokken in Londen. Ook hier kan men zich overtuigen, dat men zich in het midden van een volk bevindt, welks handel de grootste en uitgebreidste van den aardbol is. Onmiddellijk voor de dokken stroomt de rivier de Mersey, welke Liverpool menigmaal met overstrooming bedreigt; doch de stad is hiertegen beveiligd door een' steenen muur, welke dezelve aan den rivierkant omgeeft. Achter dezen muur levert de stroom eene uitmuntende wandeling op; men heeft steeds het uitzigt op de fraaije kusten van Chester, en de rivier is meestentijds als bezaaid met stoombooten, zeilschepen enz. enz. Van hier deden wij eene wandeling door het binnengedeelte der stad. Dezelve is fraai gebouwd, zeer ruim en luchtig; de straten zijn, even als te Londen, zeer gemakkelijk voor voetgangers ingerigt, en des avonds ruimschoots met gas verlicht. Wij bezochten de St. John's-market, misschien de grootste overdekte markt in Europa; het dak bestaat uit glaswerk, en rust op 44 hardsteenen pilaren; op deze markt vindt men alles vereenigd, wat voor de dagelijksche behoeften des levens vereischt wordt; dezelve was als bezaaid met dienstmeisjes, welke hier en daar hare benoodigdheden zochten, en de fraaije wijze van uitstalling, door de meeste kooplieden in acht genomen, maakte het geheel tot eene aardige vertooning. Des avonds begaven wij ons naar den grooten schouwburg, the Royal theatre; de zaal was vrij goed, doch muntte niet bijzonder uit, ja viel ons allen zeer tegen, zoo met betrekking tot derzelver grootte als inrigting. Wij zagen er een gedeelte van shakespeare's Othello verknoeijen; hierop volgde eene
Arlequinade, welke men te Amsterdam ook beter en fraaijer zien kan. Ten half een (de schouwburgen eindigen overal laat) begaven wij ons, welvoldaan over onzen dag, naar huis, met het voornemen, den volgenden dag onze reis naar Wales per stoomboot voort te zetten. Des morgens ontwaakten wij vrij wel uitgerust van de vermoeijenissen des vorigen dags; wij begaven ons ten half elf ure aan boord van de stoomboot de Prins Llewelyn, welke ons naar de beroemde Menai-brug zoude voeren, en begunstigd door eenen heerlijken dag verlieten wij Liverpool. De vaart door de rivier de Mersey was zeer aangenaam; de kust van Chester aan den eenen, en de stad en haven aan den anderen kant leverden voortreffelijke gezigten op. Aan boord was eene bende muzikanten, welke de passagiers met het spelen van eenige geliefkoosde Engelsche melodiën ver- | |
| |
maakte; wij hadden aangenaam gezelschap; de zee was spiegelglad, en toch woei er een liefelijk zuidewindje, - alles maakte dit tot een alleraangenaamst zeetogtje. Ten drie ure kregen wij reeds de kusten van Wales in het gezigt, en wij verheugden ons weldra, de verbazende bergketen, welke ons nu in de verte voor oogen was, meer van nabij te zullen beschouwen. Kort daarop passeerden wij groot en klein Ormshead, twee rotsen, welke zich tot op eene aanmerkelijke hoogte loodregt uit zee verheffen. Hier hoorden wij eene zeer sterke echo; een der muzikanten blies akkoorden van drie en vier toonen op de bazuin, welke geheel door de echo werden wedergegeven; hierop volgde de bekende Penmaen-mawr, eene rots, welke zich tot de verbazende hoogte van 1550 voeten uit zee verheft. Schrikverwekkend is het, deze drie ontzettende steenmassa's langs te varen; met slecht weder of tegenwind passeert men dezelve dan ook op veel verderen afstand dan wij nu
deden; niet lang geleden was er eene stoomboot tegen aangeslagen en met man en muis vergaan; doch met een luchtje, gelijk wij troffen, en eene effene zee, verliest dit tooneel veel van deszelfs verschrikkelijkheid, ja draagt integendeel niet weinig bij tot veraangenaming en verfraaijing van den togt. Hierop stoomden wij de baai van Beaumaris in. Alle de schoonheden van deze te beschrijven, is niet mogelijk. De heerlijkste oevers, fraai bebouwd en begroeid met digt geboomte, hier en daar afgewisseld met fraaije kasteelen of andere kleinere gebouwen, Beaumaris zelve, het fraaije Bangor, - alles vereenigt zich, en doet eene betooverende uitwerking op den steeds meer en meer opgetogen' reiziger. Bij den mond is de baai vrij breed, maar wordt van tijd tot tijd naauwer, zoodat men zich verbeelden zou dezelve geheel toe te zien loopen; maar dáár is het punt, waar de oevers van Wales en het eiland Anglesey door de beroemde Menai of kettingbrug aan elkander verbonden worden. Wij passeerden eerst het eiland Priestholme of Puffinisland, een klein eilandje, bijna geheel uit een' zeer fraai bewassen' berg bestaande; op hetzelve zijn slechts weinige kleine gebouwen, welke voormaals tot verblijfplaats aan den kluizenaar seiriol en eenige gevlugte monniken dienden. Aan de linkerhand passeerden wij Penrhyn-castle en het fraaije Bangor. Vóór wij deze plaats naderden, kwamen wij aan Beaumaris, hoofdstad van Anglesey, schuins tegenover Bangor gelegen. Hier hield de stoomboot eenige oogenblikken
| |
| |
op, tot het uit- en inlaten van passagiers. Wij hadden hierdoor gelegenheid, om het aan het strand gelegene en nieuwste gedeelte van deze plaats te bezigtigen: het is prachtig gebouwd, en de ligging onbeschrijfelijk fraai. Jammer slechts, dat wij er niet langer van konden genieten. Eindelijk nader den wij de Menai-bridge. Reeds van verre was ons dit meesterstuk van menschelijk vernuft in het oog gevallen, en wij reikhalsden naar het oogenblik, dat wij hetzelve van nabij konden beschouwen. Spoedig werd aan dit ons verlangen voldaan: na nog een kwartieruurs door de baai gestoomd te zijn, kwam de boot regt voor de brug ten anker, en werden wij in kleine booten op het eiland Anglesey aan wal gezet.
Wij begaven ons natuurlijk terstond naar de zoo beroemde hangende massa. De eerste indruk, dien dezelve op ons maakte, was verbazing. Geen denkkracht is in staat, zich de grootschheid van dit pronkstuk voor den geest te brengen. De Menai-street, hier ruim 1000 voeten breed, maakte de gemeenschap met Anglesey vroeger zeer moeijelijk, dewijl hier dikwijls zware stormen woeden, die den overtogt menigmaal gansche dagen ondoenlijk maakten. De Heer telford, een allerbekwaamst Ingenieur, opperde een plan, om eene brug geheel van ijzer, aan kettingen hangende, in den smaak van de brug, welke bij Hammersmith over den Theems hangt, te vervaardigen. Spoedig deden er zich deelnemers genoeg op, welke de kosten dezer stoute onderneming wilden helpen dragen, en in zeven jaren tijds was het eiland Anglesey een schiereiland geworden. Door twee groote en zeer hooge steenen poorten betreedt men de brug. Over deze poorten hangen de reusachtige kettingen met eene bevallige bogt. Deze kettingen zijn niet uit schalmen, maar uit vierkante ijzeren staven zaamgesteld. De hoogte der brug is van 120 tot 150 voeten, naar mate het hoog of laag water is. De geheele lengte is 1000, en het onmiddellijk over het water zwevende gedeelte 590 voeten. Een rijtuig, een hardloopend mensch, of eene kleine windvlaag, doet het gansche gevaarte sidderen, en er ontstaat zelfs eene zachtgolvende beweging. Voormaals was deze beweging zeer ongelijk, doordien alle vier de hoofdkettingen niet evenzeer aangedaan werden. Om dit voor te komen, zijn op verschillende afstanden ijzeren staven over de kettingen gelegd, welke, deze zaamverbindende, veroorzaken, dat, ofschoon de beweging
| |
| |
slechts op één punt ontstaat, dezelve zich aan de gansche brug mededeelt. Over de ijzeren staven, welke den grond uitmaken, zijn planken gelegd, welke, door dik zand aan elkander verbonden, een zeer effen pad opleveren. Twee paden voor heen en weder gaande rijtuigen en vier paden voor voetgangers maken de breedte uit. Nadat wij de uitwendige gedaante der brug zoo naauwkeurig mogelijk beschouwd hadden, begaven wij ons met een der tol-ontvangers naar de plaats, waar de einden der hoofdkettingen in den rotsgrond gewerkt zijn. Naar deze plaats voert een onderaardsche, geheel in de rots uitgehouwen gang, welke omtrent tien minuten gaans lang is. Deze weg is vrij naauw en zeer laag, zoodat het licht van eene lantaren ons zeer goed te stade kwam. Toen wij eindelijk op het voorname punt gekomen waren, beving ons allen hetzelfde gevoel van verbazing, als vroeger bij het aanschouwen der brug. Ontzaggelijke massa's ijzer dienen, om de vier reeds op zichzelve zoo reusachtige kettingen te ontvangen. Deze laatste zijn hier zaamgesteld uit vijf staven; terwijl dezelve boven den grond slechts vier staven dik zijn. Men kan zich geen denkbeeld maken van de moeijelijkheden, welke men met het bouwen van deze brug te doorworstelen heeft gehad, en het geheel mag veilig onder de door menschenhanden voortgebragte wonderen gerekend worden.
Wij begaven ons vervolgens over de brug, en deden alzoo onze eerste intrede in het prinsdom Wales. Hier wachtte ons eene zeer gemakkelijke soort van rijtuig, car genaamd, hetwelk ons dien avond naar Carnaervon zoude voeren. Wij namen echter den ons nog overig zijnde tijd waar, om eerst eene wandeling te doen naar eene der fraaiste punten in dezen omtrek; het is een bergtop, Pennrose genaamd, van waar men een uitmuntend gezigt heeft op de heerlijke Welsche bergketen, in welker midden de doorgaans omwolkte Snowdon prijkt, over de Menai-street, een gedeelte van Anglesey, het Monument voor den Marquis van dien naam, en, doordien het een zeer heldere dag was, zagen wij ook, hoewel slechts flaauw, den bekenden vuurtoren van Holyhead, en verder de kettingbrug en de baai van Beaumaris; het was een der fraaiste Panorama's, welke wij op den geheelen togt aangetroffen hebben. Wij stegen eindelijk op onzen car, en reden, langs een' heerlijken weg, nu over hoogten, dan door diepten, meestentijds onder vrij zwaar geboomte,
| |
| |
't welk ons nu en dan het gezigt op de vrij druk bevaren wordende Menai-street vergunde, tot dat wij des avonds ten half negen Carnaervon binnenreden. Wij stapten af aan het logement the Sportsman, een zeer fraai hôtel, digt bij de groote ruïne gelegen. Mijn eerste werk hier was, eenige inlichtingen te vragen omtrent den geschiktsten tijd tot het beklimmen van den Snowdon. Men raadde ons, zoo wij niet tegen vermoeijenis opzagen, dezen togt bij nacht te doen, om het genot der opgaande zon op het hoogste punt van Engeland en Schotland te hebben. Dit plan, ofschoon niet geheel zonder gevaar, beviel ons allen zeer, en wij besloten er des te gereeder toe, dewijl alles ons een' schoonen nacht voorspelde. De tijd, welke ons nu nog overig was, besteedden wij tot het bezoeken der zoo even genoemde groote ruïne van het slot, door eduard den I gesticht en onder cromwell verwoest. Wij doorwandelden deze overblijfselen van menschelijke grootheid, bezagen onder anderen de kamer, waar eduard de II geboren werd, en begaven ons ten tien ure weder logementwaarts; hier vonden wij een lekker souper gereed, 't welk ons de noodige versterking tot den ophanden zijnde togt bijzette; ten half twaalf stapten wij in eene postkoetst met twee paarden, en snelden in een' fikschen draf Carnaervon uit, en den weg naar Llanberris op. Zooveel de duisternis ons toeliet op te merken, was dezelve omringd door kale bergen, allen met groote stukken rots als bezaaid, welke hier en daar de zonderlingste vormen hadden. Spoedig kwamen wij aan het fraaije meir van Llanberris, en reden langs hetzelve, tot dat wij ten half twee de herberg bereikten, welke, bijna onmiddellijk aan den voet van den Snowdon gelegen, een geschikt punt oplevert, om de
beklimming aan te vangen. Wij bestelden dadelijk eenen gids en poneys, (eene kleine soort van paarden, welke, langzaam maar zeker voortstappende, den bergbeklimmer van groot nut zijn) vertoefden nog eenigen tijd, ten einde niet vóór het opgaan der zon boven te zijn, en begonnen omstreeks twee ure onzen eenigzins romanesken togt. Wij hadden den gids van den noodigen brandewijn en drooge beschuit voorzien; iets, waaraan wij niet zouden gedacht hebben, maar hetgeen ons op den togt zeer goed te stade kwam. In het eerst liep de weg vrij zacht opwaarts; maar spoedig werd dezelve steiler, hetgeen wij vooral aan den vertraagden stap van onzen gids bemerkten. Na omtrent anderhalf
| |
| |
uur geklommen te zijn, verdeelde zich de weg, van welken een gedeelte eenigzins lager en zijwaarts af voerde naar eenige thans uitgegravene kopermijnen. Wij vonden hier eene heerlijke en veel waters gevende wel. Onze gids gebruikte dit punt tot het vullen van eene blikken flesch, welke hij aan een' lederen band over den schouder hangende had, en tot het nemen van eenige oogenblikken rust. Na ons door eene teug brandewijn, met het zuivere welwater vermengd, tegen de koele nachtlucht beveiligd te hebben, ging de togt weder opwaarts. De gezigten, welke wij, voor zoo verre de schemering zulks toeliet, op de ons omringende voorwerpen hadden, waren onbeschrijfelijk fraai. De verschillende kleuren van het ons omringende gebergte; de heerlijke valleijen, bezaaid met bergschapen; de stilte van den nacht, alleen afgebroken door het gedruisch der zich in de diepte stortende watervallen, - alles vormde een voortreffelijk geheel. Na weder eenigen tijd geklommen te zijn, waren wij op het punt, waar wij van onze poneys moesten afstappen, dewijl het pad te steil en dus voor paarden te gevaarlijk werd; deze werden in een' ouden bouwval geplaatst, welke op een overhangend stuk rotssteen, een weinig zijdelings van den weg af, gevonden werd. Nu werd de togt meer en meer vermoeijend; maar het vooruitzigt, weldra aan het doel onzer reis te zijn, daar wij den top reeds duidelijk voor ons zagen, gaf ons nieuwe krachten, en eindelijk omstreeks vier ure bevonden wij ons op eene hoogte van 4000 voeten boven de oppervlakte der zee! Eene beschrijving van de heerlijke tafereelen, welke de natuur hier aanbiedt, te geven, gaat elke pen te boven. Wij troffen eenen morgen uit duizend. Onze gids, die zelf verrukt was, zeide: ‘Snowdon has its days, but this is one of them.’ De zon steeg met majestueuze pracht uit de kimmen, en verspreidde een purperkleurig licht over de hoogsten der ons omringende bergtoppen, terwijl
lager alles rondom ons nog in dikke duisternis gehuld lag; honderden voeten beneden ons trokken eenige wolken het gebergte door, en deden verscheidene punten eenige oogenblikken voor ons gezigt verdwijnen, om naderhand met vernieuwde pracht weder te voorschijn te komen; langzamerhand werd nu ook het lager liggende door de zonnestralen verlicht, en van oogenblik tot oogenblik deden zich nieuwe schoonheden voor ons op. Wij allen waren diep getroffen door dit schouwspel, en met aandoening le- | |
| |
digde elk van ons den beker met eene luide herinnering aan achtergelatene betrekkingen en vrienden. Na omtrent een half uur hier vertoefd, en onze namen in een stuk lei, 't welk hier lag, gegrift te hebben, vingen wij den terugtogt aan. Zeer spoedig verliet ons de sneeuw, welke wij menigvuldig op den top gevonden hadden, en bemerkten wij weder sporen van groei. Onderweg werden wij door den gids verscheidene malen oplettend gemaakt op den door ons afgelegden togt, en hier en daar hadden wij waarlijk reden om dankbaar te zijn, dat wij denzelven zonder eenig ongeval volbragt hadden. Bij den vroeger genoemden bouwval vonden wij onze poneys weder; de beesten verwelkomden ons met vrolijk gehinnik. Wij stegen weêr op, en kwamen ten acht ure, geheel verrukt over deze reis, weder aan onze herberg. Digt bij dezelve is de groote waterval, welke, langzamerheid van het midden van den Snowdon in kleine beekjes afstroomende, zich hier tot eene aanzienlijke massa verzameld heeft, en nu met een donderend geraas tusschen vervaarlijke stukken rotssteen in de diepte stort. Gaarne hadden wij de hier gelegene groote leigroeven bezien; maar de tijd liet zulks niet toe; wij zagen alleen het uitwendige der werkzaamheden, welke eene groote levendigheid aan het tooneel bijzetten. Wij namen vervolgens afscheid van de vriendelijke en gedienstige bewoners van dit logement, en keerden langs denzelfden weg terug, welken wij den vorigen avond gepasseerd
waren. Verscheidene heerlijke gezigten deden zich nu voor ons oog op, welke ons door de duisternis van den nacht ontsnapt waren. Onder anderen zijn de gezigten langs het Llanberrische meir uitstekend. Nog tijdig genoeg, om vóór het vertrek der stagecoach naar Bangor een ontbijt te nemen, kwamen wij weder te Carnaervon, alwaar wij met het wèl volbrengen van onzen togt door den kastelein geluk gewenscht werden. Hij verhaalde ons, gelijk vroeger op den terugtogt ook de gids, dat het beklimmen van den Snowdon sinds eenigen tijd zeldzamer werd, en dat vooral des nachts weinigen, uitgenomen eenige bewoners van het bergachtige Schotland, zich aan de moeijelijkheden, welke deze togt onvermijdelijk met zich voert, blootstelden. Toen ik hem zeide, dat wij Hollanders waren, schudde hij ongeloovig het hoofd. Op onze herhaalde verzekering echter geloofde hij zulks, er bijvoegende, dat, zoo iemand hem verhaald had, dat drie Hollanders bij nacht den
| |
| |
Snowdon beklommen hadden, hij gerustelijk had durven zeggen: that is a lie. Deze vooringenomenheid tegen, of liever onbekendheid met de Hollanders, heb ik op den geheelen togt door Wales waargenomen. In het eerst ergerden wij er ons over; doch later werd het ons stof tot lagchen, en niet zelden vermaakten wij ons met deze staaltjes van domheid. Ten tien ure bestegen wij de coach naar Bangor, alwaar wij ten half twaalf aankwamen. - Bangor is een fraai stadje, heerlijk aan de oevers van de baai van Beaumaris gelegen, en voor het overige geheel door bergen ingesloten. Van hier worden ontelbare ladingen steenkolen en lei, voornamelijk naar Liverpool, afgescheept, en deze handel maakt het voornaamste bestaan der plaats uit.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|