Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 721]
| |
Iets over de levertraan (Oleum Secinoris Aselli). Door F.S. Alexander, Med. Dr. en Professor, Eerste Officier van Gezondheid bij het groote Rijks-Hospitaal voor het Onderwijs te Utrecht.Mijne aandacht tot de ziekten der ademhalingswerktuigen steeds bij voorkeur bepaald hebbende, vond ik, gedurende mijn verblijf alhier, overvloedige gelegenheid, mijne nasporingen te vervolgen. Ofschoon in de kennis dezer gebreken vorderende, werden mijne pogingen ter genezing, vooral van die vormen, Tering (Phthisis) genoemd, niet met geëvenredigden voorspoed bekroond. Indien in sommige gevallen de uitkomst de verwachting overtrof, deze ziekte verijdelt op den duur de pogingen van den Arts, en stelt diens en des lijders wenschen te leur. Door borstziekten wordt de gezondheid van vele menschen niet slechts verwoest, de meesten hunner dalen ontijdig ten grave; lijders, met zulk eene kwaal behebt, komen in de Hospitalen, althans in het onder mijne leiding staandeGa naar voetnoot(*), doorgaans eerst onder behandeling, wanneer de kwaal zoo verre gevorderd is, dat de Geneesheer aldra tot de droeve overtuiging geraakt van met eene ziekte te doen te hebben, wier uitgang reeds beslist is. Intusschen, waar men zulke lijders vroeger ontmoeten mag, bevorderen zij niet altijd door volgzaamheid de pogingen, om den voortgang eener ziekte te stuiten, waar dit somwijlen nog mogelijk kon zijn. Gelukt het soms in een dier gevallen, waar de hoop scheen geweken te zijn, den lijder als van den rand des grafs in den kring der herstelden terug te brengen, en heeft men dit doel door een middel bereikt, hetwelk van deze zijde minder onder de aandacht valt, dan gevoelt men zich gedron- | |
[pagina 722]
| |
gen, zulk eenen welkomen uitslag mede te deelen, of van zulk een bijzonder geval ook eenig meer algemeen nut te trekken ware. Dit gevoel brengt mij tot de beknopte mededeeling der volgende geschiedenis van eene lang aangehouden hebbende ziekte, waartoe ik echter met eenigen schroom overga, dewijl misschien uit een bijzonder geval terstond te algemeene gevolgtrekkingen afgeleid en toegepast zullen worden, waaruit meer nadan voordeel ontstaat. Tot dusdanig einde wordt zij door mij niet medegedeeld. Mijne bedoeling met de gemeenmaking der aanwending van de levertraan tegen eenen vorm van tering moet noch als algemeene, noch als onbepaalde aanprijzing van dit middel tegen dezelve beschouwd worden; dit zoude der ruwe en roekelooze Empirie de hand geboden zijn. Dat echter de levertraan welligt van eenige meerdere toepassing kan worden, dan dit tot hiertoe het geval was, houd ik voor niet onmogelijk. Hierover op eene andere plaats welligt iets meer. Dit meen ik desgelijks te mogen vooronderstellen, dat proefnemingen met de levertraan, waar derzelver gebruik in eenige aanmerking kan komen, op verre na zoo gewaagd niet zijn, als die tegenwoordig met middelen worden genomen, welke, naar mate zij de krachten der geneesmiddelen meer ineengedrongen bevatten, ook des te meer de bewerktuiging aantasten. Terwijl de levertraan hier ter sprake komt, mag ik niet onopgemerkt laten, dat aan het Provinciaal Utrechtsche Genootschap van Kunsten en Wetenschappen de eere toekomt, door eene prijsvraag de aandacht der Geneeskundigen ook bij de levertraan bepaald te hebben, waardoor de Geneesheer galama aanleiding heeft gekregen, door een welgeschreven antwoord, voor zich eere te verwerven, en ten algemeenen nutte een aantal belangrijke waarnemingen mede te deelen. Toevallig stelde de welwillendheid van den Heer galama mij in staat, reeds in zijne Verhandeling ook eenige waarnemingen, ofschoon van anderen aard, mede te deelen ter bevestiging van de nutte | |
[pagina 723]
| |
werking der levertraan ook bij eene andere ziekte - tegen de Jicht.Ga naar voetnoot(*) | |
Ziektegeschiedenis.Arnoldus j..., oud 21 jaren, ongehuwd, geboren te Amsterdam, van een oorspronkelijk zwak, klierachtig gestel, zegt evenwel eene goede gezondheid genoten te hebben tot in de maand Augustus 1830. In Staatsvlaanderen gekantonneerd, werd hij door de aldaar heerschende koortsen aangetast, welke zich ongeregeld en onder verschillende vormen vertoonden. Eene geneeskundige behandeling, waarbij veel Kina schijnt gebezigd te zijn, had niet het gewenschte gevolg; weshalve men eindelijk geraden vond, hem naar het Dépôt te Leyden over te plaatsen. Aldaar zijnde, duurde het niet lang, of de koortsaanvallen verminderden en bleven eindelijk geheel weg; doch nu ontwikkelde zich langzamerhand eene opzetting in de regter bovenbuikstreek, gepaard gaande met aanhoudend hevig stekende pijnen in dezelve. Het was hem onmogelijk, op eene der beide zijden te liggen; alleen de regtopzittende houding in het bed was hem gemakkelijk. Hij werd in de Garnizoens-Infirmerie te Leyden opgenomen den 7 Februarij 1834. Men behandelde hem aldaar, zoo als men uit zijne gezegden kon opmaken, streng antiphlogistisch, deed hem verscheidene aderlatingen, en zette rijkelijk bloedzuigers in den omtrek van de zwelling, welke daarna met verzachtende pappen bedekt werd. Na eenigen tijd begon de zwelling langzamerhand te verminderen; terwijl de lijder, volgens zijn zeggen, door hoesten etterachtige stof opgaf, welke van tijd tot tijd met bloed vermengd was. In de maand Junij werd hij naar het tijdelijke Hospitaal te Delft gezonden, alwaar hij tot in de maand Augustus, met geringe beterschap, bleef. De lijder ging nu, tot verder herstel zijner gezondheid, van daar, met twee | |
[pagina 724]
| |
maanden verlof, naar Utrecht; doch slechts twintig dagen mogt hij hiervan gebruik maken, wanneer zijn toestand weder verergerde, en hij genoodzaakt werd zich onder geneeskundige behandeling te begeven. Den 3 September 1834 werd hij alhier in het groote Rijks-Hospitaal opgenomen. Van dien tijd, tot den 20 Januarij 1835, wanneer ik hem onder mijne doorgaande behandeling nam, leed hij herhaalde malen aan bloedspuwing, die telkens door eene overvloedige etterachtige fluimlozing werd gevolgd, wanneer het uitgeworpen vocht meestendeels nog sterk door bloed gekleurd bleef. Hij vermagerde zigtbaar, zag bleek geel, kon over dag het bed weinig verlaten, hoestte des nachts veel, en wierp gedurende de vierentwintig uren eene aanzienlijke hoeveelheid slijm en etterachtig vocht uit, hetwelk steeds min of meer met bloed gemengd was. In de maand September werd hij met slijm- en olieachtige middelen behandeld, en gebruikte tusschenbeiden geringe giften Opium, terwijl hem omtrent het midden der maand de Aqua Lauro Cerasi werd voorgeschreven. Tegen het einde werd de pulv. herb. Digitalis purp. met Nitrum voorgeschreven en tot het begin van October gebruikt, wanneer, door eene hervatting van bloedspuwing, ook dit middel moest ter zijde gesteld worden. In eenen aanval van bloedspuwing werd het Oleum Terebinth., doch met een zeer ongunstig gevolg, aangewend; weshalve ik, den lijder toevallig ziende, van het gebruiken van dit middel liet afzien en inwikkelende en olieachtige middelen ten gebruike verordende, welke later door kleine giften der Tinct. Acida aromatica in eene oplossing van Salep vervangen werden. Dit middel werd in klimmende giften en zonder bezwaar, doch ook zonder eenige verandering in den toestand des lijders te brengen, gebruikt. Des avonds kreeg de lijder telkens een grein Opium. Gedurende de maand November behandelde men den lijder gedeeltelijk palliatief, en beproefde men het Extr. Hyoscyami met de Radix Consolida, het eerste in klim- | |
[pagina 725]
| |
mende giften, doch ook zonder gevolg; wegens de steeds door hoest verontruste nachten, werd nu des avonds eene ons Syrup. Diacodii gegeven. In de maand December nam men nogmaals de toevlugt tot de Consolida major, met Aq. Laur. Ceras. Op het zamentrekkend vermogen der mispels indachtig gemaakt, dacht ik met deze, in geen geval nadeelige, vrucht eene proef te kunnen nemen; en ziet, met zulk gevolg, dat de fluimlozing wel niet veel verminderde, maar de steeds aanhoudende bloedontlasting scheen te staan en als geheel ophield. Spoedig werd echter deze aanvankelijk goede verwachting te leur gesteld; de bloederigheid keerde terug, en, niettegenstaande van den 16 December tot het einde der maand de mispels doorgebruikt werden, en men nog in het begin van Januarij tot vier daags klom, bleef alles nu in denzelfden toestand. Wegens vermeerderde bloedafscheiding werden in de maand December nog eenige bloedzuigers aan de borst tusschen de ribben gezet, die den aandrang van het bloed eenigzins matigden; intusschen namen krachten en vleesch meer en meer af. De geprezene Watervenkel verergerde de gesteldheid. De nachtrust moest telkens door Syr. Papaveris alb. c. Oleo Amygd. bevorderd worden. Den 20 Januarij, wanneer hij voor het klinische onderwijs werd overgenomen, teekende men van hem het navolgende op: sterke vermagering van het geheele ligchaam, vooral van de borstholte, zoodat de ribben duidelijk doorstaken; geelachtige kleur van het aangezigt; hoorbare ademhaling, van hoest vergezeld gaande, met uitwerping van roodachtig, door bloed gekleurd slijm; doorgaande gemakkelijke fluimlozing; pijnlijke ligging op de regterzijde, met pijn ter hoogte van het diaphragma; des morgens iets versnelde, kleine, zachte, regelmatige pols, tellende 78 slagen in de minuut; spijsvertering goed; tong zuiver; doorgaans eene ontlasting in het etmaal; de buik zacht; voelbare uitzetting der lever, geelbruine, half doorschijnende urine, met tigchelsteenachtig bezinksel. | |
[pagina 726]
| |
22 Jan. De lijder had dezen nacht buitengewoon goed geslapen, na het gebruik van Syrup. papav. alb. Tegen den morgen had echter eene aanmerkelijke fluimlozing plaats; de opgegevene fluimen waren heden meer met bloed bedeeld en schuimend. 23 Jan. Geene verandering in des lijders toestand. Tot dusverre van de reeds genoemde middelen geen gunstig gevolg ontwaard hebbende, achtte men het navolgende welligt niet ondienstig te zijn: ℞ Ol. Jecor. Asell. unc. I. 's Namiddags. Iets versnelde pols, tellende 90 slagen in de minuut; weinig gehoest, en ook weinig fluimen geloosd. 24 Jan. Iets verminderde fluimlozing. 25 Jan. De stethoscoop op de regterzijde der borstholte onder het sleutelbeen geplaatst zijnde, hoort men een dof gemurmel der ademhaling; daar ter plaatse schijnt eene uitholing te bestaan, terwijl naar beneden hepatisatie voorondersteld wordt, waardoor het indringen der lucht in de benedenste kwab voor het grootste gedeelte belemmerd schijnt; de fluimlozing verminderd; heldere urine. Men klimt met de Ol. Jecor. Aselli viermaal daags tot een paplepel vol. 26 Jan. De lijder heeft zeer goed geslapen; de fluimlozing steeds gemakkelijk en aanmerkelijk verminderd. 27 Jan. Het uitwendig voorkomen beter; de gele kleur van het gelaat wordt levendiger, de ademhaling gemakkelijker en ruimer, de hoest zeldzamer, de pols geregeld; het uitwerpen der fluimen, ofschoon nog met bloed vermengd, tot omtrent de helft verminderd; de tong zuiver; de spijsvertering geregeld; de urine steeds zeer doorschijnend, helder en ligt strookleur. | |
[pagina 727]
| |
28 Jan. De lijder slaapt tegenwoordig zeer goed, hoest en loost bij tusschenpoozing eenige fluimen, welke minder met bloed vermengd zijn; de pols wordt meer en meer normaal. 30 Jan. Meerdere verheffing van den pols, anders geregeld; de slijmuitwerping tot ¼ verminderd; slechts weinige bloederige doorzijpeling; het gelaat krijgt meer de vleeschkleur. 2 Februarij. De expectoratie bestaat tegenwoordig slechts in eene geringe hoeveelheid slijm; de hoest aanmerkelijk verminderd; de ademhaling gemakkelijk en zonder pijn. 4 Febr. De lijder slaapt bij voortduring des nachts zeer goed; de pols en ademhaling normaal; de expectoratie zoodanig verminderd, dat er nog maar van tijd tot tijd, en alleen des nachts, een weinig slijm wordt opgehoest. Men laat den lijder nu viermaal daags een eetlepel van bovengenoemde olie gebruiken. Hij gebruikt tevens eene Salep-oplossing met suiker. 6 Febr. Er vertoonen zich hier en daar op het ligchaam, doch voornamelijk in den omtrek van den neus, gele, verhevene, bultachtige plekken van onderscheidene grootte; men zoude ze in het Duitsch Leberflecke noemen. 16 Febr. De lijder heeft iets meer gehoest, en eenige meerder door bloed gekleurde etterachtige stof opgegeven. 20 Febr. Weinig hoest; lozing van eene zeer geringe hoeveelheid, nu wederom bloederig gekleurd slijm; meerdere ontwikkeling van het uitslag; toenemende krachten; gunstig voorkomen. De levertraan werd eenige dagen gestaakt, van wege eene bijkomende verkoudheid. Eene op den arm gezette fontanel kan tot nog toe niet in werking gehouden worden. 21 Febr. Niets opgegeven gedurende den nacht; weinig gehoest. 27 Febr. Bij afwisseling worden op den duur slechts enkele fluimen, in de laatste dagen nog met een weinig bloed gekleurd, opgegeven; de pijn in de borst gering; voor het overige bevindt de lijder zich wel. | |
[pagina 728]
| |
Den 27 en 28 Febr. echter meerdere hoest, met evenwel geringe fluimlozing, doch meer met bloed doortrokken; de fontanel werkt beter; het huiduitslag breidt zich nog steeds uit. Gedurende het eerste gedeelte van Maart bleef de toestand des lijders nagenoeg dezelfde; later scheen het ruwe weder, welligt onvoorzigtige blootstelling aan togt, wederom een' ongunstigen invloed op hem uit te oefenen; hij werd schor, hoestte meer, en de slijmlozing van het gekleurde vocht nam wederom toe. Ik had van tijd tot tijd het gebruik van de levertraan gestaakt, en meer verzachtende middelen voorgeschreven. Den 18 en 19den nam de fluimlozing zoo zeer toe, dat er in de 24 uren wederom een halve kamerpot geloosd werd. Ik keerde den 5den tot de levertraan terug; er werd in 24 uren eene ons genomen. Den 22 was de opgegevene hoeveelheid tot op eenige fluimen verminderd. Den 9 Maart werden er meerdere congestien naar de longen bespeurd, met een' geprikkelden toestand der ademhalingswerktuigen. Ik staakte tot den 18den het gebruik van de levertraan, liet voetbaden gebruiken, en schreef Decoctum Althaeae unc. VIII c. Extr. Hyoscyami gr. IV voor. Gelijktijdig had ik eene spaanschevlieg laten leggen ter plaatse van de meeste pijnlijkheid in de zijde, welke zich mede wederom verhief. Den 18den waren deze toevallen geweken, wanneer ik tot de levertraan terugkeerde, waarvan nu des morgens en des avonds eene halve ons gebruikt werd. Tegen het einde van Maart keerde alles zoo zeer ten voordeele des lijders, dat hij in de laatste dagen van Maart een slechts weinig door bloed gekleurd slijm ophoestte. In het begin van April gaf hij den 4 volstrekt niets op, hoestte ook niet, klaagde over geene pijn meer, begon er wèl uit te zien; ook was het vermelde uitslag geheel verdwenen, latende slechts enkele roode vlekken achter. Het Oleum Jecinoris Aselli werd tot het einde van Maart, en gedeeltelijk nog in April, genomen. Sedert schijnt de lijder welvarend. | |
[pagina 729]
| |
Gedurende Januarij zijn gebruikt van het Ol. Jecinoris 8 oncen, in Februarij 28 oncen, in Maart 18 oncen, in April, tot den 12den, nog 10 oncen; te zamen 64 med. oncen. Tegen het einde van Mei verliet hij het Hospitaal, toen geheel hersteld. Welke de eigenlijke veranderingen in de bewerktuiging geweest zijn, durf ik niet beslissen; de lijder was slechts voor een gedeelte zijner ziekte alhier en later onder mijne behandeling, en omtrent derzelver begin is niets zekers gebleken. Mij van den waren aard des gebreks zigtbaar te kunnen overtuigen, is door eene voor den lijder gelukkige, mij aangename uitkomst belet geworden. Vermoedelijk heeft er aanvankelijk leverontsteking en welligt ook longontsteking plaats gehad, is de eerste in ettering overgegaan, en heeft zich misschien de etter eenen weg door de regter long gebaandGa naar voetnoot(*). Hoe het hierbij met het weefsel der long is gesteld geweest, durf ik mede niet bepalen; van eene vrij aanmerkelijke uitholing gedurende eenigen tijd meen ik mij door de stethoscoop duidelijk overtuigd te hebben. Wat er van zij, het behoud van den lijder, wiens toestand geruimen tijd hopeloos scheen, schrijf ik alleen aan de gebruikte levertraan toe. In soortgelijke gevallen zoude ik zeker wederom mijne toevlugt tot dezelve nemen. Ik ben voornemens haar verder te beproeven. Hare werking is stellig minder gevaarlijk, dan die van sommige zeer geprezene, maar voor het gestel zeker vreemdaardiger middelen. Hiervan, het zij met ongunstig of gunstig gevolg, bij eene andere gelegenheid de verdere mededeeling. |
|