Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhaal van een reisje door een gedeelte van Engeland en Wales, in mei 1835 gedaan door drie Nederlanders, en medegedeeld door een' derzelven.Toen ik in het laatste gedeelte des vorigen jaars een reisje naar Londen deed, bekroop mij, na het merkwaardigste van deze verbazende stad gezien te hebben, de lust, om een' uitstap naar Wales te doen, ten einde ook de heerlijke natuurtooneelen, welke dit gedeelte van Engeland zoo menigvuldig aanbiedt, te genieten; maar eensdeels het vergevorderde jaargetijde, (het was 't midden van October) anderdeels gebrek aan tijd, dat voor den reiziger volstrekte vereischte, beletteden mij zulks, en ik zag mij genoodzaakt, mijne uitstappen uit Londen tot deszelfs omstreken, zoo als Windsor, Richmond, Greenwich, enz. enz. te bepalen. Thans weder eenigen tijd in de groote wereldstad zijnde, besloot ik, met twee Amsterdamsche vrienden, eenige dagen af te zonderen tot het bezoeken van Noord-Wales. Wij gavon de voorkeur aan dit gedeelte, dewijl Zuid-Wales, lager en veel minder bergachtig zijnde, ons niet zoo vele schoonheden beloofde, als wij meenden in het Noorden te zullen aantreffen. | |
[pagina 688]
| |
Het was dan op Dingsdag, den 19 Mei 1835, dat wij, des morgens ten 6 ure, Londen verlieten. Wij haddën daags te voren onze plaatsen genomen op de stagecoach de Telegraph, afrijdende aan de Bull and Mouth, een der belangrijkste koets-etablissementen van Londen, ten einde zeker te zijn van goede zitplaatsen, 't welk op eenen togt als die van Londen naar Manchester gansch niet onverschillig is. Tot onze teleurstelling vonden wij des ochtends, aan het posthuis komende, de meeste plaatsen reeds bezet, en moesten ons dus met het overschot vergenoegen. Hier geldt het spreekwoord, ‘die 't eerst komt, 't eerst maalt,’ in volle kracht, en wij prezen om het zeerst de inrigting bij ons te lande, waar elk passagier, het nommer van zijne plaats wetende, zeker is, goed gezeten te zullen zijn. Door de zorg van den Conducteur bekwamen wij echter drie plaatsen bij elkander buiten op, en schikten ons weldra naar deze gewoonte. Het weder, hoewel de ochtend koud was, liet zich vrij gunstig aanzien, en beloofde eenen fraaijen dag. Met het slaan der St. Pauls-klok riep de Conducteur zijn all right! den voerman toe, en terstond snelden wij in gestrekten draf de straten door, en hadden in korten tijd het rookerige Londen achter den rug. De eerste plaats, welke wij kort daarna doorreden, was Finchlane, een allerliefst, welvarend dorp; hierop volgde spoedig het stadje Whetstone, de eerste plaats, waar wij versche paarden kregen. De landstreek, welke wij doorreden, begon meer en meer heuvelachtig te worden; ter wederzijden van den weg verloor het oog zich in de bekoorlijkste valleijen; het heerlijke jeugdige groen droeg niet weinig bij tot verfraaijing der gezigten, en daar wij door uitstekend weder begunstigd werden, zoo was ons genot onuitsprekelijk. Wij passeerdeu vervolgens Barnet en St. Albans. Hier verwonderden wij ons over de ongeloofelijke snelheid, waarmede de paarden af en versche aangespannen werden; op het horloge ziende, hield zulks hier, gelijk verder op alle wisselplaatsen, nooit langer dan ééne minuut op. Vervolgens kwamen wij door Markgyate, Dunstable, Ockliffe en Wobourne. De weg, welke steeds over heuvelen van meerdere of mindere hoogte geloopen had, voerde ons, eenige mijlen vóór wij laatstgenoemde plaats bereikten, langs het beroemde park van den Hertog van bedford, (vader van johnrussell) Wobourne-Abbey geheeten. De gezigten, welke wij van onze verhevene zit- | |
[pagina 689]
| |
plaatsen over den steenen muur, waarmede het gansche park omgeven is, op hetzelve hadden, waren uitmuntend, en bevestigden ten volle al hetgeen wij er vroeger van gehoord of over gelezen hadden. Het behoort tot de uitgestrektste parken van Engeland, en mag, zoo om deszelfs ligging als aanleg, onder de fraaiste gerekend worden. Wij reden vervolgens door Newpoartpagnell, en passeerden weder een uitmuntend park, niet zoo uitgestrekt als het straks genoemde, maar even fraai van aanleg; het is Trigham-park geheeten, en behoort aan den Heer praid, een bankier te Londen, die er zich echter slechts zelden zien laat. Wij passeerden nog eenige kleinere plaatsjes, en kwamen ten elf ure te Northampton, hoofdstad van het Graafschap van dien naam en 66 Eng. mijlen van Londen. Hier werd het ons vergund, een kwartier uurs af te stappen tot het nemen van een ontbijt, hetwelk wij in het hôtel the Angel, waar de koets aankwam, gereed vonden; brood, ham, lamscoteletten, eijeren en kaas, met koffij en thee, maakten er de hoofdbestanddeelen van uit, en wij betreurden den korten tijd, waarin hetzelve moest genuttigd worden. Na ons, niettegenstaande de groote haast, toch een weinig tegen de vermoeijenissen van den dag gesterkt te hebben, stegen wij weder op. Wij passeerden het grootste en voornaamste gedeelte der stad; dezelve kwam ons zeer oud en gansch niet bevallig voor, doch er heerschte veel levendigheid. Wij kwamen spoedig hierna te Brixwoarth, een uitmuntend gelegen stadje. De landstreek bleef bij aanhoudendheid fraai; alles zag er even welvarend, frisch en vrolijk uit, terwijl hier het met grazend vee als bezaaide weiland eene aangename afwisseling aanbood. Wij passeerden Brixwoarth juist bij het afgaan der beestenmarkt; het gewoel der kooplieden, het geloei der runderen en het vrolijk geblaas van onzen Guard (zoo noemt men hier den Conducteur) deden eene aardige uitwerking. Onwillekeurig maakten wij eene vergelijking tusschen eene Noordhollandsche beestenmarkt en deze; en ofschoon de eerstgenoemde in aantal moet onderdoen, zoo wint dezelve het verre, wat het voorkomen der beesten betreft; over het algemeen waren overal de runderen zwart of rossig van kleur, een groot gedeelte zonder hoornen, klein en mager; alleen in de schapenfokkerij schijnt men hier uit te munten. Menigmaal veroorzaakt de markt van Brixwoarth ongelukken, doordien men de beesten niet, gelijk bij ons te lande, aan palen | |
[pagina 690]
| |
bindt, maar hen, de geheele stad door, op eene rij langs de straten slechts los daarheen zet, zoodat er ter naauwernood plaats voor een rijtuig overblijft. Wij hadden gelegenheid, om de handigheid van onzen koetsier te bewonderen, die in vollen galop met zijne vier jeugdige paarden er flink doorheen reed. Vervolgens passeerden wij Markgate-Harborough, Kipsworth, Great-glenn, Oadby, en kwamen te Leicester, hoofdstad van het Graafschap, 98 mijlen van Londen, aan. Leicester eene zeer onde stad zijnde, verwonderden wij ons over het aantal wijken, allen met het kenteeken der frissche jeugd voorzien. Onze Guard helderde het ons echter spoedig op, ons verzekerende, dat Leicester in de 4 of 5 laatste jaren ongeloofelijk in bloei was toegenomen en nog toeneemt, zoodat men in den geheelen omtrek steeds nieuwe straten bouwt. De voornaamste bron van bestaan is de steenkolenhandel, en wij zagen ook ontelbare vrachtwagens, met dit voortbrengsel beladen, de stad doorkruisen. Al verder kwamen wij door Belgrave, Mountsorrel, Loughborough en Kegworth, allen plaatsjes van geen bijzonder aanbelang. Wij zagen hier voor het eerst weder een riviertje, namelijk de Shore; hetzelve doorfnijdt de landstreek in velerhande rigtingen, en geeft door deszelfs vrolijk gekabbel eene nieuwe bekoorlijkheid aan dit bevallige oord. Eindelijk bereikten wij Derby, aan de rivier de Tritt. Even vóór wij deze plaats binnenreden, passeerden wij de goederen van den Graaf van harrington, een Pair van Engeland, die, met eene Actrice gehuwd zijnde, meestentijds het gewoel der hoofdstad ontvliedt, en zich geheel aan de belangen zijner onderhoorigen toewijdt. Het gedeelte der goederen, door ons doorgereden, zag er dan ook zeer bloeijend uit, en aan de vrolijke aangezigten der landlieden konden wij duidelijk zien, dat wij geene Iersche of Duitsche, door hunne landheeren uitgezogene, boeren voorhadden. - Te Derby stapten wij weder eenige oogenblikken af. Ik had vroeger den Guard gevraagd, waar wij zouden middagmalen. ‘Nergens,’ had de man mij geantwoord; ‘wij hebben geen tijd te verliezen.’ Bij het naderen der stad zeide hij mij echter, er wat langer te zullen toeven, en ik verheugde mij reeds met eene welbereide tafel. ‘Hoe lang wel?’ vroeg ik hem. ‘Five minutes exactly,’ antwoordde de vent met een droog gelaat. Weg waren mijne gedroomde soepen, roastbeefs en pies, en ik dacht niet anders, of wij zouden weder even hongerig | |
[pagina 691]
| |
deze plaats verlaten als wij dezelve binnenkwamen; hierin bedroog ik mij echter; naauwelijks van den wagen afgestapt, werden wij door eene allerliefste kasteleinesse letterlijk de herberg ingeduwd, op stoelen nedergezet, en met eene allesovertreffende gedienstigheid onze borden met vleesch en groenten overladen; wat er meer op de tafel was, liet de tijd niet toe te zien, veel min om het een of ander te vragen. Een weinig gesterkt verlieten wij te spoedig deze plaats van verkwikking, en bereikten weldra het schoonste gedeelte van onzen togt voor dien dag; wij naderden Ashborn. Nadat de weg ons een' geruimen tijd langs eene zachte helling opwaarts gevoerd had, lag plotseling het fraaije stadje Ashborn in eene vallei aan onze voeten; voor ons uit verhieven zich de zeer hooge en fraai begroeide heuvelen van Staffordshire; ter wederzijden van den weg hadden wij de heerlijkste gezigten door de valleijen van het beroemde Derbyshire. De avond begon te vallen; de ondergaande zon verspreidde een heerlijk licht over de ons omringende voorwerpen, en in de natuur was alles doodstil; alleen hoorden wij het gelui der kerkklok uit de diepte voor ons. Nooit vergeet ik het indrukwekkende van dit gezigt. Onze Guard, een Staffordsman van geboorte, glinsterde van genoegen, toen hij onze verrukking bemerkte, en ontwaakte plotseling uit den slaperigen toestand, waarin hij bijna den ganschen dag geveinsd had te verkeeren. ‘Yes,’ riep hij onderscheidene malen uit, ‘is not that beautiful?’ Hij wees mij hierop met den vinger eene witte streep, welke zich langzaam door het groen van den zich aan de overzijde van Ashborn bevindenden Staffords three-mile-hill (dus genoemd naar deszelfs hoogte) naar boven kronkelde, als zijnde het pad, langs hetwelk wij ons verder te begeven hadden. Gaarne hadden wij ons op dit heerlijke punt langer opgehouden; maar de tijd dreef ons voort, en in vollen galop, met gesjorde wielen, ging het de hoogte af, tot dat wij beneden in het midden van Ashborn stilhielden; hier werd de wagen een weinig in deszelfs loop gestuit door het onder de wielen werpen van half ronde stukken hout, welke hunne uitwerking niet misten, maar juist geen aangenaam gevoel aan de passagiers veroorzaakten. - Ashborn is een lief landstadje, echter zonder eenige andere belangrijkheid dan deszelfs ligging, om welke de plaats dan ook zoo beroemd is, dat zich duizenden van reizigers jaarlijks daarheen begeven tot het genieten van de | |
[pagina 692]
| |
heerlijkheden, welke de natuur hier zoo ruimschoots aanbiedt. Wij kregen nu weder versche paarden, en wel zes, omdat de steilte van den te passeren Staffords-heuvel het overtrekken met vier paarden ondoenlijk maakt. Stapvoets ging het opwaarts, hetgeen ons regt welkom was; wij genoten alzoo het uitmuntende gezigt andermaal, en wel ruim een half uur; men kan dus nagaan, dat de hoogte van dezen heuvel vrij belangrijk moet zijn; onze Guard verzekerde ons, dat dikwijls in de laatste dagen van de maand Mei de top van denzelven nog met sneeuw bedekt is. Met de gewone snelheid rolde de wagen eindelijk de hoogte weder af, en met eenen tooverslag was het alsof wij ons in een geheel ander land bevonden; boomen, vee, huizen, alwat naar vruchtbaarheid geleek en wat het vorige tooneel zoo veel luister had bijgezet, waren verdwenen, en de gansche natuur scheen als uitgestorven; de grond bestond grootendeels uit lijmsteen, en was, volgens den Guard, ‘good for nothing.’ Hier en daar zagen wij enkele hutten van arbeiders, zeer verspreid in de door de heuvelen of liever bergenGa naar voetnoot(*) ingeslotene vlakten liggende; de landelijke eigendommen dezer menschen zijn, even als bij ons door slooten, door muren, ter hoogte van 3 à 4 voet, van los opeengestapelde steenen, afgedeeld; deze doorkruisen in alle rigtingen het land, en leveren, zoo geen fraai, ten minste een vreemd en aardig gezigt op. Wij reden eenige uren door deze zonderlinge en wilde streek, en bereikten vervolgens Leak, de laatste plaats van eenig aanbelang, welke wij op onzen togt naar Manchester te passeren hadden. Leak is eene vrij uitgebreide stad, heerlijk gelegen en in een' zeer fraaijen stijl gebouwd. Juist kwamen wij dezelve door, toen er kermis was; deze scheen bijna eveneens ingerigt als bij ons; wij zagen er een paar spellen, verscheidene kramen enz., en de jeugd van Leak vermaakte zich met het vrolijke carroussel-rijden. Na weder versche paarden bekomen te hebben, ijlden wij, zoo mogelijk met nog grootere snelheid, naar het doel onzer reize voor dien | |
[pagina 693]
| |
dag; het was vrij donker, en er begon een hevige wind op te steken; wij bemerkten nu ook de schaduwzijde van de plaatsen buitenop, maar het genot van den ganschen dag deed ons deze laatste uren met geduld dragen. Ten half twaalf kwamen wij tè Stockport, eene fabrijkstad, als 't ware door Manchester ingeslokt. Men komt niet meer tusschen uit de huizen, en bemerkt niet, waar de eerste plaats eindigt of de tweede begint, even gelijk zulks het geval is met Finchlane en andere plaatsen in den omtrek van Londen. Eindelijk juist te middernacht reden wij Manchester binnen, en stapten af in het logement the Star, in het midden der stad gelegen. Zoo hadden wij in éénen dag eenen weg afgelegd van 198 Eng. mijlen (63 Holl. uren), hadden 27 malen van paarden gewisseld en 6 malen van koetsier (alleen de Guard blijft den wagen steeds bij); alles was zoo gemakkelijk en aangenaam ingerigt, dat wij ons, den afstand in aanmerking nemende, bijna niet vermoeid bevonden; de vracht met dezen wagen is niet te hoog, maar dezelve wordt aanmerkelijk bezwaard door de fooijen, welke bijna eene verpligting geworden zijn, en waarvoor men van velen niet eens het ‘ik bedank u’ hoort: aan elken voerman, namelijk, geeft elke passagier eenen Eng. schelling, en aan den Guara gaven wij voor drie passagiers 9 schell., dat is f 5 40 Holl., en de man was nog maar ter naauwernood tevreden. Een goed vuur, hetwelk wij in de algemeene kamer van ons hôtel aanvonden, kwam ons regt van pas; hetzelve, vereenigd met het gebruik van eene fiksche kom punch, verwarmde onze eenigzins verstramde ledematen geheel, maar deed ons ook te spoediger naar het dons verlangen, hetwelk wij bij onze aankomst in oogenschouw genomen hadden, en reeds ten een ure bevonden wij ons allen gerustelijk in de armen van morpheus. Den volgenden morgen bemerkten wij spoedig, dat het fraaije weder van den vorigen dag plaats gemaakt had voor regen en wind. Dit, gevoegd bij de geweldige en onbeschrijfelijke massa rook, welke de stad te allen tijde overdekt en gestadig in een' digten nevel hult, maakte het verblijf hier verre van aangenaam. Wij besloten dus, slechts de voornaamste straten der stad en ééne of twee fabrijken in oogenschouw te nemen, en hierna onzen togt hoe eer hoe beter voort te zetten. Onder de merkwaardige gebouwen, welke wij aantroffen, behoort in de eerste plaats het gasthuis vermeld te worden. Hetzelve ligt in het midden der stad, is | |
[pagina 694]
| |
omringd door eene breede gracht, en in een' voortreffelijken modernen stijl gebouwd, hebbende meer het voorkomen van een paleis, dan van eene verpleegplaats van behoeftige zieken. In het centrum van den gevel is een uitmuntend uurwerk geplaatst, hetwelk den naam van regulator bekomen heeft, doordien men sinds ettelijke jaren alle klokken van Manchester naar dit regelt. Verder zagen wij het stadhuis, de Italiaansche Opera, en een groot gebouw, alleen ingerigt voor nationale tentoonstellingen; de Lancastersche school konden wij niet te zien krijgen. Voor het overige levert de stad niets bijzonder merkwaardigs op, en slechts het verbazende aantal fabrijken van allerlei aard maakt dezelve ten hoogste belangrijk. Inderdaad, de nijverheid heeft hier eene hoogte bereikt, welke men overal elders te vergeefs zoeken zal. Gansche straten zijn huis aan huis met stoommachineriën opgevuld; de ontzaggelijke massa's stoom en rook, welke door derzelver schoorsteenen luchtwaarts gevoerd worden, verdonkeren de stad zoodanig, dat het iets zeer gewoons is, tot op het midden van den dag het gaslicht, zoo op de straten als in de winkels, te zien branden; deze laatsten zijn van geen bijzonder aanbelang, de magazijnen daarentegen van ontzettende uitgestrektheid. Jaarlijks wordt Manchester vergroot; jaarlijks rigten de onmetelijk rijke Engelschen er nieuwe fabrijken op. Wie geen verbazend kapitaal beschikbaar heeft, kan er niet aan denken; maar die in het bezit van zulk een aanzienlijk vermogen zijn, schrikken ook niet terug voor de zorgen, de werkzaamheden en de gevaren, welke deze uitgebreide etablissementen zonder twijfel in ruime mate met zich voeren. Op dit punt mag men de Engelsche natie veilig tot een voorbeeld stellen, dat aller navolging waardig is. - Wij begaven ons eindelijk met een omnibus (welke soort van rijtuigen hier, even als te Londen, de stad doorkruisen) naar den spoorweg, met oogmerk om met den eerstrijdenden stoomwagen naar Liverpool te vertrekken. Wij kwamen zoo tijdig aan het kantoor, dat wij vóór ons vertrek den aanleg van den weg zelven op ons gemak konden opnemen. Eene beschrijving van dit meesterstuk van menschelijk vernuft te geven, is mijn oogmerk niet; dit zoude ook mijn bestek te buiten gaan. Wie er zich een goed denkbeeld van wenscht te vormen, schaffe zich het werkje van den Heer van houten aan, die zich de moeite gegeven heeft, er eene uitgebreide en naauwkeurige beschrijving van te geven. Des | |
[pagina 695]
| |
namiddags ten twee ure namen wij onze plaatsen in een' der snelwagens; deze zijn enkel voor passagiers, en doen den togt in 1½ uur; terwijl andere, voor vrachtgoederen tevens geschikt, twee uren onderweg zijn. De snelheid, waarmede wij voortgingen, gaat alle beschrijving te boven; het is niet mogelijk, de zich nabij bevindende voorwerpen te onderscheiden, en slechts die op een' verwijderden afstand gelukte het ons te onderkennen; op de helft van den weg stopte de wagen een oogenblik, en werden ons door de bedienden uit een fraai, korteling hier opgerigt hôtel eenige ververschingen aangeboden. Terstond hierna ijlden wij weder, met zoo mogelijk nog grootere snelheid, voort, en ontmoeteden kort daarop den wagen, van Liverpool afkomende; dit had iets schrikwekkends; het geraas en de zuiging der lucht deden bij ons voor een oogenblik geene aangename gewaarwording ontstaan; maar met de snelheid des bliksems was alles voorbij, niettegenstaande het eene reeks van 17 groote vrachtwagens was, welke naar Manchester voortstoomde. (Wij hoorden zulks naderhand te Liverpool; want op het oogenblik zelf te zien, wat ons passeerde, laat staan de wagens te tellen, was onmogelijk.) Ten half vier ure bereikten wij den grooten tunnel voor Liverpool. De weg, welke ons een' geruimen tijd tusschen loodregte rotsen had gevoerd, liep nu onder dezelve door; de stoomwagen werd hier afgespannen, en aan de koetsen groote touwen gehecht, welke den ganschen onderaardschen weg doorloopen over ijzeren katrollen, aan deze zijde van den ingang weder te voorschijn komen, en opgevat worden door eene hier gebouwde stoommachine, welke, de touwen opwindende, ons met vrij groote snelheid door den gang henen voerde. Deze gang is overigens zeer rijkelijk met gas verlicht, 't welk ons ten minste eenige vergoeding voor het gemis van het zonlicht verschafte. Bij het inkomen van Liverpool vonden wij weder omnibussen gereed, om de passagiers naar hunne logementen te brengen; ons was Waterloo-hôtel aanbevolen; wij begaven ons daarheen; met klokslag van 4 ure waren wij in deszelfs algemeene kamer, en hadden dus juist in twee uren eenen afstand van 34 Eng. mijlen afgelegd.
(Het vervolg hierna.) |
|