Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 679]
| |
Speelhuis in het Palais Royal en Frascati in de straat Richelieu.Het was op den 17 Junij 1834, dat ik voor het eerst mijne voeten op den drempel van een huis zette, waar aan rust en menschelijk geluk, waar aan alle deugd en groote gevoelens, die den mensch kunnen bezielen, de bodem wordt ingeslagen, en waar, onder duizenderlei schokken en kwellingen, voor hem, die zich laat verleiden een drok bezoeker te worden, de weg wordt geopend, die eindigt met manslag, wroeging des gewetens, zelfmoord, of het schavot! Nimmer beminde ik het spel; het had mij voor geene aantrekkelijkheden; en, schoon ik, gedurende mijne militaire betrekking, dikwijls met grove spelers in aanraking kwam, was ik immer slechts aanschouwer van een zoogenaamd tijdverdrijf, dat mij diegenen met medelijden deed aanzien, die er zich mede bezig hielden; in één woord, ik had een' afkeer van het spel, en, God dank! dien afkeer heb ik nog, en hoop denzelven tot het einde mijns levens te behouden. - Reeds lang hadden mijn vriend en ik het plan gevormd, om, zoo wij goed bij kas waren, in een der speelhuizen van Parijs een 20 fr. te wagen, met het vaste voornemen, om in geval van verlies dadelijk heen te gaan, in geval van winst dat geld nuttig te besteden. Het doel van dit voornemen was voornamelijk, bij onze terugkomst in het vaderland ook te kunnen zeggen, dat wij in een der speelhuizen van Parijs eens hadden medegespeeld. Tot nog toe echter verschoven wij ons plan van dag tot dag, en wel voornamelijk daarom, dat ik mijn geld op eene andere wijze nuttig kon besteden, en niet genoeg voor de volvoering van hetzelve overhield. Op den 17 Junij echter ontmoette mijn vriend toevallig in de Louvre een' bekende, Officier bij de Nederlandsche armee. Deze beminde het spel, en des avonds stelde hij voor, in No. 129 eens te gaan zien en - wagen. Ik kon natuurlijk niet anders dan toestemmen, en daarenboven was ik sinds lang begeerig, van nabij eene dergelijke bijeenkomst te zien. Bij het intreden echter van dit huis, eerst | |
[pagina 680]
| |
in eene soort van voorvertrek, waar hoed en stok tegen een kaartje met nommer worden afgevraagd, greep mij eene koude rilling aan; het was alsof ik eene groote misdaad ging bedrijven; ik schaamde mij voor mijzelven, en voor den doordringenden blik der handlangers en bedienden van de helsche plaats beefde ik terug. Nog hooger klom mijne angstige beklemdheid, toen een dier wezens, die allen in eene soort van liverei gekleed zijn, mijnen vriend en mij onzen ouderdom afvroeg; want, hetgeen ik nog niet wist, men moet den ouderdom van 22 jaren bereikt hebben, om toegang te kunnen verkrijgen, en aan den stelligen toon, waarop de vraag ons gedaan werd, en den twijfel, waarin men scheen te verkeeren, ons al of niet binnen te laten, (daar wij er beide zeer jong uitzien) bemerkte ik, dat het Gouvernement, dat overigens, schandelijk genoeg! deze huizen beschermt, dewijl het daaruit groote voordeelen trekt, streng dezen maatregel handhaaft. Ik haalde tot overtuiging mijn paspoort uit, en de deuren gingen open! Ik zag nu drie vertrekken, ruim genoeg om 150 menschen te bevatten, zeer net versierd, fraai verlicht, met groote groene tafels voorzien, waaraan verscheidene menschen zaten. Revange Praag en Trente ans, ou la vie d'un joueur, stonden mij op dat oogenblik levendig voor den geest; mijn hart was als ineengekrompen en mijn denkvermogen bij tusschenpoozen verward. Tot meerder kalmte teruggekeerd, liet ik nu hier dan daar mijne blikken gaan. In eene der kamers speelt de roulet, en wordt bestendig door den croupier rondgedraaid; in de twee andere waren het de kaarten, die, door middel van Rouge et noir, het lot der ongelukkige verdwaalden beslisten. Eene doodelijke stilte heerschte, nu en dan alleen door de beweging van dezen of genen en door het fluisterend gesprek afgebroken. Allen, die rondom de lange, schrikkelijke tafels zaten, schenen als verzwolgen door het spel, en voor niets, wat om hen gebeurde, oogen te hebben. Welk eene verscheidenheid in de gelaatstrekken der aanzittenden! Deze lacht en schraapt verheugd met eene der harken zijne winst naar zich; een ander zet onverschillig eenige vijf franksstukken; een derde prikt krampachtig op eene kaart de kansen van het spel, en waartoe toch? want geene andere kans is hier, hetzij winnende of verliezende, dan ongelukkig te worden. Den weg des verderfs in te slaan, ziedaar de eenige kans, die hier bestaat! Onder de personen, die bijzonder mijne aandacht trokken, | |
[pagina 681]
| |
waren deze de voornaamsten: Een der bankiers, croupiers, of hoe men hen ook noemt.... Is het waar. dat rood haar een valsch karakter verraadt? Ik geloof het niet; althans voor eèn' doorgaanden regel kan men het evenmin houden, als het breede, hooge voorhoofd voor een teeken van verstand en dergelijke; dagelijks toch ziet men hierin werkelijke en in het oog vallende uitzonderingen. Hoe het zij, de man in questie had rood haar, scherpe gelaatstrekken en eene soort van duivelschen lach, die mij, als hij zijne gelaatsspieren bewoog, eene ijskoude rilling deed gevoelen. Als tijgerklaauwen werkten de harken, door zijne handen bestuurd, en met een satansch genoegen zag men hem de vijf franksstukken op elkander stapelen. Gaf deze of gene hem goudgeld of bankbiljetten tot verwisseling voor zilverstukken, dan wierp hij ze met eene soort van verachting den ongelukkigen speler toe. Het was een tweede van posert uit Revange Praag, behalve dat hij beide oogen had, en deze als bliksemstralen heen en weêr liet gaan. Verfoeijelijk handwerk, door dien man uitgeoefend, dat hem verfoeijelijker maakte, dan de hartstogtelijke spelers zelve rondom de tafel; want bij dezen was het een ongelukkige hartstogt, met welken men, hoe misdadig ook, medelijden moet gevoelen, die hen in dit huis deed komen; bij hem zit de koude rede voor, en hoe meer slagtoffers er vallen, des te meer genoegen smaakt hij. Ellendige! gij zijt den rang van mensch onwaardig; alle menschelijk gevoel moet bij u uitgedoofd, uw hart moet koud zijn als ijs, en uw geweten in een' diepen slaap gedompeld; verschrikkelijk zal deszelfs ontwaken voor u zijn! - Een tweede persoon is een jong mensch van 23 à 25 jaren; hij ziet er bleek en verwilderd uit; zijne kleeding verraadt overvloed en te gelijk wanorde; zijn rok is tot aan den hals toegeknoopt; de das zit slordig, met een' grooten strik, die geheel naar de eene zijde is geschoven; een lorgnet aan een' gouden ketting; eene doos naast zich, waaruit hij dikwijls en bij groote hoeveelheden snuift; goud- en zilverstukken voor zich, die langzamerhand verminderen; hij zit met beide handen onder het hoofd; naar mate het rood of zwart beslist, wordt hij doodbleek, of een levendig rood bedekt zijne wangen; hij drinkt verscheidene glazen koud water, die hij zich laat brengen. Hoe beklaagde ik hem! Zijn toestand is als die eener felle koorts; koude en hitte wisselen zich af; zeker klopt zijn hart bij tusschenpoozen met zware slagen, of schijnt op- | |
[pagina 682]
| |
gehouden te hebben het bloed voort te stuwen. Genoeg van hem! - Hoe vele grijsaards zag ik hier! Zeker waren zij allen oude spelers; hun sangfroid deed mij dit gelooven; noch winst noch verlies scheen invloed op hen te hebben; zij speelden, zoo als men zegt, avec raison. Ik beklaagde of liever ik verachtte hen diep: want in mijn oog schenen zij niet waardig grijze haren te dragen; teeken des ouderdoms, dat men achten en vereeren moet, maar hen des te verachtelijker maakte. N.N. zette het bijeengelegde geld van tijd tot tijd op de tafel, bij een of twee vijf franksstukken te gelijk. Nu eens wonnen, dan weder verloren wij. Het slot echter, en waarom zouden wij hier eene uitzondering gemaakt hebben? was - verliezen. Dikwijls, het is waar, besteedde ik mijn geld op eene onnutte wijze; nimmer echter beklaagde ik het zoo zeer als thans: wij verloren ieder 28 franken. Ziedaar het ongelukkige van het spel: wint men, dan wil men meer; verliest men, dan wil men het verlorene herwinnen. Een van ons wilde nog meer wagen; de redenen van de beide anderen hielden hem terug. Het werd mij benaauwd in dit huis, en met verrukking ademde ik weder de vrije lucht in. Ik nam het vaste besluit, nimmer ook zelfs geen vijf franken meer te wagen, en ik geloof woord te zullen houden. Alles, wat ik gezien had, had een' diepen indruk op mij gemaakt, en met weiss herhaal ik: ‘Ééne klip voor onze zedelijkheid is bijzonder te vermijden: het is het Spel; een verwoestende hartstogt, dien men bij de geboorte moet verstikken; want niet alleen vernietigt zij alle kracht van denkvermogen en bevatting, maar dooft het gevoel van eer uit, en stelt ons bloot aan twist, haat en bestendig gevaar; geen speler kan op zichzelven genoeg steunen, om te verzekeren, dat er geen noodlottig oogenblik zal komen, waarin hij, door het verlies buiten zichzelven gebragt, het niet duizendvoudig zal vergrooten, door middelen van herstel aan te wenden, die hem voor altijd in het ongeluk storten.’ Ziehier min of meer eene beschrijving van een speelhuis. Er zijn er nog, waar meer dan één hartstogt te gelijk opgewekt wordt, en waar de zwakke mensch, met kracht aan den eenen weêrstand biedende, voor den anderen bezwijkt, of wel (en dit is, geloof ik, meest het geval) zich aan beide overgeeft, of van het eene tot het andere overgaat, tot zoolang en geld en krachten en zielerust en gezondheid voor | |
[pagina 683]
| |
altijd onherstelbaar zijn gevloden. Zulk eene plaats vindt men ook in Parijs, waar Spel en Wellust de misdadige handen ineengeslagen en zich verzusterd hebben, om met elkander gelijken tred te houden. Men noemt dit huis Frascati, in de straat Richelieu. Ik ben er eenmaal geweest, maar heb er niet gespeeld; in het Palais Royal toch had ik leergeld betaald. Op het spel aldaar is alles van toepassing, wat ik reeds gezegd heb. En lokalen en bediening zijn hier echter op een' grooteren voet. Bij het binnentreden zou men zich verbeelden op een der schitterendste soirées te zijn, door de schoonste vrouwen opgeluisterd. Inderdaad ik bejammerde het, dat zulke schoone Engelen-omhulsels huisvesting verleenden aan de ziel van Furiën! Aan dit huis ontbreekt slechts het lustig rondgaan van den champagnebeker, om de drie proeven, waaraan de zwakke mensch zich te dikwijls blootgeeft, en waarop hij helaas! niet zelden schipbreuk lijdt, vereenigd te hebben: Spel, Wijn en Wellust. De vrouwelijke wezens, die men hier ziet, in prachtige en kostbare toiletten, zijn zoogenaamde demi-vertu's; gerustelijk zou men er echter een leelijker woord voor kunnen gebruiken, zonder te overdrijven. Deze wezens spelen mede, of zitten hier en daar in gesprek met de personen, die met hen kennis willen maken. Een half uur omtrent bleven wij, en met het voornemen, om er nimmer weder te komen, stapte ik er uit. Ik had echter voor mijzelven leering opgedaan, en beklaagde mij dus niet over mijn bezoek.
(Het vervolg hierna.) |
|