Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 607]
| |
De schoenmakers-audiëntie.Ga naar voetnoot(*)Brittanjes Koning had, geperst
Door dwazen raad, in zijne Staten
't Trojaansche Paard, niet ingehaald,
Maar toch, zijns ondanks, ingelaten.
Het Volk, dat Constituties maakt,
Maar ze even handig weet te breken,
Schoon 't voor vermeende Regten strijdt,
Hoort noode van zijn Pligten spreken.
Het vordert eerbied voor de Wet,
Maar weigert dien aan zijnen Koning;
Het zweert aan Oppermagt den dood,
Maar speelt voor Dwing'land in zijn woning.
En brengt het zijnen Vorst een' groet,
Zoo sans façon, gehuld in lompen,
Dan zit 's Volks Dienaar op den troon,
De Majesteit verschijnt op klompen!
Dus kwam ook 't Schoenenflikkers-gild
Onlangs zijn Koningin begroeten,
Met eigen schoenen in de hand
En eigen laarzen aan de voeten.
John Bull (had hij geen' witten voet,
De stoutste schoen scheen hem te passen)
Nam straks het woord, op fermen toon,
Als was hij reeds de leest ontwassen.
‘Mevrouw!’ (want Sire ging niet aan;
Sirene kon hij ook niet zeggen)
‘Mevrouw!’ begon hij, ‘'k heb een grief:
Gij moogt die, zoo ge kunt, weêrleggen.
Bezie dees schoenen van nabij,
Dees voor de mans, die voor de vrouwen;
Gewast en vetleer, stof, satijn:
Waar kunt ge er fraaijer ooit aanschouwen?
| |
[pagina 608]
| |
Wat baat het ons? De Fransche leest
Is ook Oud-Eng'land ingeslopen;
En past de Drommel ons zijn' schoen,
Dan moet men 't met een been bekoopen.
Ons kost het daaglijksch brood; en, kijk,
Wij kunnen van den wind niet leven:
Wij vord'ren dus van u, Mevrouw,
Dat ge uw clandisie ons wilt geven.’
De Koningin, in 't eerst onthutst,
Kwam nu een weinig tot bezinnen,
Keek onvrijwillig naar haar' voet,
En trok behoedzaam dien naar binnen.
Of zedigheid haar drijfveer was,
Dan wel de Fransche vorm van 't schoentje?
Men zegt, dit laatste, en dat zij 't deed
Uit vreeze voor John Bull's sermoentje.
‘Mijn Vrienden!’ sprak ze, ‘gij hebt regt.
Ik sta verbaasd: wat moet ik hooren!
Versmaadt men 't Britsche fabrikaat?
Geen fraaijer kwam mij ooit te voren.
Gaat heen, gerust en wel te moê!
Ik-zelve, ik zal hier 't voorbeeld stellen;
Ik duld geen Fransche snede aan 't Hof,
Opdat geen grief u meer moog' kwellen.’ -
‘Mevrouw! gij spreekt gelijk betaamt;
Wij geven schoenen naar elks voeten.
Neem dees pantoffels voor uw' man,
En wil hem van ons allen groeten!’
De Koningin werd rood en bleek.
Wat moest dit fraai geschenk beduiden?
Gold het den Koning, of haar-zelv'?
Was 't meenens, of een schimp dier luiden?
Pantoffels zijn het beeld der vrouw,
Die naar haar' wil den man doet wand'len:
Dat beeld, hem dus ter hand gesteld,
Was 't ook een wenk, dat hij moest hand'len?
Of was 't een les van 't muitziek Volk,
Die 't zinnebeeldig wilde omsluij'ren,
Dat nu de Koningen voortaan
Op hunne muiltjes kunnen kuij'ren?...
Hij, wien de schoen past, trekk' dien aan!
o Gij, geroepen tot regeren,
Vereert het Volk, maar staaft de Wet!
Zoo zal 't de Wet en U vereeren.
j.w. ijntema.
Mei, 1835.
Meng. No. X. bl. 484. reg. 9 v.o. leze men, voor bevervet, Oleum Ricini. |
|