Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijCharlestown. - Afscheid van den Lezer.Charlestown is eene bevallige stad; de huizen hebben niet dat donkerroode vernis, hetwelk men in de noordelijke Staten aantreft; de lichtere kleur doet aan Europa denken, en veroorzaakt eene aangename afwisseling. Kelders, die in New-York meest goede woonkamers zijn, heeft men hier | |
[pagina 536]
| |
niet; de gansche stad is op eene korst gebouwd, die zich over het moeras uitstrekt. Wanneer men slechts eenige voeten diep graaft, komt er stinkend water, en de dooden worden hier in den weeken modder begraven. In New-Orleans is het nog veel erger; daar kan men geene eigenlijke graven in den grond maken; de lijken worden in kleine gewelven, van gedaante als bakovens, geplaatst. - Men heeft moeite gedaan, om de zoo zeer gezochte varkens ook naar Zuid-Carolina over te brengen; maar men heeft van dat voornemen moeten afzien, dewijl deze dieren den bodem tot de benedenste vochtige lagen omwoelen, of althans kuilen maken, waarin het regenwater staan blijft, hetgeen hier aanleiding tot pest kan geven. De veefokkerij levert er in het algemeen geene voordeelige uitkomsten. De opbrengst van melk is wel groot; maar de koeijen eten het gras niet, dat hier groeit, en wanneer zij het uit nood moeten gebruiken, geraken ze in treurigen toestand. Gewoonlijk laat men voor dezelve hooi van New-York komen; doch tevens gaan de koeijen des morgens door de straten, en zoeken begeerig het daarheen geworpen afval uit de keukens op. Zij reinigen dus de stad, en brengen hierdoor toe tot bevordering van de gezondheid. Charlestown heeft 24000 inwoners, waarvan verreweg het grootste gedeelte uit Negers bestaat. Van de overigen maken Franschen, dat is vlugtelingen uit St. Domingo, wederom de helft uit. Deze drijven den kleinhandel, of leven van handwerken. Het laatste vierde gedeelte is van Engelschen oorsprong; hiertoe behooren meestal rijke planters en zeehandelaars. De Franschen hebben zich nog weinig met Engelsch bloed vermengd, meer met Negers; en dit is een natuurlijk gevolg van den republikeinschen geldtrots, welke hier de menschen van elkander verwijderd houdt. Onder deze kleinhandelaars vindt men eene leefwijze, een' fijnen toon, waarover men verbaasd staat. In den kring der zoogenaamde groote wereld, onder de rijken wordt New-York nagebootst, alwaar ook de beschaafde jeugd hare vorming ontvangen moet. Heeft een vreemdeling de eer, dat hij in een gezelschap wordt gebragt, zoo valt het gesprek wel eens op een vies onderwerp, daar zij (met verlof gezegd) schijnen te meenen, dat alle Europeanen ongedierte op het hoofd hebben. Voorts roemen zij hunne eigene welgemanierdheid, en willen voor het hoffelijkste volk der wereld gehouden | |
[pagina 537]
| |
worden. Zij durven zelfs zeggen, dat de Franschen, welke den roem van beschaafdheid hebben, door de Amerikanen reeds lang overtroffen worden. De Franschman spreekt een gezelschap aan met de woorden: Messieurs et Mesdames; maar de Amerikaan zegt: Ladies and Gentlemen, en weet dus beleefdelijk aan het schoone geslacht den voorrang te geven. In den zin van dezen nationalen fijnen toon, hebben de Charlestowners de schoonste straat, waar de aanzienlijke huizen der rijke inwoners staan, Queenstreet (Koninginnestraat) genoemd, terwijl de met slechte huizen bezette Kingsstreet (Koningsstraat) de tweede in rang is. Laatstgenoemde straat wordt bewoond door de verdrevene vlugtelingen van St. Domingo. Hier is, wegens de vele winkels, het levendigste gedeelte der stad. Vroeg in den morgen, tot negen ure, zou men gelooven in eene Afrikaansche stad te zijn, want dan loopen er alleen Negers om; allengs ziet men meer en meer Blanken daaronder; eindelijk tegen den middag verschijnt de schoone wereld en shopt. Men noemt to shop het bij de winkels rondloopen, de koopwaren betasten, naar alle prijzen vragen, en dan het terugkomen beloven, op Amerikaansche wijze namelijk. Schopping-hour is het uur tusschen twaalf en een, en schopping-day heet elke dag, behalve den zondag; eene vermakelijke, van de Engelsche geheel afwijkende spraakleer voor de arme kooplieden! Charlestown is op een schiereiland tusschen de monden van twee riviertjes gebouwd. Niemand wist mij derzelver namen te zeggen. Trouwens, het gebeurt wel meer, dat Amerikanen, ofschoon zij de aardrijkskunde van hun land leeren, den naam van den stroom, waaraan zij wonen, niet kennen. Zoo noemt men in New-York den Hudson veelal the Nord-River; de Delaware bij Philadelphia, de Ohio bij Pittsburg en Cincinnati heeten eenvoudig the River, terwijl slechts weinigen onder de inwoners dier steden de eigenlijke namen schijnen te weten. Te New-Orleans geeft men aan den Missisippi nog veelal den eigenlijken Indiaanschen naam: de Doodenvloed. - Kingsstreet maakt het westelijk gedeelte der stad uit; midden uit deze straat loopt regtlijnig de breede Queenstreet naar de haven, waarvan dezelve echter door het stadhuis gescheiden is. Het doet eene fraaije uitwerking, als men van het boveneinde der Queenstreet dit schoon en prachtig gebouw ziet, hetwelk de straat schijnt te sluiten. Som- | |
[pagina 538]
| |
mige der overige zijstraten zijn ook vrij knap, en vele met eene soort van acaciaboomen bezet, die purperroode bloemen dragen. Om de stad, landwaarts in, vindt men eene akelige woestijn, slechts moerassen en bosschen, welke bij gedeelten, zonder orde, geplunderd worden. Daar men alleen hout, om te bouwen, en iets, om te koken, maar niet. om te verwarmen, noodig heeft, vermindert het geboomte niet veel. Weldra verging mij de lust, om de landstreek te bezoeken. Eens waren wij tien mijlen ver van de stad op den weg naar Columbia gereden, om een bezoek af te leggen bij eenen warmoezier, die aldaar sedert 1814 eenzaam met eene slavin leeft, en gezegd wordt, een aanzienlijk vermogen verworven te hebben. Doch gelukkig heeft het hem niet gemaakt. Hij is een ernsthaftig, oud krijgsman, een Veteraan van het voormalige Groote Leger der Franschen. Ons bezoek scheen hem niet onaangenaam te zijn. Boertende noemde hij zichzelven la caricature de l'hermite de la chaussée d'Antin, en, als zoodanig, gaf hij ons in weinige uren een zeer juist overzigt van den eigenlijken toestand des lands. Hadden wij zelve Amerika niet reeds zoo goed gekend, dan zoude ons zijne beoordeeling te scherp, zijne schildering overdreven zijn voorgekomen; gelijk misschien onze schets denzelfden indruk maakt op den lezer, wien wij in een kort bestek mededeelen, wat eene vierjarige ondervinding ons leerde. Toen wij weder naar huis reden, overviel ons de nacht, en wij hoorden plotseling een vreeselijk geloei, als van stieren. Ware dit ons in het noorden bejegend, wij zouden gedacht hebben, onder eene kudde buffels geraakt te zijn; nu echter wisten wij niet, wat wij daarvan moesten denken. Wij kwamen op eene opene plaats in het woud, alwaar wij eenige honderden afgehouwene boomtronken meenden te zien; doch weldra bemerkten wij, bij het maanlicht, zeer duidelijk, dat de vermeende tronken zich bewogen en begonnen te springen. De Neger, die den wagen wende, dreef de paarden met een verschrikkelijk geschreeuw en gillend fluiten aan. Wij werden wonderlijk te moede. Mijn man vroeg den voerman, wat toch die heksendans te beduiden had. De Neger begon luidkeels te lagchen. Dit kwam mij te akeliger voor, daar hij niet ophield, vóór dat mijn man ongeduldig werd, en de vraag met eene, hier te lande bij slaven gebruikelijke, nadrukkelijke vermaning herhaalde. Nu onderdrukte hij zijn | |
[pagina 539]
| |
lagchen, en sprak: ‘Och, Mijnheer! heeft UEd. dan nog nooit padden gezien? Ik meende, dat UEd. boertte.’ Wij zagen nu ook die gedrogten, welke eene el lang en even zoo breed waren, zeer duidelijk, en, het zij uit afkeer, het zij uit angst, wij verheugden ons, toen wij dezelve achter den rug hadden. Zoo menigvuldig, als de hoenders in Frankrijk omloopen, ziet men hier de reuzenpadden en in de Florida's de ratelslangen. Om deze reden moet men in de zuidelijke landen niet, dan in de straten der steden, wandelen. Het rondslenderen in de winkels neemt elken dag omtrent anderhalf uur weg. Tooneelvertooningen heeft men ten hoogste slechts vier weken in het jaar, wanneer namelijk de Fransche tooneelisten van New-Orleans den zomer te New-York gaan doorbrengen, en in de laatste wintermaand hun geluk in Charlestown beproeven. Men is daarom, uit verveling, iets gezelliger, dan in het noorden, en een vreemdeling krijgt ligter toegang tot zekere kringen - maar de geslachtregisters moeten in orde zijn. Wat! In de vrije Noord-Amerikaansche Staten zou op geslachtregisters gezien worden! Is het mogelijk? Ja, lezer of lezeres! het is zoo, en, zoo gij ooit alhier in een gezelschap mogt komen, rade ik u, zorg te dragen, dat gij vooraf u van een' naauwkeurigen stamboom voorziet, indien gij u namelijk niet wilt blootstellen aan de onaangename gewaarwording, dat ieder, die daar is, zoo maar zonder omstandigheden u, in een' letterlijken zin, bij den neus neemt; en wee u, wanneer aan het kraakbeen in de punt van den neus de noodige hardheid ontbreekt! In elke familie worden de geslachtregisters, met de daartoe behoorende blijken, zorgvuldig gehouden en bewaard, om, wanneer het noodig is, het bewijs van eene reine en ouvermengde afkomst te kunnen leveren. Zelfs de verste vermenging met Neger-bloed is eene onuitwischbare schandvlek. De verachte bastaard-afstammeling, zelfs in het vierde lid, en al is hij in wettigen echt geboren, mag nooit met een' Blanke aan dezelfde tafel zitten, ja niet eens in de woonkamer van een' Blanke zich nederzetten. In het vierde of vijfde lid zijn wel alle andere kenmerken van Neger-afkomst verdwenen; maar het kraakbeen in den neus ontbreekt, gelijk de Kreolen alhier beweren, en de verraderlijke punt van den neus blijft, volgens hun zeggen, ook nog wel twee of drie | |
[pagina 540]
| |
geslachten week, zonder evenwel den platten vorm te hebben. Die alzoo zijne papieren niet in orde heeft, moet den neus laten onderzoeken. Maar iemand zonder grond op deze wijze van eene bevlekte afkomst te beschuldigen, is eene beleediging, waarop eene zware boete bij de wet bepaald werd. Meermalen heeft die zaak aanleiding gegeven tot pleitgedingen. Heeft de beleedigde geene bewijzen, om zich te regtvaardigen, zoo wordt hij geregtelijk bij den neus genomen. Wanneer het kraakbeen tot de vereischte hardheid aangroeit, is de schande van vermengde afkomst verjaard en als uitgewischt. Ofschoon de Amerikanen in de Vereenigde Staten overal in hun doen en laten elkander vrij gelijk blijven, zoo brengt toch de slavenstand, in landen, alwaar dezelve gevonden wordt, eenige verscheidenheid in de maatschappelijke betrekkingen. Wij hebben gezien, hoe in het noorden zelfs voorname lieden met korven naar de markt gaan en zwaar beladen terugkeeren; in het zuiden maakt de felle hitte des zomers en de afmattende laauwe lucht in den winter de afstammelingen van Blanken ongeschikt voor elken arbeid, die eenige krachtinspanning vordert. Hier ontbreken dus de noodwendigste handwerkslieden; alle huisraad wordt in het noorden vervaardigd en van daar aangevoerd. Men is derhalve ook zeer spaarzaam in het gebruik van meubelen. Slechts de spreekkamer wordt zoo wat voorzien; de overige vertrekken in het huis zijn nagenoeg ledig, behalve dat er tapijten over den vloer liggen. Afrika's zonen alleen kunnen, bij zoodanig luchtgestel, den arbeid verduren; de Blanke geeft, half gedwongen, zich aan de traagheid over, en zoo is het allengs tot schande geworden, het geringste werk in het openbaar te verrigten. Al heeft men b.v. een nog zoo onbeduidend pakje slechts een eindwegs in de straat te bezorgen, dan moet men daartoe eenen vrijgelatenen huren, als men zelf geenen slaaf houdt. De behandeling der slaven is stuitend voor het menschelijk gevoel. Om zulks te vergoelijken, beweert men, dat dezelve voor geene betere behandeling vatbaar zijn, en steeds tot gewelddadigen opstand zich geneigd betoonen, waarbij zij dan dikwijls de gruwelijkste wraak oefenen. De Zuidlanders leven in gedurige vrees voor zoodanige tooneelen, waartoe het sein gewoonlijk door brandstichting wordt gegeven. Bij het ontstaan van brand moeten daarom alle Negers, op | |
[pagina 541]
| |
straffe des doods, oogenblikkelijk naar huis gaan; alleen de Blanken mogen blusschen, en de gansche burgerij komt onder het geweer, om de Neger-bevolking te bewaken. Hier is brand geen feest, zoo als te New-York, maar een verschrikkelijk iets, dat nog maanden lang doet beven, en ook niet dikwerf plaats heeft. Ontmoet een Neger eenen Blanke, zoo moet hij niet alleen wijken, maar ook het plaveisel voor de voetgangers verlaten en midden op de straat zich begeven. Deze burgerlijke verordening heeft het voorkomen van sluipmoord ten doel. Een slaaf, die wrevelig zijne hand tegen eenen Blanke opheft, om het even tegen wien en om welke reden, verliest de hand. Hier loopen genoeg zoodanige verminkten om, welke hunne gramschap niet bedwingen konden. Deze kinderen der woestijn hebben meer gevoel van eer, dan men gewoonlijk zich verbeeldt; zij lijden ligchamelijke smart met wonderbare gelatenheid, maar hoon is hun onverdragelijk. Om een denkbeeld van het lot dezer arme schepsels te geven, willen wij eenen blik in de huishouding der kleine republikeinsche tirannen werpen. Gewoon, elk bevel te doen vergezeld gaan van duchtige slagen, en uit ijdelheid door veel bevelen hunne grootheid willende toonen, leggen zij de zweep nooit uit de hand. Treden wij in de parlour, daar zit de rijke Lady midden in het vertrek op haren schommelstoel en wiegelt zich veertien uren daags. Met de linkerhand houdt zij eene kleine brandende cigaar; in de regter heeft zij eene lange, duchtige garde, zoo als de oppassers in de kerk te New-York gebruiken. Tegenover haar is de deur; bij dezelve staan aan elke zijde drie Negers, die op de wenken der gebiedster letten. - De houders van slaven geven aan deze lieden gewoonlijk namen naar luim en verkiezing. Men noemt hen naar vloeden, steden, dieren, edelgesteenten; dikwerf worden spotnamen uitgedacht, om hunne hoedanigheden of gebreken belagchelijk te maken. De liefhebber van de jagt b.v. heeft eenen mylord, eenen becasse, eenen karo; die der fraaije letteren hebben hunne garricks, voltaires, shakespeares - zelfs heb ik eenen zwarten zondag gezien. De Dame van goeden toon laat zich door Goden bedienen. Twaalf ure, het winkeluur, slaat: helios met den platten neus en het ver- | |
[pagina 542]
| |
sleten kleed van zijnen heer brengt den ouden staatsiewagen voor; venus en diana liggen aan de voeten der ongeduldige meesteres, en kunnen haar de schoenen niet schielijk genoeg aantrekken - want de gebiedster heeft haast; dit blijkt aan de levendige beweging van hare met de zweep gewapende hand. Tot straf voor die langzaamheid neemt de Dame twee doeken, bindt hare, misschien een weinig onhandige, kameniers den mond toe, laat haar elk in een' anderen hoek nederknielen, en zweeft nu henen. Maar midden in de huisdeur staat jupiter ammon in gedachten, met de armen over de borst geslagen, kaauwt tabak, en verspert den weg. De Lady roept in drift: ‘Zwart beest! hadt gij nog geen dommer plaats kunnen vinden? Hier, kniel neder op den grond, tot dat ik terugkome!’ Op haar bevel bindt men jupiter ammon een' vrouwe-boezelaar om den hals; eene papieren kroon met lange ooren wordt hem opgezet, en zoo knielt hij op zijne strafplaats neder. Nu ijlt de Lady naar den wagen; phebus opent het portier; hij is barrevoets; eene korte linnen onderbroek dekt naauwelijks het zwarte vel tot aan de knieën; hij heeft geen hemd, maar een' ouden frak aan en eene muts op, door hemzelven uit een nieuwspapier vervaardigd; hij plaatst zich op het bankje achter den wagen, en nu gaat het voorwaarts, zoo deftig en feestelijk, dat men soms bijkans zou twijfelen, of het rijtuig niet stilstaat. Buiten rijdt men razend snel met de ligte tilbury; in de stad wordt met de staatsiekoets slechts gestapt. Nevens den wagen gaan de drie Gratiën: euphrosyne houdt den neusdoek in eene met paarlen bezette tasch; aglaja en thalia dragen elk een paar schoenen, opdat de Lady in elken winkel, waar zij binnentreedt, van schoeisel moge kunnen wisselen, terwijl tisiphone haar telkens de zweep overreikt. Dit werktuig wordt evenwel niet altijd gebruikt, om te tuchtigen; het is gewoonte, dat de gebiedster hetzelve in de hand neemt. - Doch wij willen ons niet langer ophouden met eene optelling der kwellingen en tergingen, die men tegen deze arme menschen zich veroorlooft. Het gaat weleens zoo verre, dat velen den dood zoeken, en te dien einde aarde eten. Ook zet men hen wel strengelijk aan tot het waarnemen van Christelijke kerkgebruiken, in zoo verre het overeenkomt met de belangen der planters. Zij worden, ja, gedoopt, als men zulks doopen mag noemen; zij vieren den zondag, maar zij worden | |
[pagina 543]
| |
nooit getrouwd, en, na hunnen dood, slechts als het vee in de groeve geworpen en onder den grond gestopt. In Columbia, in St. Augustin, in New-Orleans, overal hebben wij hetzelfde gezien. Over het geheel zijn de Noord-Amerikanen in het zuidelijke gedeelte meer toeschietelijk, gezelliger en minder wantrouwend, dan de bewoners der noordelijke Staten; evenwel was ik zeer blijde, in de lente naar New-York te kunnen terugkeeren, alwaar wij thans den afloop van eenige zaken met ongeduld afwachten, om daarna weder scheep te gaan en over te steken naar Havre, ten einde in Europa te blijven. Gewoonlijk geven reizigers de merkwaardigheden, die zij werkelijk of in de verbeelding gezien hebben, te lezen; maar ik wil hier nog eene bijzonderheid vermelden, iets, dat niet te zien is, namelijk, dat men in dit gansche onmetelijk groote land geene kreupelen ontmoet; men zoude hier vergeten, dat er gebogchelden, krombeenigen en andere mismaakte menschen zijn kunnen. Met de volgende aanmerking wil ik besluiten. Als in het zuidelijke gedeelte van Noord-Amerika de lucht niet zoo ongezond ware; als in het noorden de hebzuchtige en bekrompen koopmansgeest niet zoo algemeen de gemoederen beheerschte; als in het westen de Indianen niet zoo dikwijls, als ongenoodigde gasten, den landbouwer met hunne bezoeken lastig kwamen vallen; als woekeraars hunne benoodigdheden niet tot ongehoorde prijzen bezorgden, en dus met de voordeelen van hunnen zwaren arbeid schoot gingen, - zou Amerika allezins het land zijn, waar verhuizenden uit Europa niet alleen een goed bestaan vinden, maar ook fortuin maken konden. Amerika heeft zeker zijne schoone, grootsche zijde, welke echter geene plaats konde vinden in deze bladen, bestemd om eene schets te geven van het gewone leven, hetwelk nergens een ideaal is, en waarmede elk in aanraking moet komen. Ik wensch, dat mijne mededeelingen den lezeren, zonder eene voor hen smartelijke en kostbare ondervinding, tot nut mogen strekken, en te hunnen voordeele eenig gewigt in de eene schaal leggen, daar in de andere tot hiertoe door woeker en hebzucht zoo vele lokkende verdichtselen geworpen werden, dat menigeen zich liet verbijsteren, de dwaling te laat inziende. Misschien zullen mijne berigten tegengesproken worden: het zij zoo; de stempel der waarheid, welken dezelve gewisselijk dragen, | |
[pagina 544]
| |
zal toch hier en daar een offer der ligtgeloovigheid aan het verderf ontrukken. Dit althans is de bedoeling en dit zal de schoonste belooning der Schrijfster zijn. |
|