reeds negen in leven zijnde kinderen haren man gebaard had, van het tiende in de kraam. Bedrukt en bezwaard nam de man het kind, liep er mede naar den Pastoor, en bood het hem met deze woorden aan: ‘Pater! ik moet u van alwat ik inzamel de tiende brengen; och! neem dan ook mijn tiende kind; ik weet niet, waar ik het, in mijne bittere armoede, van zal grootbrengen.’ Ditmaal nam de brave Pastoor de tiende niet aan.
Een reiziger, door Kampen trekkende, vroeg den waard spottende: of de stad nog even veel gekken telde als weleer? - ‘Wij hebben,’ antwoordde de man, ‘ook hier gekken, zoo wel als elders; maar de meesten trekken slechts door.’
Eenvoudige muzijk maakt zelfs op Wilden indruk. Een Kaffersch Opperhoofd, met name enno, bevond zich bij den Landdrost (in Zuid-Afrika). Eene jonge Dame speelde een eenvoudig treurlied op de piano. Lang luisterde hij met oplettendheid. Vervolgens trad hij plotseling naar haar toe. ‘Houd op!’ riep hij; ‘dat herinnert mij den dood mijns zoons; ik moet naar huis gaan en weenen.’
Onder lodewijk XIV riep de Dauphine, bij het zien binnentreden van eenen Officier vol likteekens, uit: ‘Hemel, wat is hij leelijk!’ - ‘Gij bedriegt u, Mevrouw!’ hernam de Koning terstond; ‘hij is een der schoonste mannen in mijn Koningrijk, want hij is een der dapperste.’
Bij eene feestelijke gelegenheid ten Hove, waar zich eene Dame met haar zoontje tegenwoordig bevond, zeide deze, bij het zien voorbijgaan van een Militair met houten beenen, overluid: ‘Mama! ziet gij dien Heer zonder beenen?’ - ‘Ziet gij niet, mijn kind, dat hij ze aan zijn knoopsgat draagt?’ - Hij droeg het kruis van eer.
Meng. No. VIII. bl. 375, reg. 10, staat 1878, lees 1578.
Boekbesch. van dit No., bl. 419, reg. 14, leze men: Magn. Carbon.