Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEgypte, onder de heerschappij van Mehemet-Ali.Egypte had reeds zeer vroeg eene talrijke bevolking, en was tevens andere landen verre vooruit in aanvankelijke beschaving. Die aloude luister verdween, en eeuwen lang heerschte er barbaarschheid. Daar scheen weleens hoop op betere dagen zich te vertoonen; maar die verdween ook weder, en het ijzeren juk der dwingelandij bleef zwaar drukken. Is welligt mehemet de man, welke in Egypte beschaving zal brengen, ontwikkeling van den geest bevorderen, en nieuw leven aan het volks- | |
[pagina t.o. 474]
| |
[pagina 475]
| |
bestaan schenken? Onderkoning in naam, regeert hij geheel naar eigene willekeur, en toont reeds lang door daden, dat hij den Grooten Heer niet vreest, van wien hij heet af te hangen. Dat hij groote ontwerpen van hervorming, en van verovering ook, in den zin heeft, blijkt genoeg uit zijne handelingen. Het is derhalve geenszins te verwonderen, dat sommige lieden in Europa eerlang groote gebeurtenissen in het Oosten verwachten, en zelfs de wedergeboorte van Egypte of de oprigting van een nieuw en uitgebreid Arabisch rijk meenen te mogen voorspellen. Anderen daarentegen, die mede den loop der dingen opmerkzaam gadeslaan, zien in mehemet-ali slechts den heerschzuchtigen dwingeland, die geenszins het geluk zijner onderdanen, maar enkel het vestigen en uitbreiden van willekeurig gebied bedoelt - eenen man, die slim genoeg is, om listiglijk van de omstandigheden gebruik te maken, en die tot dusverre slaagt in zijne ondernemingen, dewijl hij steun vindt in de staatkunde van deze en gene der Mogendheden in Europa, welke hem nu eens begunstigen en dan weder bedreigen, naar mate hunne vermeende belangen het schijnen mede te brengen. - Ibrahim, de Zoon van mehemet, was met zijne Egyptenaren in aantogt, en scheen weldra den Sultan in zijne eigene hoofdstad te zullen belegeren. Door eenen brief van een' Europeschen Gezant liet de veroveraar van Syrië zich terughouden, en Konstantinopel was vooreerst van gevaar bevrijd. ‘De kanonschoten van Navarino hebben een' vreeselijken weêrklank gehad in het Oosten. Een Tartaar van eene enkele Mogendheid was genoeg, om ibrahim in zijne veroveringen te stuiten. Dit bewijst op nieuw de meerderheid der beschaving, die heerschappij voert over de ruwe Barbaren. Zelfs de zegevierende barbaarschheid heeft het inwendig gevoel harer zwakheid. Hieraan blijkt, wat Europa kan doen, wanneer het zijne roeping volgt. Ibrahim beschaaft niet - hij verovert. Aan zijn genie en aan zijne stoutheid onderwerpt hij sidderende volken, voor welke het | |
[pagina 476]
| |
vrij onverschillig is, hoe hun onderdrukker heet. Hij houdt zich slechts met zijne soldaten, met het inwendig bestuur van zijn leger bezig; terwijl Egypte en Syrië, wat al het overige betreft, in dezelfde barbaarschheid verzonken blijven. Hij is een schitterend luchtverschijnsel, dat zijnen weg alleen door verwoestingen kenmerkt; en bij zijnen dood laat hij niets achter, dan de geheugenis van het gedruisch en van den verblindenden glans eens zoodanigen verschijnsels. Hetgene weleer het oude Rome deed, behoort Europa thans te doen, maar niet door geweld van krijgswapenen. Eertijds sprak men van het regt des sterksten; thans moet men het regt der beschaving doen gelden.’Ga naar voetnoot(*) De ondernemingen van mehemet en diens Zoon ibrahim zijn allezins merkwaardig. Wat daaruit eenmaal zal voortvloeijen, is met geene mogelijkheid te gissen. Intusschen achten wij het volgende verslag, dat wij uit Engelsche tijdschriften overnamen, belangrijk genoeg, om het hier mede te deelen, ofschoon wij geenszins met alle de redeneringen van den steller instemmen.
Egypte is, uit hoofde van het karakter der inwoners, bijzonder geschikt, om alle magt in ééne hand te brengen. Ook heeft mehemet-ali partij getrokken van deze gesteldheid der zaken. Hij alleen is gebieder, en bestuurt naar eigen goedvinden het uitgebreide rijk, dat vooral langs de boorden van den Nijl een' ongemeen vetten en vruchtbaren bodem heeft. Burgerlijke zaken, krijgswezen, scheepsmagt en koophandel - de Pacha regelt er alles. Met het aanbreken van den dag is hij op de haven, en komt aan boord de vloot in oogenschouw nemen. Van daar gaat hij naar het tuighuis, alwaar hij beurtelings gehoor geeft aan zijne krijgsbevelhebbers, aan de voornaamste ambtenaren van het burgerlijk bestuur en | |
[pagina 477]
| |
aan de kooplieden. Des namiddags begeeft hij zich weder naar de reede, en dan ziet men hem dikwerf aan boord der schepen, die gereed zijn, om onder zeil te gaan. Het overige van den dag is gewijd aan het werk en aan de pligten van eene Godsdienst, welker voorschriften hij, wat uitwendige verrigtingen aangaat, met voorbeeldige naauwgezetheid waarneemt. Mehemet-ali, eerzuchtig van aard zijnde, had ongemeenen voorspoed, en wist uit de geringheid zich te verheffen. Te Cavale of Cavalla, een vlek in Romelie, werd hij geboren, en verloor reeds vroeg zijnen vader. Nog jong trad hij, als invorderaar van de schattingen, in dienst van den overheidspersoon dezer plaats. Het aanzien, in zijnen post verkregen, en het rijke huwelijk, dat hij aanging, deden hem opklimmen tot den rang van Bimbaschi, of aanvoerder eener krijgsbende van driehonderd man, welke het landschap Cavale moest leveren voor het leger, dat ten jare 1798 naar Egypte tegen de Franschen werd gezonden. Van den eersten dag af, dat hij ontscheepte in dit land, hetwelk het tooneel van zijnen roem en van zijne magt moest zijn, heeft de fortuin geen enkel oogenblik opgehouden hem te begun. stigen. In dien strijd trok hij de opmerkzaamheid van den Kapudan-Pacha, en wist vervolgens, te midden der algemeene verwarring, steeds hooger en hooger zich te verheffen, terwijl hij de genen, die hem in den weg stonden, verschalkte en vermoordde. Wreede willekeur en bloedige partijwoede teisterden het land, toen de Franschen hetzelve verlaten hadden. Na den dood van ali-Bey, in 1799, hadden de Turken en Mammelukken elkander de heerschappij van Egypte betwist. Mehemet-ali was slim genoeg, om de eene partij door de andere te verzwakken. Hunne onderlinge twisten en strijden gaven hem gelegenheid, om zijne magt te vergrooten. Aan het hoofd van eene Turksche afdeeling tegen de Mammelukken gezonden zijnde, vereenigde hij zich met hen, trok tegen Caïro op, en verjoeg den Gouverneur, van wien hij zijn gezag ont- | |
[pagina 478]
| |
leende. Later dreef hij de Mammelukken op hunne beurt weder uit, en riep den Gouverneur terug, dien hij verbannen had. Weldra stookte hij heimelijk den opstand aan, die hem in deszelfs plaats deed optreden. Zes jaren duurden deze worstelingen. Eindelijk kwam hij alle beletselen, die zijner heerschzucht in den weg stonden, te boven, en de Divan stond het Onderkoningschap van Egypte, als leen, hem toe. Van dien tijd af had zijn ijzeren wil slechts één doel - de beschaving (?) van zijn aangenomen vaderland. Alle aanslagen tegen hem, tegen zijn gezag en tegen zijne bezittingen zijn met ongemeene kracht en met ongehoord geluk afgeweerd geworden; en elke overwinning diende, om zijne magt van binnen te versterken, en zijn gebied naar buiten verder uit te breiden. Hij bestreed de Wechabiten, en veroverde op hen Mekka en Medina; plaatsen, voor welke de Muzelmannen bijgeloovigen eerbied hebben. Door die stoute hervormersGa naar voetnoot(*) te overwinnen, verkreeg hij het vertrouwen en de achting der genen onder de Mahomedanen, die zich ware geloovigen noemen. In het zuiden heeft hij zijne overwinningen in Nubië uitgestrekt, veel verder, dan oudtijds de Grieken en Perzen gedaan hadden. Op eene krachtdadige, maar verschrikkelijke wijze vernietigde hij het geweld der regeringloosheid onder de Mammelukken, en maakte een einde aan hunne oproerigheden. Zoodra hij de oppermagt in handen had, zocht hij de Turksche en Albanesche benden op den voet der Europesche legers te brengen. Hoe weinig deze verandering strookte met het volkskarakter, dat afkeerig is van nieuwigheden, deze inrigting van het krijgswezen hield echter eenigen tijd stand; dit had hij deels aan zijne overwinningen, deels aan de strengheid der Oostersche alleenheersching te danken. Maar deze strengheid gaf echter aanleiding tot verschrikkelijke weêrwraak. In 1815 | |
[pagina 479]
| |
floegen de krijgslieden aan het muiten, vermoordden hunne bevelhebbers, plunderden Caïro, en noodzaakten mehemet, zijn levensbehoud in eene overhaaste vlugt te zoeken. Zoodra de storm begon te bedaren, verscheen hij weder, en gedroeg zich in deze moeijelijke omstandigheden met verwonderlijke bedaardheid en kloekzinnigheid. Welverre van ongepaste vrees te toonen, trad hij fier voor zijne legerbenden, en gebood hen, dat zij tot hunnen pligt zouden terugkeeren; terwijl hij van zijnen kant beloofde, dat hij hen geenszins aan de krijgsgebruiken der Europeanen zoude onderwerpen - dat hij de kooplieden, wier winkels geplunderd waren geworden, schadeloos zoude stellen, en eene algemeene vergiffenis toestaan. Hij bleef getrouw aan zijne belofte, maar verlangde desniettemin een geregeld leger te hebben. Hij deed dus geene pogingen meer, om de Turken en Albanezen aan Europesche krijgstucht te gewennen; maar hij zocht onder de inboorlingen van Egypte voorwerpen, waarmede hij zijne oogmerken kon uitvoeren. Hij begreep, dat het mislukken zijner eerste proeven, ten deele althans, was toe te schrijven aan zijne strenge maatregelen. Hij trachtte derhalve zijne plans van verbetering in het krijgswezen smakelijk te maken, door den soldatenstand te verheffen en te doen beminnen. Zijne krijgslieden worden thans goed gekleed en wél betaald. Eene voortreffelijke wet beveiligt hen voor mishandeling. Bekwaamheid en dapperheid geven aanspraak op bevordering. Ieder kan tot steeds hoogeren rang opklimmen. Hierdoor bragt hij een' geheel anderen geest onder zijn leger, en boezemde heilzamen naijver in. Hij heeft thans wél geoefend en door de overwinning krijgshaftig geworden voetvolk, behoorlijk opgezetene ruiterij, waaronder een regement Lanciers van eene schoone houding uitmunt, bovendien voortreffelijke kanonniers, en een aantal bekwame lieden voor de dienst met Congrevische pijlen. De krachtige wil van mehemet-ali en de krijgskundige bekwaamheid van zijnen Zoon zouden echter op zichzelve niet toereikend geweest zijn, om zoodanige uit- | |
[pagina 480]
| |
komsten daar te stellen; maar hij riep tot zich en verbond aan zijn lot verscheidene mannen van ervarenheid, welke, ten gevolge der gebeurtenissen van 1815 in Frankrijk en van 1823 in Italië en Spanje, (en later in Polen) hun vaderland hadden moeten verlaten. Eene menigte dezer slagtoffers van napoleon's val of der opstanden van 1820, moedig, vurig, ondernemend van aard, de verspreiding van liberale begrippen uit beginsel toegedaan, kwamen in zijn rijk zich nederzetten, en waren hem welkom, als geschikte lieden, om zijne plannen van hervorming te helpen uitvoeren. De Pacha van Egypte, voor ieder toegankelijk zijnde, riep hen tot zoodanige posten, waarvoor zij de meeste bekwaamheid bleken te hebben; hij had echter het liefst zoodanige Officiers, welke zijn nieuw leger de exercitie konden leeren. De zoodanigen vonden bij hem eenen beschermer en vriend in den voormaligen Franschen bevelhebber séves, die thans onder den naam van soliman-Bey bekend en tot de waardigheid van Pacha verheven is. Deze onverschrokken gelukzoeker heeft, in weerwil van zijnen overgang tot de Mahomedaansche Godsdienst, zich de achting der Franken en der Arabieren te Alexandrië weten te verwerven. Andere in Egypte gevestigde Europanen hebben den Pacha hunne diensten aangeboden, als geneesheeren, apothekers, kooplieden, kunstenaars en zeevarenden. Zonderling is het, dat velen hunner, geroepen tot werkzaamheden, die van hunne vroegere oefeningen en bedrijven grootelijks verschillen, nogtans zich wonder wel schikken in de nieuwe betrekkingen. Die genen echter, welke na eenige proefdagen blijken gaven, dat zij niet de minste geschiktheid hadden voor het werk, dat zij voorgaven te kunnen doen, werden zonder mededoogen heengezonden. Op deze wijze is het den Pacha gelukt, een corps van Instructie-officiers te verkrijgen, die de ellendige Arabische benden in een geregeld en welgeordend leger hebben veranderd. Men moet hier geenszins de krijgshaftige houding noch het | |
[pagina 481]
| |
fraaije voorkomen van den soldaat bewonderen; verbeeld u een' troep ongelukkigen, met een bronskleurig gelaat, wier havelooze kleedingGa naar voetnoot(*) uit lompen bestaat, terwijl zij op het geluid van fluit en trom met versnelde schreden voortstappen, hebbende aan hun hoofd een' hunner landslieden, die met een zeer groot krom zwaard gewapend is - zoo zult gij een denkbeeld van het geregeld leger van mehemet-ali hebben. Een soldaat, die op schildwacht is, blijft niet staan met het geweer in den arm; hij zet zich op den grond neder, en brengt den tijd door met rooken. De jonge Arabische krijgslieden beginnen meer en meer lust voor de dienst te toonen. Meermalen ziet men, dat zij, na onderwijs van den drilmeester ontvangen te hebben, onder elkander zich oefenen in de behandeling van het geweer. De ligting van manschap voor de land- en zeemagt geschiedt op eene wijze, zoo als alleen plaats kan hebben onder eene geheel willekeurige regering en bij een volk, dat volstrekt geen denkbeeld van persoonlijke vrijheid heeft. Men zendt aan alle de Sheiks, of opperhoofden der dorpen, bevel, om ieder een zeker aantal der inwoners binnen een' bepaalden tijd te leveren, en ze naar Caïro of naar Alexandrië op te zenden, ten einde bij het leger te velde of op de vloot te dienen. Kan een Sheik het hem opgelegde getal niet vol krijgen, zoo moet hij zelf met zijne nabestaanden, in de plaats der wederspannigen, uittrekken. De voor de krijgsdienst bestemde lieden gaan, aan elkander gebonden met touwen, die het wegloopen beletten. Bij hunne aankomst schijnen zij weldra geheel andere menschen te worden. Deze lieden, welke men eerst zoo moeijelijk onder de vanen kon brengen, en die zoo hard behandeld moesten worden om hunne ongeschiktheid, vinden spoedig behagen in hunnen nieuwen toestand, zoodat ze, uitgezonden wordende, om ligtingen te doen, er een vermaak in stellen, om hunne nieuwe | |
[pagina 482]
| |
krijgsmakkers dezelfde gewelddadigheden aan te doen, welke zij zoo zeer verfoeiden, toen deze hun aangedaan werden. De personen, die voor de zeedienst bestemd zijn, worden op den Nijl ingescheept. Om hen te herkennen, in geval van wegloopen, prikt men hun een anker boven op de hand. Als zij aangekomen zijn, oefent men hen in de behandeling van zeilen en geschut. Gewoonlijk leeren zij in weinig tijds alles met veel behendigheids verrigten. Wanneer een nieuw oorlogsvaartuig wordt uitgerust, bemant men hetzelve met oude matrozen, die hiertoe van de vloot uitgezocht worden. Dus kan de Pacha zich van het schip bedienen, zoodra het gereed is. Zoo dikwijls mehemet eene ligting niet voltallig kan krijgen, zendt hij eene bende soldaten in de groote steden, om daar eene pressing te doen. Doch dewijl zoodanige handelwijze eene menigte personen aan de dienst der Europeanen zou onttrekken, laat men alle die genen los, welke door hunne meesters teruggevorderd worden; en dan stelt men hun eene veiligheidskaart ter hand, welke hen vrijwaart voor nieuwe kwellingen. Behalve het geregeld leger, heeft de Pacha nog ongeregelde troepen, zamengesteld uit Albanezen en Kandioten voor de infanterie, en Arabische Bedouïnen voor de kavallerie. Het gezigt der eersten, die met yatagans en lange pistolen zijn gewapend, heeft iets verschrikkelijks voor den weerloozen mensch, die hen ontmoet. Als iemand op eene, naar hunne gedachten, onbescheidene wijze hen aanziet, kunnen zij weleens zeer onbeschoft daarvan verantwoording vragen. Er zijn geene Barbaren, die woester aanzien hebben, dan de Albanezen; zelfs Bedouïnen jagen minder schrik aan. Deze ongeregelde benden doen uitstekende dienst bij eene schermutseling en op eenen terugtogt. Mehemet heeft zich inzonderheid toegelegd op het vormen van eene aanzienlijke zeemagt. Zijne vloot bestaat thans uit zes linieschepen, vijf groote fregatten, vijf korvetten, acht brikken en één kotter; bovendien | |
[pagina 483]
| |
zijn er nog zes branders en dertig transportschepen. De twee grootste oorlogsschepen, de Caïro en Akre, voeren elk 138 stukken en zijn beide bemand met 1500 koppen. De Mahallet-Ekeby en de Mansoura hebben elk 100 kanonnen en 1200 personen. De manschap der geheele vloot bedraagt 13,155, en het aantal der stukken is 1,302. Men staat verbaasd over zoodanige zeemagt, als men in aanmerking neemt, dat de Egyptische vloot aanmerkelijke verliezen in den slag van Navarino heeft geleden, en dat er slechts ééne zeehaven, die van Alexandrië, is. Maar welk eene drukte, welk een streng toezigt op de scheepstimmerwerf! Het is weinig tijds geleden, dat de Pacha slechts twee gewapende en bemande linieschepen had; thans bezit hij er zes, die zee bouwen, en vier staan er op stapel, waarvan twee van 100 en de beide anderen van 80 stukken. De werf is ruim genoeg, om vier groote schepen en één brik of korvet te gelijk te bouwen. In den zomer van 1833 heeft men een schip van 138 stukken te water gelaten, dat terstond naar de kusten van Klein-Azië werd gezonden. De zamenstelling van deze vaartuigen is wel niet zoo hecht als die der Engelsche schepen, maar voldoet evenwel aan het oogmerk, waartoe ze moeten dienen. De haven is zoo modderig, dat men genoodzaakt is, de groote schepen van stapel te laten loopen, vóór dat ze geheel voltooid zijn. Bijkans al het scheepstimmerhout komt uit de bosschen van Klein-Azië. De Groote Heer heeft vroeger het vellen der boomen begunstigd, welke met weinig kosten op Turksche of Egyptische schepen vervoerd worden. De andere benoodigdheden, als kanon, kruid en lood, worden meestal door Engeland geleverd. De spoed, waarmede men schepen bouwt te Alexandrië, komt echter niet enkel van de waakzaamheid des gebieders, maar grootendeels ook van de menigte werklieden. Zoolang de vloot op de reede is, laat mehemet de helft der matrozen op de werf arbeiden. De dag, waarop een schip te water loopt, is een feestdag voor al het volk, Zoodra hetzelve drijft, hoort men het geschut der vloot en batterijen bulderen; de soldaten, die aan de haven geschaard staan, doen eene algemeene losbranding, en de Pacha, die zelf altijd de hoofdpersoon bij het feest is, geeft een rijk geschenk aan den scheepstimmerman. De werkplaatsen van het tuighuis zijn niet minder merkwaardig, dan de werf voor de oorlogschepen. Men ziet, | |
[pagina 484]
| |
dat mehemet-ali zijne onderdanen wil vormen tot bekwame lieden, en men bewondert hunne vorderingen in de werktuigelijke kunsten. Daar bewerkt men het metaal tot versiering van het schip; timmerlieden, schrijnwerkers enz. beijveren zich, om ieder het zijne toe te brengen, terwijl smeden en anderen zich bezig houden met de wapening. De lijnbaan is vooral bezienswaardig; men vindt er weinige zoo fraai in Europa.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|