| |
Tooneelanekdoten en bijzonderheden van vroegeren en lateren tijd.
Bekend is het, hoe getrouw de onvergelijkbare tooneelkunstenaar garrick de menschelijke hartstogten wist af te beelden. Zijne voorstelling der krankzinnigheid in Koning Lear was de vrucht eener diepe studie van de afdwalingen van den menschelijken geest; doch hij vergenoegde zich niet met eene bloote navolging der natuur, gelijk deze zich aan hem voordeed, maar nam allerlei, dikwijls ook grappige middelen te baat, om de meest verschillende hartstogten in den mensch op te wekken.
| |
| |
Eens met twee zijner vrienden, de Heeren windham en monsey, naar de city gaande, verliet hij hen plotseling, begaf zich naar het midden der zeer breede straat, en staarde onafgebroken naar boven, van tijd tot tijd zeggende: ‘Nooit zag ik meer dan twee.’ Dit zonderling gedrag had natuurlijk ten gevolge, dat verscheidene menschen hem vroegen, wat hij zag. Hij zweeg, en ging voort met nu en dan dezelfde woorden te herhalen. De eerste gapers werden nu weldra door anderen gevolgd, en onderscheidene gissingen geuit, wat de Heer toch wel zag. Een uit den hoop meende stellig, dat garrick twee reigers zag, dewijl men zelden meer dan één dier vogels ter zelfde plaatse ziet. Anderen, echter, wilden dit niet gelooven, dewijl geen hunner zelfs één reiger ontwaarde. De menigte werd eindelijk zoo talrijk, dat garrick's beide vrienden het geraden oordeelden zich te verwijderen, vreezende klappen te beloopen, zoo men hen voor medestanders in eene klucht mogt aanzien, die geen ander doel scheen te hebben, dan zulk een aantal menschen voor 't lapje te houden. Dit, echter, was geenszins de bedoeling van garrick, die de uitdrukking der verbaasdheid, bevreemding en nieuwsgierigheid, in verschillende trappen en karakters, wilde waarnemen; en dit gelukte hem volkomen: want, hoewel omringd van een' grooten volkshoop, vond zijn scherpe blik gelegenheid, den kring te doorloopen, en al de onderscheidene beelden, welke hij rondom zich zag, in zijn gelukkig geheugen onuitwischbaar te prenten. Het moeijelijkste was, zich zonder schade uit het gedrang te helpen; maar ook hier kwam hem zijne schranderheid wèl te stade.
Op een' anderen tijd trad garrick midden onder een' hoop knapen, die zoo uit de school kwamen, en deed hun heftige verwijten over hunne onregtvaardige handelwijze omtrent één hunner, dien hij met den vinger aanwees. Allen, en ook de aangeduide knaap, verzekerden eenparig, dat hem volstrekt geen ongelijk was aangedaan. Niettemin ging garrick voort met zijne verwijten; want zijne grondstelling was: ‘de mensch is slechts een groot kind,’ en hij wilde hier bestuderen, hoe zich het gevoel eens valsch betigten in de gelaatstrekken uitdrukt.
Nog ééne Anekdote ten bewijze, hoe deze beroemde kunstenaar zelfs zijne benijders wegsleepte door zijn onnavolg- | |
| |
baar vermogen. - Mrs. clive, te Londen, bezat, als tooneelspeelster, lang vóór dat garrick het tooneel betrad, een' onverdeelden roem. Nadat echter zijn roem zich in de groote hoofdstad had verbreid, stonden weldra alle andere Acteurs in de schaduw, en zelfs Mrs. clive zonk, bij hem vergeleken, als 't ware, in het niet weg. Zij was van een heftig temperament en vrij ruw in zeden en manieren. Onbewimpeld en in de sterkste bewoordingen liet zij zich omtrent garrick uit, en gaf zelfs voor, zijn gadeloos kunstvermogen gering te achten. Op zekeren avond, dat garrick den Lear gaf, stond zij, terwijl hij speelde, tusschen de schermen. In spijt van haar manhaftig karakter, werd het haar weldra ondoenlijk, de aandoening te onderdrukken, die haar bij zijn spelen aangreep. Zij zuchtte, schreide en schimpte beurtelings. Nadat zij alzoo eenigen tijd met zichzelve had gestreden, of tranen dan verwenschingen de overhand zouden bekomen, werd zij eindelijk door haar gevoel overweldigd, en riep uit: ‘God verd.... mij! ik geloof, de kerel zou een braadspit treffen!’
De Maarschalk van Saksen was de minnaar der schoone en vermaarde Actrice lecouvreur. Zijn hartstogt, echter, verkoelde, zoodra hij van hare ontrouw onwedersprekelijk overtuigd was, en hij maakte nu der Hertoginne van b. zijn hof. Hoe weinig reden de eerste had, om over haar verlies zich te beklagen, zoo vatte zij evenwel een' doodelijken haat op tegen hare opvolgster, en gaf aan denzelven eens, op het tooneel, op de tergendste wijze, lucht. In de rol van Fedra, in het Treurspel van dien naam, rigtte zij, namelijk, de woorden, die zij tot hare vertrouwde, Enone, spreken moest, tot de Hertogin, die, vlak tegenover het tooneel, in eene loge zat; en, terwijl zij haar met een' blik van verachting aanstaarde, sprak zij, met onbeschrijfelijken nadruk, deze regels uit:
Oenone, et ne suis point de ces femmes hardies,
Qui, goutant dans le crime une tranquille paix,
Ont su se faire un front, qui ne rougit jamais.
Een groot deel des publieks verstond deze toespeling volkomen, en gaf zulks door een onstuimig handgeklap te ken- | |
| |
nen. De Hertogin was buiten zichzelve van woede. De Actrice stierf kort daarop plotselijk (20 Maart 1730), en het gerucht liep algemeen, dat zij, uit wraakzucht, vergiftigd was geworden. Men zegt, namelijk, dat, ten gevolge van het ontwerp der Hertogin, een Abbé haar eenige konfituren aanbood, na wier gebruik zij eensklaps ziek werd en stierf.
De Catilina van crébillon behelsde, oorspronkelijk, de acht navolgende fraaije regels, door probus tot fulvia gerigt, en wier doorschrapping Madame de pompadour, voor een jaargeld van 1200 francs, wist te koopen:
C'est ainsi que, toujours en proie à leur délire,
Vos pareilles ont dû soutenir leur empire;
Car vous n'aimez jamais: votre coeur insolent
Tend bien moins à l'amour qu'à gouverner l'amant.
Qu'il vous laisse régner, tout vous paraîtra juste;
Mais vous mépriseriez l'amant le plus auguste,
S'il ne sacrifiait aux charmes de vos yeux
Son bonheur, son devoir, la justice et les dieux. Toen de Italiaansche Komedianten in den jare 1716 te Parijs hun tooneel openden, luidde hun aanplakbiljet aldus: ‘In den naam van god, van de Jonkvrouw maria, van den heiligen franciscus de paula, en van al de zielen in het Vagevuur, zullen wij heden vertoonen,’ enz.
In eene landstad in Norfolk werd, ten jare 1788, op den schouwburg, de schoone Boetelinge vertoond. In het laatste bedrijf, waarin balista de hand op een doodshoofd legt, werd de Actrice, welke deze rol vervulde, Mistress barry, eensklaps van eene huivering zoo sterk aangetast, dat zij op den grond nederstortte. In den daarop volgenden nacht nam hare ongesteldheid toe; maar den dag daarna, hare spraak herkregen hebbende, verzocht zij den Directeur des schouwburgs te spreken, en vroeg hem, van waar hij dien schedel had bekomen. ‘Van den doodgraver,’ antwoordde deze, ‘die mij gezegd heeft, dat het de schedel was van den tooneelspeler norris, die vóór twaalf jaren op zijn kerkhof werd begraven.’ Deze norris was haar eerste man geweest! Zij bekwam van dezen nieuwen schrik niet weder, maar stierf, zes weken daarna.
| |
| |
De vermaarde tooneelspeelster jordan, te Londen, was door eene andere, met name ross, gevormd, welke laatste echter nooit aldaar was opgetreden, maar in de kleinere landsteden alleen bekend was. Ten laatste, echter, eenige voorstellingen in Coventgarden gevende, waar hare leerlinge sinds lang als eene ster van de eerste grootte schitterde, zeide men algemeen: ‘Inderdaad, zij speelt goed; jammer evenwel, dat zij in alles onze jordan naäapt!’
Tijdens den veldtogt in Italië verlangde napoleon, toen nog Eerste Consul, den beroemden zanger marchesi te hooren, die niet dan na herhaald bevel verscheen, en wel met de houding van een groot man, die zich beleedigd gevoelt: het eenvoudige kleed des Eersten Consuls, zijne korte gestalte, zijn toen nog mager aangezigt maakten een' ongunstigen indruk op den trotschen zanger; zoodat hij, verzocht eene aria te zingen, spottend antwoordde, dat zich de Consul er eene in zijnen tuin door de vogelen kon laten voorzingen! Dat dit zeer euvel werd opgenomen, laat zich begrijpen. Marchesi bekwam arrest, en bleef tot de terugkomst van napoleon van den slag bij Marengo gevangen. Thans herinnerde men hem weder aan den man, die nu verlof kreeg, om andermaal voor hem te verschijnen, en zijne aria zonder wederspraak zong; waarop de zoen tusschen de beide groote mannen getroffen werd. |
|