Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 449]
| |
daar uit, verre van de bemoeijingen en beroeringen der oude wereld. Dat eenvoudige leven bekoort den beschouwer. De zeevarenden schijnen in hunne betrekkingen tot die eilanders den invloed van zoodanige verandering zeer levendig te ontwaren. Aan lange ontberingen en vermoeijenissen gewoon, verkwikken zij zich op deze lagchende eilanden, en kunnen het gevoel van dankbaarheid niet onderdrukken. Hebben zij aan de inboorlingen de weldaden en gebreken der beschaving doen kennen, zij drongen die geenszins met geweld op, en hier ten minste deed de overwinning geen menschenbloed stroomen. Op de eilanden der Zuidzee trekt alles de opmerkzaamheid van den beschouwer. Hij kan duidelijk zien, hoe dezelve gevormd werden en ontstonden. Men weet, dat ze ophoopingen van koralen tot grondslagen hebben. De klippen, die dezelve omringen, schijnen zoo vele groote muren te zijn, van welker hoogte het oog, ter diepte van eenige duizend vademen, loodregt in eene altijd doorschijnende zee nederziet. Om zich een juist denkbeeld van de wording dezer eilanden te vormen, is het genoeg, te weten, hoe het koraal ontstaat. Dit komt van eene ophooping en zamenhechting der celletjes, welke door zekere soort van polypen gemaakt worden. Deze diertjes plaatsen hunne huisjes altijd loodregt op elkander, tot dat dezelve de oppervlakte der zee bereikt hebben. De stoffe nu, welke, zoo door den invloed der lucht, als anderzins, van deze celletjes zich afzondert, wordt, op eene boven het water zich verheffende rots, het beginsel van plantengroei; terwijl dezelve zaden, door de golven der zee aangevoerd, opvangt, en daaraan gelegenheid tot wasdom verschaft. Welk een ruim veld voor bespiegelingen! Langzaam, maar zeker is de gang der natuur. Deze schoone wouden ontstonden op het graf van een onbeduidend insekt! Elken dag komen er, uit den boezem der uitgestrekte zeeën, nieuwe huisjes van dit diertje oprijzen, en andere, half bedekt door de golven, jagen dikwerf den zeevarenden schrik aan. Welligt zal eenmaal de tijd daar zijn, dat alle deze overblijfselen van polypen, verbonden en vereenigd met andere daar tusschen gevoegde overblijfselen uit het dieren- en plantenrijk, een verbazend groot vastland vormen, en de wateren, die thans de eilanden van elkander scheiden, noodza- | |
[pagina 450]
| |
ken, in andere gedeelten der aarde eene nieuwe bedding te zoeken. Eeuwen zullen er noodig zijn, om zoodanige omkeering te doen plaats hebben; maar wat zijn eeuwen! en hoe groote verandering heeft de oppervlakte van den aardbol reeds ondergaan! Eenige arme Indianen, met een gebrekkig vaartuig vertrokken van een der beide vaste landen, welke de Atlantische Oceaan besproeit, en door eenen storm op een dezer eilanden geworpen, hebben dezelve waarschijnlijk het eerst bevolkt. De bewoners zijn nog weinig in getal en leven verstrooid. Het is buiten twijfel niet lang geleden, dat hier het eerst menschen aankwamen. Alles geeft aanleiding, om dit te onderstellen. Onbedrevenheid in de zeevaart moest de verhuizing van de eene plaats naar de andere zeer moeijelijk maken. Ook ontdekt men in dit halfrond van tijd tot tijd nog eilanden, welke de noodwendigheden des levens in overvloed aanbieden, maar geenszins door den mensch in bezit genomen werden. Ongemeen schilderachtig en bekoorlijk zijn deze afgelegene en onbewoonde gewesten. Dezelve hebben eene zeer groote vruchtbaarheid; de warmte is gematigd, en het weder niet veranderlijk. Men ademt er gezonde lucht en frissche levenskracht in. Deze voordeelen hebben ondernemende lieden uitgelokt. Op onderscheidene punten werden kleine volkplantingen aangelegd, en men heeft alle reden, om te denken, dat dezelve gelukkig zullen slagen. Wij willen eene korte beschrijving geven van eene dier talrijke groepen van eilanden, die nog niet algemeen bekend is. Vooraf zij den lezer nog herinnerd, dat alle eilanden in de Stille Zee veel gelijkheids onder elkander hebben. De Kokos-Archipel (zoo werd dezelve genoemd door de genen, die de ontdekking deden) ligt op 12 graden zuider breedte en 97 graden lengte. Dezelve bestaat uit een dertigtal eilanden, welke meerendeels eene langwerpige gedaante hebben en eene waterkom van omtrent tien mijlen middellijn omgeven. Van het eene naar het andere loopt een natuurlijke weg of dijk, die bij laag water zigtbaar wordt. Deze dijk heeft slechts twee openingen, waarvan de eene den ingang tot de haven of waterkom uitmaakt. De schepen kunnen er wegens de engte naauwelijks door komen; doch eenmaal in de kom zijnde, liggen dezelve veilig voor de hevigste stormwinden. | |
[pagina 451]
| |
Uit deze kom of haven heeft men een verrukkelijk gezigt. Aan de binnenzijde, tegenover den ingang, werpt de golvende beweging des waters een fijn zand op, dat door witheid de oogen verblindt en doorzaaid is met prachtige schelpen, waarbij het donker groen der wouden fraai afsteekt. Kokosboomen strekken hunne fraaije takken tot aan de altijd heldere wateren der baai uit. Terwijl in deze vreedzame verblijven eene liefelijke kalmte heerscht, doet de echo der stranden in de verte het geraas van de golven des Oceaans hooren, wier krachtelooze woede breekt op deze rotsen. De gewone hoogte van deze eilanden boven de oppervlakte der zee is van vijftien tot twintig voeten. Eenigen derzelven hebben, omstreeks het midden, vrij hooge, kegelvormige bergen, die rondom geheel met liefelijk groen bedekt zijn, hetgeen den rijkdom en de schoonheid van het landschap vermeerdert. De Kokoseilanden hebben den naam van de menigte dier vruchten, welke hier groeijen. Zij zijn in de geheele uitgestrektheid bedekt met kokosboomen, welke er digte boschjes vormen. De grond is bezaaid met de noten, welke jaarlijks in groote hoeveelheid afvallen, brengende één boom hier, in één saizoen, meer dan honderdtwintig noten voort. Als men onder de groene gewelven van deze ongerepte wouden treedt, wordt men weldra door een onverwacht schouwspel verrast. Dezelve dienen namelijk tot nachtverblijf voor de zeevogels, die, in weerwil van den platten vorm hunner pooten, bij duizenden zich op de takken der boomen komen nederzetten. De tegenwoordigheid van den mensch maakt dezelve niet schuw. Dit vertrouwen wordt hun dikwerf noodlottig. Men vindt hier onder anderen een' zeer fraaijen vogel, die, in gedaante op eene groote zwaluw gelijkende, den kop zwart, de neb rood en helder witte vleugels heeft. Dezelve legt zijne eijeren in de holte van een kokosblad, en zit onbevreesd op dit broze nestje te broeden, terwijl de wind hetzelve heen en weder doet slingeren. Slechts drie soorten van vogelen zijn hier, welke niet tot het geslacht der zeevogelen behooren. Men vindt op de Kokoseilanden geene slangen, noch ander kruipend gedierte; doch men ziet er eene groote menigte krabben van een' voortreffelijken smaak en kreeften van de grootste soort, welke door zekere bijzondere eigenschap zich | |
[pagina 452]
| |
onderscheiden. De bewegingen van dezen kreeft zijn langzamer, dan die van de krab. Wanneer hij zich bedreigd ziet, kan hij niet ontvlugten, maar weet zich te verdedigen. Hij rigt zich namelijk op, en opent zijne ongemeen groote scharen. Alzoo op zijnen staart, als op eene spil, ronddraaijende, volgt hij telkens de bewegingen van zijnen vijand, en wendt en keert zich op zoodanige wijze, dat hij den aanvaller alom zijn wapen tot tegenweer aanbiedt. Deze kreeft heeft onder den staart zekere hoeveelheid olieachtig vet, dat zeer goed is voor het gebruik in de keuken. Het plantenrijk levert alhier weinig verscheidenheden op. De kokosboomen schijnen alle voedsel van den grond weg te nemen. Hier en daar treft men eenige boomen van eene andere soort aan; doch dezelve zijn weinig in getal en tieren niet welig. Deze Archipel heeft nog een voordeel boven de meeste eilanden der Zuidzee. Overal, waar men graaft, vindt men zoet water, bijna aan de oppervlakte van den grond. Varkens en gevogelte vermenigvuldigen en groeijen er op eene verwonderlijke wijze. Men behoeft ze niet te mesten; onder de kokosboomen is voedsel genoeg te vinden. Deze dieren worden spoedig vet en smaken zeer lekker. Men heeft op onderscheidene plaatsen tarwe en ander koren gezaaid; maar deze proeven leveren nog geene voldoende uitkomsten. De bodem van dezen Archipel is zeer ruw en oneffen, uit hoofde van de koraalpunten, die overal zich vertoonen. Deze zelfstandigheid schijnt in de geheele uitgestrektheid der waterkom steeds te blijven voortgroeijen; men ziet dezelve naar alle kanten zich uitstrekken en takken schieten, terwijl het oog tot op eene aanmerkelijke diepte den grond kan onderscheiden, die met allerlei zeeplanten bedekt is. Het overvloedigst echter groeit dat gewas, hetwelk de Engelschen turtle-grass (schildpadden-gras) noemen. De schildpadden, die zeer gretig naar deze plant zijn, komen bij geheele troepen in de baai. Drie mannen, slechts met stokken gewapend en in eene kleine boot zich begevende, kunnen er op één' dag eene groote menigte vangen. Om op deze jagt gelukkig te slagen, moet men het dier, dat getroffen is, onophoudelijk vervolgen. De schildpad, schoon zwaar zijnde, zwemt zeer snel, maar kan het niet lang volhouden. In weinige minuten is dezelve geheel afgemat. Andere tweeslachtige dieren zijn er niet op deze kusten; doch men vangt | |
[pagina 453]
| |
hier allerlei visch in menigte, en de schepen, die er zich eenigen tijd ophouden, zouten gewoonlijk eene groote menigte in. Vóór drie jaren lagen deze eilanden nog geheel woest. Toen kwam de Heer hare, met een schip, dat hem toebehoorde, van Borneo overvaren, om met een talrijk gevolg van Maleijers van beide seksen zich hier te vestigen en den grond te ontginnen. Hij had levensmiddelen en allerlei benoodigdheden medegebragt. Deze eerste bewoners verdeelden zich op drie eilanden en sloegen eerst hutten op, die vervolgens door betere gebouwen vervangen werden. Op het tijdstip, toen de steller van dit berigt de nieuwe volkplanting bezocht, genoten de eilanders reeds alle de aangenaamheden en genoegens van het landleven. Ieder bezat in het klein alwat noodig was, om eene boerderij behoorlijk in te rigten - eene woonkamer, schuur, hoenderhok, duivenvlugt, enz. Niemand ondervindt in zijne vlijt eenige belemmering; de grond behoort aan den eerstkomenden, die denzelven in bezit wil nemen. Zij hebben, gedurende hun kort verblijf, eenmaal eenen schok van aardbeving ondervonden; dezelve was echter niet hevig, noch van eenigen duur. Hun gevogelte en de overvloed van kokosnoten, die hun geene andere moeite, dan het opzamelen, kosten, zullen hun voorwerpen voor handel en gelegenheid tot gemeenschap met Europesche schepen kunnen verschaffen. Maar, zoude dit een geluk voor hen zijn? |
|