Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijPhiladelphia.Hebt gij bemerkt, hoe ijdel dit volk is? De Noord-Amerikaan heeft verregaanden hoogmoed, en waant, dat geen ander land ter wereld met het zijne vergeleken mag worden. Ook Zuid-Amerika wordt door hem gering geschat. Overal, waar ik kwam, hoorde ik telkens op gelijke wijze en in denzelfden geest spreken. Deswege noem ik dan ook de bewoners van de Vereenigde Staten veelal slechts Amerikanen. Philadelphia mag de tweede stad in Amerika genoemd worden; volgens de telling van 1831, heeft dezelve 108,000 inwoners, waarvan een vierde gedeelte uit kleurlingen bestaat. Eene breede straat, de Markt genaamd, verdeelt de stad, van het eene einde tot het andere, in eene noord- en zuidzijde. De links en regts van de markt af loopende straten worden alleen door nommers aangeduid; de eerste zuidzijstraat is tegenover de eerste noordzijstraat, en dus gaat het voort van No. 1 tot 50 of 60; doch het levendigste gedeelte der stad strekt zich slechts tot No. 25 uit. De met de markt evenwijdig loopende kleine tusschenstraten hebben ook geene namen; men duidt ze alleen aan door nommers, en zegt b.v. de tweede tusschen de 33ste en 34ste straat noordzijde. William penn, de stichter, had het niet alzoo bedoeld; hij gaf aan de straten der stad namen, die tevens belangrijke herinneringen waren. Dezelve zijn nog bekend, maar loopen slechts tot de achtste straat. Na zijnen dood kon men geene gepaste benamingen meer vinden, of het daaromtrent niet eens worden. Daar ontstond twist. Om nu de fakkel der tweedragt in de stad der broederliefde (Philadelphia) niet te doen ontbranden, vernietigde men de oude namen op de | |
[pagina 392]
| |
muren en zette nommers op allen. Maar dit vermeerdert de eentoonigheid der buitendien zoo regelmatige stad, waarin het eene huis gelijk het andere, en de eene straat volkomen gelijk de andere is. Hiermede komt ook het karakter van de bewoners overeen. Philadelphia heeft niet veel bekoorlijks voor den vreemdeling, die er zich spoedig verveelt. Voor alle huizen zijn schermen van zeildoek gespannen, welke de reeds naauwe straten nog enger maken. Onder deze luifels zitten de neringdoende lieden den ganschen dag en zetten de voeten tegen de pilaren. In het midden der morsige straten ligt allerlei vuilnis, volgens wettelijke bepalingen, opgehoopt en wordt niet weggevoerd. Ongehinderd wandelen de koeijen door de straten, zoeken daar voedsel, en deelen mede in het genot der republikeinsche vrijheid, doch gaan uit eigene beweging tweemaal daags naar de woning, alwaar zij gewoon zijn, voor een weinig hooi of gras, zich te laten melken. Even zoo vergenoegd brengt het nuttige varken zijne dagen en nachten op straat door, groeit verwonderlijk, en wordt vet zonder kosten van mesten; niets stoort deszelfs rust. Men heeft hier ongemeen groote watermeloenen. Dagelijks wordt er eene verbazende hoeveelheid gegeten. De schillen, die in menigte op straat liggen, maken dezelve tot eene zeer nuttige veeweide, waarvan men dan ook partij trekt - een verblijdend gezigt voor oekonomisten! Philadelphia heeft in de Vereenigde Staten den naam, dat andere steden in fraaiheid en reinheid voor deze stad moeten onderdoen. Zelfs de New-Yorkers laten aan de mededingster dit regt wedervaren; doch te onregt, want New-York mag inderdaad zoo zindelijk als eene Hollandsche stad genoemd worden, in vergelijking met alle de overige steden van Amerika, en heeft, in die vergelijking, zoo veel bekoorlijks, dat men steeds weder naar dezelve verlangt, waar men ook in dit werelddeel moge rondreizen. De watermeloenen leveren voor Philadelphia eene voortreffelijke vrucht op; de afval, gelijk reeds werd aangemerkt, dient voor het vee tot voedsel, en derzelver sappig vleesch is een heilzaam verkoelingsmiddel in de onverdragelijke hette, die hier in den zomer meer kwelt, dan ergens elders. Hevige zinkingziekten zijn er dan ook zeer gewoon in de warme dagen, en duren veelal vier, vijf of zes weken. De meeste kinderen, welke in dezen tijd geboren worden, bezwijken. | |
[pagina 393]
| |
De Philadelphiërs maken ook aanspraak op den naam van zonen der Muzen, en hebben werkelijk eenigen roem verkregen. Meestal worden sterrekundige hypothesen verzonnen en verzen gemaakt. Ook is hier een schouwburg; maar het tooneel maakt weinig opgang. Zoo veel te meer wordt er op straat in hoogdravenden stijl gesproken. Van tijd tot tijd ziet men een' koopman uit zijnen winkel voor den dag komen; uit al zijne magt luidt hij eene groote bel, en wanneer hij meent opmerkzaamheid genoeg opgewekt te hebben, treedt zijn deelhebber op, om eene lofrede op de vindingrijkheid van den menschelijken geest te houden, waarvan men eene voortreffelijke proeve tot zeer billijken prijs kan bekomen in zijn magazijn, dat waarschijnlijk des avonds reeds uitverkocht zal zijn. Terwijl deze man nog spreekt, wachten misschien meer dan twintig kooplieden ongeduldig, met de schel in de hand, naar zijn laatste woord; want naauwelijks is die redevoering ten einde, of men wedijvert onder elkander, wie de eerste zijn zal. Die zijne schel het eerst laat hooren, heeft dit voorregt. Nooit ontstaat hierover twist; schellen twee naburen te gelijk, zoo beslist het huisnommer. De een wil een modeärtikel aan den man brengen; een ander heeft geld noodig tot eene belangrijke onderneming, en zet nu zijne winkelgoederen beneden inkoopsprijs af. Ieder bedenkt elken dag een' nieuwen vond, om menschen te lokken. Onder dit marktgeschreeuw komt nu de melkboer, en roept met de schel in de hand van huis tot huis zijne kalanten bij zijne kar. Bellende en klingelende doorloopen schaarslijpers, fruitverkoopers, waterdragers en andere lieden met hunne waren de straten. Ook de meeste koeijen en alle paarden hebben schelletjes. Van den vroegen morgen tot laat in den avond hoort men dus een verdoovend geraas en gedruisch. De Zondag daarentegen begint met eerbiedwekkende stilte. Nog plegtiger, dan in New-York, wordt dezelve hier gevierd. Deze rust in eene zoo groote stad is bijkans ongeloofelijk voor den vreemdeling, welke hier voor de eerste maal vertoeft en den plotselingen overgang niet weet te verklaren. Dat men hier te lande bij het bouwen van huizen niet zorgt voor de nakomelingschap, is reeds te kennen gegeven; men treft dus in Amerika geene hechte en duurzame woningen aan. De huizen zijn allen naar een zelfde plan gemaakt, en in verschillende steden bemerkt men slechts eene geringe afwijking. Philadelphia, waar het drinkwater, even | |
[pagina 394]
| |
als te New-York, door kunstige waterleidingen tot voor de stad gebragt en dan door waterdragers in de straten gevoerd en aan de huizen verkocht wordt, heeft in de laatste jaren eene aanmerkelijke verbetering gekregen. Aldaar is eene maatschappij gevestigd, die, voor den prijs van 100 dollars jaarlijks, het goede water in elke woning en naar believen op elke verdieping leidt, zoodat men thans reeds in de meeste huizen op de eerste en tweede verdieping bestendig toevloeijend water aantreft. Aan deze inrigting heeft de stad den roem van zindelijkheid te danken, daar dezelve de reiniging van het binnenste der woningen veel gemakkelijker maakt; want het brakke water der stadspompen neemt de morsigheid niet weg en deugt niet eens tot het boenen der trappen. Ten opzigte van de huishuur gaat men in Philadelphia niet zoo wonderlijk te werk als in New-York, ofschoon het er ook bijna even duur is. Men verhuurt bij de drie maanden, en de nieuwsgierigheid van den huisheer wil ook be vredigd worden; maar het is toch slechts nieuwsgierigheid, terwijl in New-York hebzucht zich daaronder verbergt. Ik heb hier verscheidene woningen bezien; de eerste vraag, welke men mij deed, luidde telkens: ‘Wat is uw bedrijf?’ Daar wij ons oogmerk, om landerijen te koopen, niet aan ieder konden mededeelen, antwoordden wij, dat wij geen bedrijf hadden. Op zoodanig antwoord zou een New-Yorker zijne huisdeur sluiten, om verder geen' tijd met ledigloopers te verliezen; maar de Philadelphiër leert den vreemdeling, hoe men dat niets doen op fatsoenlijker wijze moet uitdrukken, daar hij, op vriendelijken toon verbeterende, herneemt: ‘Dus een familieleven’ (stil of huiselijk leven). Is het een eenig man of vrouw, zoo noemt men gebrek aan bepaalde bezigheden een Gentlemens-leven of een Ladies-leven; men schijnt dus goedgunstig aan te nemen, dat leven ook bedrijf of werkzaamheid is. Onder de stadsgebouwen zijn eenige voortreffelijk te noemen wegens de hechte, doelmatige, zelfs fraaije, ofschoon nog niet eigenlijk smaakvolle bouworde; hiertoe behooren vooral de Munt en de Staatsgevangenis. Laatstgenoemde inrigting verdient allen lof. De orde, die aldaar heerscht, is voorbeeldig; de zindelijkheid laat niets te wenschen over; de veiligheid is volkomen en niet kostbaar; de behandeling der gevangenen correctioneel, in den eigenlijken zin des woords. Verbetering mag men het doel noemen, waarnaar men ijverig | |
[pagina 395]
| |
tracht, en dat meestal bereikt wordt. In een' ruimen, van boven goed verlichten gang zijn aan elke zijde twintig kamertjes in den dikken muur zoo schuins vervaardigd, dat men van het boveneinde alle deze verblijven op eenmaal overzien kan. De kamertjes ontvangen het noodige licht door de ijzeren traliedeur, welke van den gang in dezelve leidt. Geen gevangene kan den anderen in zijn vertrek aanschouwen; hij ziet slechts den oppasser, die integendeel alle zijne bewegingen gadeslaat. Twee zoodanige gangen zijn derwijze tegen elkander over gebouwd, dat dezelfde oppasser gemakkelijk beide overziet en dus tachtig gevangenen bewaakt. Het eerste voedsel, dat de gevangene krijgt, wordt zoo karig toegedeeld, dat hij naauwelijks het leven daarbij houdt, en daarbij kwelt hem dan tevens de verveling. Deze middelen moeten, onder het bespiedend oog van den oppasser, dienen, om bij den schuldige vatbaarheid voor aanvankelijke verbetering op te wekken. Men zegt nog nooit het geval gehad te hebben, dat niet de halsstarrigste mensch binnen veertien dagen om arbeid heeft gebeden. Als eene gunst staat men hem dan toe, dat hij elken dag één uur in zijn vertrek mag werken. De arbeid is naar ieders geschiktheid berekend, en wordt beloond; dat wil zeggen, men maakt het voedsel van den gevangene wat smakelijker, en vermeerdert dus zijnen eetlust, maar voldoet denzelven niet geheel. Intusschen staat men aan den boeteling toe, dat hij door meer te werken allengs zijnen toestand verbetere. Ten laatste erlangt hij dus een vrij dragelijk kloosterleven. Hij kan in zijne dagelijksche behoeften voorzien, wanneer hij elken dag geregeld vier uren arbeidt. Hetgene men hem, tot belooning voor goed gedrag, nog meer toestaat te werken en te verdienen, wordt op rekening gesteld, en bij het eindigen van den straftijd aan den ontslagene, als uitgaanskas, ter hand gesteld. Zoo heeft reeds menigeen een aardig sommetje opgegaard en daarmede vervolgens eenig bedrijf aangevangen. Velen moeten tot het aannemen van hun ontslag als gedwongen worden; niet één is als misdadiger teruggekomen - ieder heeft iets verworven, geleerd, en bij eigene ondervinding vernomen, dat men met matigen arbeid kan voortkomen in de wereld. Intusschen waakt de Staat voor de eer der inrigting, en houdt steeds het oog over deze meerderjarige kinderen der Akademie, gelijk men hier de ontslagenen met een eigen kunstwoord noemt, opdat, zoo hun arbeid mogt | |
[pagina 396]
| |
ontbreken, hun terstond werk verschaft worde. Mogt dit gesticht, zoo als wel te verwachten is, met verloop van tijd eene toevlugt voor verongelukte landverhuizers worden, zoo zoude het weldra aan ruimte ontbreken. Men zal dan vermoedelijk het New-Yorker Hospice of Refuge tot voorbeeld nemen, en op eene andere wijze voor de verarmde vreemdelingen zorgen. De omstreken rondom Philadelphia zijn woest en ledig, ten deele ook zeer moerassig. Deze laatste omstandigheid heeft dikwijls zeer nadeeligen invloed op de gezondheid; doch het droogmaken der moerassen zou eene zoo groote som kosten, dat de goede burgerij nog niet heeft kunnen besluiten, geld daarvoor bijeen te brengen. Maar in den vorigen winter stierf hier een rijk man, die bij uitersten wil aan de stad de noodige gelden vermaakte, om een zoo nuttig werk te ondernemen en te volvoeren. Die persoon, girard genaamd en in Bourdeaux geboren, had als een arme knaap van naauwelijks zestien jaren zijn vaderland verlaten, en was eindelijk, na vele ontberingen en beproevingen, een vermogend man geworden. Wij waren juist tijdig genoeg te Philadelphia aangekomen, om het Feest der Onafhankelijkheid te zien vieren. Met de meestmogelijke pracht werd er groote parade gehouden, en tevens hadden er eenige andere vertooningen plaats, welke van den nationalen smaak getuigen. Tusschen de afdeelingen der troepen rijden groote wagens met stellaadjen; dezelve zijn fraai beschilderd, met kostbare tapijten belegd, en worden door twaalf, ook door zestien paarden getrokken, welke vier aan vier nevens elkander gespannen en sierlijk opgetooid zijn. Op deze bewegelijke stellaadjen bevinden zich de werkplaatsen van onderscheidene bedrijven en daarbij de noodige werklieden. Schoenmakers, kleedermakers, hoedenmakers, schrijnwerkers, draaijers, goudsmeden, juweliers, slotemamakers, blikslagers, zadelmakers, wevers, bakkers met kleine bakovens, boekdrukkers en boekbinders worden arbeidende langzaam door de straten gevoerd. Allen vervaardigen kleinigheden, die wel geene waarde hebben, maar als monsters der voortbrengselen van inlandsche vlijt toch belangstelling verdienen, en, wanneer ze voltooid zijn, aan de toeschouwers uitgereikt worden. Bij dezen optogt maakt zekerlijk de boekdrukkunst de meeste en beste vertooning. Daar worden drie volledige drukkerijen op wagens rondgevoerd. De eerste, | |
[pagina 397]
| |
aan het hoofd van den optogt, zet, drukt en deelt terstond kleine gelegenheidsversjes uit, waarin de verworvene vrijheid, bijzonder die der drukpers, wordt bezongen. De middelste levert allerlei aardigheden en snaaksche gezegden. Op den laatsten wagen wordt eene soort van dagblad gedrukt, hetwelk de plegtigheden van den dag en de vreugde des volks beschrijft, en bovendien gewoonlijk een paar, zoo het heet, toevallige gebeurtenissen opneemt, die onder de feestviering plaats hadden, doch misschien wel opzettelijk hiertoe voorbereid waren, en veelal op bespotting van het voormalige moederland uitloopen. Onderweg worden er brieven van den postbode gebragt, en terstond nog een paar buitenlandsche, zeer bondige artikelen er ingevoegd. Dit nieuwsblad wordt ten laatste uitgegeven. De gansche optogt is werkelijk fraai, en wordt gehouden met eene orde, die misschien in Europa veel onkosten van Policie zou vereischen. Hier werkt het volkskarakter mede, om alle ongeregeldheden te voorkomen; en dit eigenaardige maakt vooral de zaak bekoorlijk en wekt belangstelling. Wil men vergenoegde gezigten zien, zoo moet men op dezen dag te Philadelphia zijn. Op ieders gelaat is de vreugde te lezen; en toch bemerkt men nergens uitgelatenheid, nergens iets gemeens of walgelijks. Daar, waar de halve bevolking van den Staat bijeengekomen is en zich aan de vrolijkheid overgeeft, vindt men geen enkel lid derzelve, dat tegen de welvoegelijkheid handelt. Ieder gedraagt zich betamelijk - ieder werkt mede, om de goede orde te bewaren. De Amerikanen zijn toch een zonderling volk! Men kan niet lang onder hen leven, zonder eenige van hunne gewoonten ongevoelig aan te nemen. Zoo beving ook ons, nadat wij zes weken in Philadelphia hadden doorgebragt, de lust, om een uitstapje te doen. Des morgens vroegtijdig zaten wij op eene fraaije stoomboot en voeren naar Baltimore, en voorts naar het westen en noorden. Overal troffen wij lieden aan, die eveneens, als wij, deden. Eenigen reisden om handelszaken; de meesten werden door zekere onrust voortgedreven - zij waren op weg, om nieuwe woonplaatsen te zoeken of te betrekken. Nergens vonden wij aanmerkelijke afwijkingen van de reeds medegedeelde bijzonderheden. Overal hadden wij gelegenheid, om de varkensfokkerij, die vooral in Cincinnati sterk gedreven wordt, te bewonderen. Deze stad ligt in een zeer schoon oord; schil- | |
[pagina 398]
| |
derachtige groepen van bekoorlijke heuvels omgeven dezelve; door de kleine dalen kronkelen ruischende beken over eene rotsachtige bedding, en het murmelen der golfjes, het groen der weiden, de lommer der wouden, het verwachte gezang der vogelen - alles noodigt tot wandelen uit. Maar de wateren der beek zijn rood en als met bloed geverwd; op het gras liggen afgesneden staarten van geslagte varkens, wier geweide bij hoopen in het bosch verrot en een' afschuwelijken stank verspreidt. Geen zangvogel kan zich doen hooren, waar de kreet van stervende varkens gedurig de lucht vervult. Hoe veel moeite en kosten doet men dikwerf in Europa, om door kunst eene aangename wandelplaats bij eene stad aan te leggen! Hier integendeel heeft de Cincinnatische slagerskunst de natuur bedorven. ‘Waarom heeft men hier toch geene daartoe bestemde, afgelegene slagtplaats? waarom geene kuilen voor den afval? waarom moeten dan de schoonste, ja alle wandelingen zoo jammerlijk verontreinigd worden?’ zoo vraagde ik de goede burgers. De heeren van de edele slagerskunst wierpen over den schouder een' medelijdigen blik op mij: ‘Wil de vrouw gaan wandelen?’ zeide men; ‘als zij anders niets te doen heeft, kan zij immers de straat wel op en neder loopen, tot dat zij haar genoegen heeft.’ Poëtisch is hier niets; alles is prozaïsch en praktisch, even als de zoo even medegedeelde raad.
(Het vervolg hierna.) |
|