Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 365]
| |
Mengelwerk.Onderzoek naar de oorzaak, waarom de stad Amsterdam eerst in het jaar 1578 is toegetreden tot het verbond der Nederlandsche gewesten tegen Spanje.
| |
[pagina 366]
| |
zaken van dit verwijl; en vandaar dan ook de aanleiding tot het maken van gissingen en gevolgtrekkingen, waarvan de meesten in geenen deele bevredigend te achten zijn voor het Hollandsch hart, hetwelk zoo gaarne - en vooral in de tegenwoordige eeuw van miskenning en verguizing der heiligste regten - de roemrijke bedrijven van het voorgeslacht in de weegschaal legt, bij elke nieuwe staatkundige verwikkeling in het geding tusschen waarheid en logen, moed en lafhartigheid, getrouwheid en verraad. Maar niet alleen den beoefenaar der Geschiedenis, een' ieder onzer, die belang stelt in de eer van zijn Vaderland in het algemeen en van zijne Geboortestad in het bijzonder, moet het smarten, dat op Amsterdam de vlek blijft rusten van Spaanschgezind te zijn gebleven, zelfs toen nog, toen het triomflied der vrijheid geheel Nederland door werd aangeheven. Voor mij, als hoogschatter en vereerder van mijne Geboortestad, werd het dus eene bron van waar genoegen, toen het mij te beurt mogt vallen, uit eenige oude schrifturenGa naar voetnoot(*), sommige tot nog toe niet algemeen bekende omstandigheden te kunnen aan het licht | |
[pagina 367]
| |
brengen, waardoor de blaam, op Amstels vest geworpen, zoo niet geheel, dan toch voor het grootste gedeelte, aan haar zal worden ontnomen; - en hieraan zal ik het dan ook gereedelijk dank weten, zoo mijne voordragt uwe belangstelling niet geheel onwaardig wordt geacht.
Wanneer wij door onze Geschiedschrijvers vinden aangeteekend, dat de ten jare 1521 door Keizer karel V ingevoerde Inquisitie met een verregaand wreedaardig en bloeddorstig geweld alomme werd gehandhaafd, dan voorzeker baart het geene bevreemding, dat de Hervorming van jaar tot jaar meerder bijval vond, en zelfs werd bevorderd door duizende Roomschgezinden, welke de leer der Hervormden daarom nog geenszins waren toegedaan; - die Hervorming verbreedde van lieverlede hare grenzen, en zulks niettegenstaande eene woeste, onberadene sekte dweepers, bekend onder den naam van Naaktloopers of Wederdoopers, na de Stad Amsterdam met schrik en siddering vervuld, èn, in weerwil van eenen hardnekkigen wederstand, het Raadhuis te hebben ingenomen, dezen hunnen onbezonnen moedwil met eenen schandelijken dood had moeten boeten; niettegenstaande Keizer karel in 1550 de plakkaten tegen de Hervorming had vernieuwd; en niettegenstaande de schandvlek aller Vorsten, de wreedaardige philips II, met een tijgerhart en tijgerklaauwen, meer moordschavotten deed oprigten, dan er altaren ter eere van den God des vredes te vinden waren; - ik zeg, niettegenstaande dit alles, bleef in Amsterdam de zucht tot hervorming toenemen; de Geestelijkheid verloor meer en meer, bij Roomsch en Onroomsch beide, ontzag, achting en vertrouwen, en de Rederijkkamer, uit de bloem der ingezetenen zamengesteld, schroomde niet, bij herhaling tooneelvoorstellingen te geven, waarin de bedorvene zeden der geestelijken werden ten toon gesteld en beschimpt. Philips van marnix, die boezemvriend van den Grondlegger onzer Vrijheid, ontwierp in 1556 een | |
[pagina 368]
| |
verbondschrift tot het te keer gaan van wereldlijke en geestelijke dwingelandij; en meer dan tweeduizend ingezetenen van Amsterdam braveerden door hunne onderteekening de woede en wrok der Spaansche overheerschers, wier vlammend oog en dreigend zwaard zelfs ontzag noch vrees meer konden inboezemen, toen de diep vernederde en tot volslagen gebrek gedoemde lagere klasse der burgerij, met eene ongekende en onbegrensde woede, de deuren der bedehuizen vernielende, binnendrong, beelden en kerksieraden te morzel sloeg, en de kleinooden der tempels, als een wettig verkregen buit, langs straat en pleinen met zich voerde. Dit alles durfde men in Amsterdam bestaan, terwijl de banvloek op het Vatikaan geschreven werd, en de doodklok luidde aan de omheining van het schavot! Maar, honderden van burgers, die de uitvoering van het tegen hen geslagen doodvonnis hadden verijdeld door hunne vlugt naar de overzijde van het kanaal, moesten weldra ook dit hun eenigst toevlugtsoord weder verlaten. Wij zien hen herwaarts keeren met eene slecht getuigde en zwak gewapende vloot. Afhankelijk en ten spel van wind en golven, naderen zij onwillekeurig den mond der Maas, - en alva's ijzeren roede knakte voor het altaar der vrijheid, in den Briel door de Watergeuzen opgerigt. Amsterdam hoorde die mare, doch zweeg, en de leus der overheersching bleef op hare torentransen wapperen! Met gelijke onverschilligheid werd ontvangen en gelezen de brief, door Prins willem, den 1 November 1572, aan de Stad Amsterdam geschreven, het getuigenis in zich dragende van 's Prinsen edel hart, onbaatzuchtige bedoelingen en vaderlijke bezorgdheid, gelijk reeds blijkt uit deszelfs aanhef, aldus luidende: ‘Ghijlieden moogt verstaen hebben mijne komste in deze landen van Holland, alwaer ik gesint ben te blijven en neffens de goede en wel geanimeerde landzaten mijn leven te hazarderen om te wederstaen de Albanische Tirannije, en 't gemeene vaderland wederom te stellen | |
[pagina 369]
| |
in 't gebruik van sijne oude vrijheden, neeringe, welvaert en geregtigheden; soo als ghijlieden, terwijl ik onder u converseerde, aen mijn handel altijt hebt kunnen bespeuren en daervan getuigenis zoudt kunnen geven, indien het de nood vereischte. En gemerkt ghijlieden toen ter tijd geweest zijt een van de steden, die met sonderlinge naerstigheid ons in dit voornemen secondeerden - en aengesien dat ons gemoed en affectie t' uwaerds alsnog niet verminderd of gealtereerd is, willen wij u vermaend en gebeden hebben, dat ghij u alsnog wilt overgeven en in alles voegen met de andere steden deses lands, om gezamenlijk en eendrachtiglijk het goede voornemen te effectueren,’ enz. Alva, de bloeddorstige alva, die de bezittingen van duizenden ter dood gedoemde slagtoffers in ongebondenheid verbrast, die de aanzienlijkste burgers hunne rijkdommen ontroofd had, de met schuld beladen alva gaat van het opzet zwanger, om, als een bankbreukige lafaard, zijne verblijfplaats te ontvlieden, - en Amsterdam ontgrendelde voor hem hare poorten, de leus der overheersching torschende! Naarden, wier sterke wallen door het Spaansche kanon geteisterd, wier hechtste gebouwen in puin en asch verkeerd waren, moest lijfsgenade voor hare burgers van den trotschen romero smeeken. Die lijfsgenade werd beloofd. De Spaansche bevelhebber nadert de nog rookende puinhoopen; hij eischt van de uitgevaste, van have en goed beroofde burgers een' vernieuwden eed van trouw aan Spanjes Vorst; die eed moet in den tempel Gods worden gezworen; men spoedt ter deure in; de knieën wil men buigen, om den Almagtige te danken voor het behoud des levens, - en zie! daar branden uit sakristij en bedecel de Spaansche roeren los, om dood en verderf te verspreiden in de kerkgewelven, waar de juichtoon der duivelen den laatsten jammerkreet verdooft van Naardens wreed misleide burgerij! - Amsterdam zag de vlam uit Naardens veste slaan; de meineed der Kastilianen bleef voor haar niet verholen; | |
[pagina 370]
| |
zij leerde den ongehoorden gruwel kennen; eene kille huivering beving hare bewoners, bij het terugkeeren van den snooden, laaghartigen Veldheer: maar Amsterdam - zij hoorde en zag het, en zweeg, en duldde voortdurend de leus der overheersching aan de boorden van Amstel en IJ! Ook dáár brak het uur der wraak niet aan, toen Don fredrik in Haarlems wallen een tweede voorbeeld gaf, hoe Kastilië den brief van genade en zoen bezegelde met meineed en moord! Ook dit voorbeeld oefende geenen gunstigen invloed uit op Amsterdam, evenmin als de brief, weinig tijds na Haarlems val in Amstels muren ontvangen, van den Prins van oranje, waarin die onvolprezen Vorst, na eene opsomming der gruwelen, door de Spanjaarden hier te lande bedreven, de burgerij aanspoort, om zijne pogingen te ondersteunen tot bevrijding van het dierbaar Vaderland; onder anderen het navolgende betuigende: ‘Ik versekere en belove bij dese, nemende God en de trouwe, die ik Hem schuldig ben, tot getuigen, dat, in soo verre als ghij u in dese alsoo gedraegt en kwijt als getrouwe burgeren en landsaten voor haer vaderland betaemt, dat die stad van Amsterdam wederom in haren ouden staet, neeringe en handteeringe zal hersteld worden. En wilt u ook niet vermijden goed te doen op 't point van de religie, want onse meening is geensins iemands conscientie te verstricken of te bedwingen, maer met een gemeene eendrachtigheid die landen, staten en steden in haren voorspoed en neeringe en in hare goede oude wetten, herkomen en privilegien tegens alle moedwil en geweld der vijanden te onderhouden en te maintineeren,’ enz. In het laatst van den jare 1574 was de Zeeuwsche Admiraal boisot het uitgevaste en afgestreden Leyden nabij. De belegeraars deinsden terug voor het aanwassend water en den toenemenden moed der Watergeuzen. Met onderdrukte spijt verliet het Spaansche leger schans en burgten, en - Leydens veege veste was ontzet. Het: ‘Leve willem van oranje! leve de Vrijheid!’ | |
[pagina 371]
| |
drong uit Leydens wallen tot in Amstels muren door, en het fiere hoofd der waterleeuwen, de wakkere boisot zelf, poogt deze gelegenheid dienstbaar te maken aan het voorbereiden eener omkeering van zaken alhier, door het schrijven van eenen brief aan de Amsterdamsche burgerij, aldus aanvangende: ‘Ten ware, goede vrienden, dat uwe oogen bij de Spanjaerden onze algemeene vijanden verblind, en zoo men zegt begoocheld waren geweest, zoudt ghij over langen tijd gemerkt en met der waerheid bevonden hebben, dat u dezelve onse vijanden, die u niet anders gebruiken dan als instrumenten tot kwalijk varen deser landen, niet dan brillen en rook zoeken te verkoopen, 't welk ten laetsten u bekend moet zijn, nu wij met de hulpe Gods alle hare geroemde magten, daerop zij zich zoo trotselijk betrouwden, tot schande gemaekt en weggedreven hebben. En hoewel wij met veel woorden 't kwalijk varen deser landen ganschelijk zouden mogen bewijzen alleenlijk zijnen oorsprong te nemen door ulieder hartnekkigheid, zoo willen wij 't zelve nogthans niet alleenlijk nalaten, maar ook ganschelijk vergeten, en ons met ulieden in opregte liefde en eendragt vereenigen, zoo ghij van 't voorgaende kwaed wilt afstaan, en gedenkende de sobere staet daer ghij u zelven in vint, als van de navigatie (niettegenstaende wij u waters genoeg, luttel tot uwen voordeel, gedenken toe te zenden) zoo zeer vervreemd zijnde, dat er voor ulieden weinig hoope van beterschap is,’ enz. In Amsterdam werd die brief met koele onverschilligheid ontvangen en gelezen; dáár nog werd de standaard der vrijheid niet geplant; dáár was het Wilhelmuslied nog geen geliefkoosd volksgezang; want dáár bleef de leuze der overheersching op rondeel en bolwerk nog wapperen, zelfs vier jaren na Leydens vereeuwigd ontzet! Vanwaar toch dit verwijl in de omhelzing der heiligste zaak, de vrijheid van het Vaderland? Was in | |
[pagina 372]
| |
het oog der Amsterdamsche burgerij de worstelstrijd tegen Spanje slechts een kamp op leven en dood tot handhaving of ondermijning van Romes kerkleer? Neen! want reeds twaalf jaren vóór de afwerping van het Spaansche juk had de leer der Hervorming aldaar duizende belijders. Roomsch en Onroomsch waagden het te weifelen, waar het de uitvoering gold eener bulle van het Vatikaan; maar het Escuriaal zag zijne bevelen volvoeren met slaafsche onderworpenheid! Het belang van den koophandel - zou dit welligt eene voortdurende vriendschappelijke verstandhouding met Spanje wenschelijk en nuttig gemaakt hebben? Doch neen! de koophandel, bloeijende onder het zachte bestuur van den jeugdigen karel, kwijnde alreede gedurende het laatste tijdperk van 's Keizers leven, en moest alle voorregten en voordeelen derven, toen philips den schepter der verdrukking en alva de toorts der verwoesting zwaaide. Getuige die schare van kooplieden, gedurende de Spaansche overheersching der Amstel-stad ontvlugt; getuige dat tal van kooplieden, aan Amstels boorden teruggekeerd, na het ontrollen van het vendel der vrijheid voor Amstels kapitool. Neen! de koophandel, die zenuw van den Staat, die bronaar van Hollands welvaart en luister, - de koophandel weigerde aan oranje geen' zetel in Amstels muren. Neen! zij is onverdiend, de vlek, den koopman aangewreven, dat hij een laakbaar egoïsme tot drijfveer kiest voor zijnen handel en wandel; dat hij met eene koude onverschilligheid de staatkundige stormen gadeslaat, wanneer hem slechts het gouden anker zijner hoop verblijft. Neen! raadpleegt de gedenkschriften onzer menigvuldige worstelingen tegen vreemd geweld en onderdrukking; dáár zult gij met gulden letteren ook de namen geschreven vinden van hen, wier ijver en trouw een hecht cement geworden zijn voor de grondvesten van Amstels beurs. Maar, tot aan den jare 1578 verkeerde de burgerij van Amsterdam in geheel andere omstandigheden, dan de overige Steden van Holland. De Regering dier Stad | |
[pagina 373]
| |
was Spaanschgezind. De leden, waaruit die Regering was zamengesteld, oogstten voordeel en aanzien en magt uit hunne voortdurende verknochtheid aan Spanje. Philips, alva en de overige Spaansche onderdwingelanden spaarden geene middelen, om die Regering van zich afhankelijk te houden. Nog heeft de tand des tijds een drietal brieven gespaard, door philips in de jaren 1573 en 1577 aan de Stad Amsterdam geschreven, waarvan de laatste onder anderen de navolgende zinsnede bevat: ‘Alzoo wij wel en in 't breede en dickmaels door onse Stedehouders, Couverneurs en Kapiteynen generael van onse Nederlanden, en in het bijsonder door onsen lieven broeder Heer Jan van Oostenrijk, geadverteert zijn geweest van die volstandigheid en uwe groote getrouwheid, niettegenstaende het groot kwaed en schade, die ghij geleden hebt en nog dagelijks lijdt ter oorzake der troublen en der tweedrachten, - zoo zullen wij niet laten ulieden te hebben in alle behoorlijke en favorabele recommandatien, om u in tijd en stonde, en nadat die occasie en gelegenheid ons gegeven zal wezen, daervoor grootelijks te recompenseren, uitwijzende en conform uwe verdiensten, dewelke, zoo wij verstaen, zeer groot zijn.’ Ook van alva, Don fredrik de toledo en Don johan van oostenrijk zijn er brieven voorhanden, welker inhoud ons de overtuiging geeft, dat de anders trotsche Spanjaard tot de laagste vleijerij zijne toevlugt neemt, waar het hem aan gelegenheid ontbreekt, om zijne oppermagt te doen gelden. In die brieven is Amsterdam de getrouwste Stad des Rijks, - de Regering zal eene vorstelijke belooning erlangen, - aan onderstand in geld zal het niet falen, - men oefene slechts geduld, want Spanjes uitgeputte kassen zullen spoedig gevuld, het Spaansche leger weldra voltallig zijn; de Koning zelf zal zijne getrouwe Stad komen be zoeken, om met eigene hand aan de Regering, voor bewezene trouw en gehechtheid, het getuigschrift zijner vorstelijke genegenheid en genade aan te bieden. | |
[pagina 374]
| |
De Geestelijkheid en de Regering beijverden zich minder, om het volk Roomschgezind, dan Spaanschgezind te houden. In naam van den Vorst der Kastilianen, werd door den Spaanschen krijgsknecht van de burgerij met geweld gevorderd, wat de Geestelijkheid aan geld of goed verlangen mogt; in brooddronkenheid werd, bovenal in het Minderbroeders-klooster, de zuurgewonnen penning verkwist, die der nijvere burgerije werd afgeperst. Aan de brasserijen dier kloosterlingen nam de Regering zelve deel, en met haar werden aan den rijkvoorzienen disch telkens nieuwe middelen beraamd en vastgesteld, om de Amsterdamsche burgerij in de Spaansche slavenketen geboeid te houden. Groot, wel is waar, was het getal der ingezetenen, die deze boeijen konden verbreken, - aanzienlijker de morrende burgerij, dan de Spaansche krijgsmagt; maar grooter dan deze het getal der geestelijken, die, ontvlugt uit de overige Steden van het vrijgevochten Vaderland, in Amsterdam een veilig toevlugtsoord hadden gevonden. Omgeven door zulk een legioen van wachters en handlangers der dwingelandij, kon het der Regeringe niet moeijelijk vallen, de naar vrijheid hakende burgers jaren achtereen in toom te houden, en elken kreet van verontwaardiging met gevangenis en dood te straffen. Wee hem, die het wagen durfde, zijne regten als mensch en als burger te doen gelden! Wee den vriend van oranje en het Vaderland, wanneer hij ter gunste der vrijheid eene enkele verzuchting deed hooren! Al mogt het hem ook gelukken, de onwraakbaarste getuigen te berde te brengen van zijnen standvastigen ijver voor de leer der Roomsche kerk, als ketter werd hij in den kerker geworpen, en als ketter naar het schavot gesleurd; zoodat de beroemde simon stijl, in zijne Opkomst en bloei der Nederlanden, teregt heeft aangemerkt, ‘dat een iegelijk zich in gevaar bevond van zoo wel op valsche als op ware beschuldigingen huis en have, ja het leven te verliezen.’ Neen - de Inquisitie hield geene zittingen meer tot instandhouding van | |
[pagina 375]
| |
het geloof; zij was in Amsterdam (reeds met den naam van Moorddam bestempeld) een staatkundige Bloedraad geworden, tot uitdooving van het vuur der vrijheid, in het hart der burgeren ontgloeid. Aan de Geestelijkheid en de Regering alleen - aan de burgers niet - was het te wijten, dat Amsterdam zoo spade toetrad tot het verbond voor vrijheid en onafhankelijkheid, door de Nederlandsche gewesten gesloten. Eindelijk, en wel in het begin der maand Februarij 1878, brak in deze Stad het gezegend uur der verlossing aan; en wij zeggen gereedelijk den grooten Dichter antonides, in zijnen IJstroom, na: ‘De vrijheid, t' Amsterdam zoo lang een tijd verschoven,
Stak eindlijk dus haar hoofd met grooter aanzien boven.’
Maar niet de Geestelijkheid, niet de Regering opende vrijwillig de poorten voor oranje's legermagt, versterkt door zeer vele Amsterdamsche burgers, die de Stad hunner geboorte van tijd tot tijd hadden verlaten, ja uit dezelve, onder anderen in den jare 1567, in zulk eene groote menigte waren gevlugt, dat er gebrek aan schepen was, om die vlugtelingen naar elders te vervoeren. Het gezegde leger had reeds sedert geruimen tijd den omtrek der Stad bezet, en allen toevoer van levensmiddelen derwaarts verhinderd. De bezetting en de Geestelijkheid begonnen reeds te deelen in het gebrek, dat de burgerij tot wanhoop bragt. Op nieuwe beloften uit Spanje kon men rekenen, op hulp niet. Eene veeljarige ondervinding had dit bewezen, en, hiervan overtuigd, bragt de wet der noodzakelijkheid de Regering tot het besluit, om onderhandelingen aan te vangen met de afgevaardigden uit het Staatsche leger, wier woorden en daden getuigenis gaven, dat oranje alleen ter bevrijding van het Vaderland, en geenszins ter vervolging van andersdenkenden in geloofszaken, het harnas had aangegespt; en vandaar dan ook zijne vrijgevigheid in het onderteekenen der Poincten en Artikelen van Satisfactie, aan de Regering en de Geestelijkheid den 8 | |
[pagina 376]
| |
Februarij 1578 geaccordeerd, waarbij dezelve in hare verschillende betrekkingen en daaraan verbondene magtsoefening werden bevestigd. Eerst een' geruimen tijd daarna, toen van het geduld en de lijdzaamheid der ingezetenen eene te zware proef gevorderd werd, vernietigde der burgeren woede den zoenbrief, door oranje verleend aan eene Regering, die, door hare voortdurende gehechtheid aan Spanje, willem's liefdevolle bescherming met snoode ondankbaarheid beloonde. Gelukkig het tijdperk, dat wij beleven! In de staatsorkanen, die wij met beraden moed en onwankelbaar vertrouwen op den God onzer Vaderen verduren, wordt met hart en lippen de Vorst gehuldigd, die ons bestuurt, en de Regering geprezen, die onze belangen behartigt. Vruchteloos is elke poging van buiten, om hier een' scheidsmuur op te rigten tusschen de Regering en het volk; beider belang, beider doel is één; en waar eendragt in paleis en stulp gehuldigd wordt, daar breekt een zegenend licht de uchtendnevelen door, om vrede en welvaart te verspreiden over den aanbrekenden dag, die eene rijke belooning zal schenken voor trouw en volharding, gehechtheid aan den Koning, en liefde voor het Vaderland. Neen, wij staan den bondel pijlen
Uit ons wapenschild niet af:
't Was de Godheid, die ze ons gaf.
Moog' de vredeölijf verwijlen,
Eendragt zwaait den veldheersstaf.
Holland buigt het hoofd niet onder,
Met verdeelden burgerzin.
Hoort het, stulp en tempeltin!
Allen treft ons de eigen donder,
Daalt een noodweêr Holland in.
Breekt (maar nimmer ongewroken)
Vreemd geweld hier staf en stut,
Door geen vriendentrouw beschut,
Dan zal 't puin, dat wij zien rooken,
't Puin zijn van paleis en hut.
| |
[pagina 377]
| |
Maar, van uit den mist der tijden,
Daagt een onbewolkt verschiet.
Twijfel, wijk! bezwaren, vliedt!
Eensgezindheid bouwt in 't strijden
Burgten, sterker dan graniet.
Hecht en hechter wordt de pijler,
Holland, van uw staatsgebouw!
Dekke Euroop een nacht van rouw,
Hollands rotsmuur wordt te steiler:
Vorstendeugd kweekt burgertrouw.
Tijdstroom! voer, op kalmer baren,
Kalmer levensuren aan;
Kem ze glad, uw breede baan;
Gun ons, rustig door te varen,
Wie uw branding doet vergaan!
Op verbeeldingsvleug'len zweef ik
't Vierspan van den tijd voorbij,
Van een blind vooroordeel vrij;
In een later eeuwkring leef ik;
Zoete mijm'ring boeit me aan 't IJ.
Rijker is geen bosch aan twijgen,
Dan die stroom aan drijvend hout,
Met zijn' looverdos van goud;
Hofkabaal en wangunst zwijgen,
Bij den feestzang in dat woud.
Zie, voor Zeemanshoop, dien grijzen,
In het oog dat jeugdig vuur!
Zie op Amstels palinuur,
Op het woelig dok hem wijzen,
Als op 's werelds voorraadschuur!
Hoor met geestdrift hem gewagen,
Welk een eerpalm Holland droeg,
Toen de Belg aan 't muiten sloeg,
En de Schelde een boei moest dragen,
Die zij voor den Amstel vroeg!
| |
[pagina 378]
| |
‘Driewerf (zegt hij) luid geprezen
Hollands eendragt, Hollands moed,
Met oranje's legerstoet!
Zou wel Holland Holland wezen,
Als geen willem 't had behoed?’
God! zie gunstig op mijn bede:
Schenk vervulling aan mijn' droom;
Sterk onze eendragt; ban den schroom;
Spaar den Koning; geef ons vrede;
Zegen IJ- en Amstel-stroom!
|
|