Gruwelijke boosheid in een' geestelijke.
(Uit de Allgemeine Kirchenzeitung.)
Op den 4 September 1834 werd te Baden een Priester, met name welti, onthoofd. In het Frickdal geboren, (hij was thans 36 jaren oud) bezocht hij de Latijnsche school te Baden, en werd, zoodra hij zijnen cursus in de Theologie volbragt had, te Rohrdorf als Kapellaan aangesteld. In den beginne was hij daar zeer gezien; maar vervolgens, nadat hij allengskens tot een slecht levensgedrag vervallen was, vernam zijne gemeente met blijdschap zijne verplaatsing naar Wohlenschwyl. Verpligt zijnde, zich aldaar velerlei aan te schaffen, maakte hij schulden. Deze omstandigheid, gevoegd bij zijne drift tot het spel, den wellust en andere nachtelijke buitensporigheden, bragt hem eindelijk geheel ten verderve. Door zijne schuldeischers in de engte gebragt, beklom hij, in November des vorigen jaars, tot viermaal toe, den postwagen van Zurich naar Aarau, heimelijk, van achteren, om denzelven door braak te berooven, hetwelk hem tweemaal gelukte. Ook had hij, in den nacht van den 10 Januarij 1832, een huis, en een half uur daarna een ander, digt bij de pastorij, in brand gestoken, met het doel, dat de vlammen ook deze zouden vernielen, en hij daardoor de som, waarvoor zijne meubelen verzekerd waren, in handen krijgen. Daarna poogde hij mede de pastorij zelve onmiddellijk in de asch te leggen. Bij deze brandstichtingen kwam een knaap van tien jaren jammerlijk om het leven. Thans ontstond er een gerucht, dat hem als den dader aanwees. Om de verdenking van hemzelven af, en op anderen te leiden, stichtte welti nu, door angst gejaagd, te Mägenwyl, niet ver van daar, op den 6 Februarij, een' anderen nachtelijken brand, die vijf woningen vernielde, en andermaal een menschenleven kostte. Een meisje, namelijk, vlugtte ongekleed uit het ouderlijke huis; maar, hare naaktheid ontwarende, dreef haar de schaamte
in hetzelve terug, en, daar de vlam ook dit huis aantastte, werd zij het slagtoffer van het reinste gevoel. Toen hare verminkte overblijfselen ter aarde besteld werden, kon zelfs welti zich naauwelijks van tranen weêrhouden. Twaalf dagen daarna, echter, legde hij weder eene schuur te Wohlenschwyl in de assche, en op den 21 Februarij te Birrhard