Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTooneelanekdoten en bijzonderheden van vroegeren en lateren tijd.Uit het Album van talma.
Iedereen kan uit zichzelven de groote hartstogten beoordeelen; zij liggen in het binnenste van alle harten; de Acteur doet niets anders, dan dezelve opwekken. Er ligt in de tragische uitdrukking ik weet niet welke harmonie, die zich niet laat beschrijven; een Acteur in het Treurspel moet een gehoor hebben, zeer gevoelig voor harmonie. Wanneer men eene rol bestudeert, nadat men de kleur en het algemeen karakter der personaadje wèl overdacht heeft, en nu tot de bijzondere deelen overgaat, moet men altijd in het oog houden, dat er in elk tooneel een doel, in elk cou- | |
[pagina 355]
| |
plet (om het zoo eens te noemen) een hoofdvoorwerp is: steeds moet men dat doel en dat voorwerp vasthouden, bijzonder drukken en doen uitkomen, wat daartoe betrekking heeft, en het overige losjes behandelenGa naar voetnoot(*). Zoo gij alles wilt doen gevoelen, zult gij niets doen gevoelen. Er is in alle kunsten een algemeene regel; te weten, de sieraden te doen gelden door wijze spaarzaamheid. Een Acteur, die alles doet uitkomen, is gelijk een bouwmeester, die zijne wanden bedekt met versiersels; zij zullen elkander vernietigen: een bas-relief op een' gladden wand doet de meeste werking. Er zijn onderscheidene goede wijzen om eene zaak te zeggen; maar er is nog altijd eene betere. Onze tooneelvertooningen zijn natuurlijker, dan die der Ouden, maar moeijelijker voor hedendaagsche Acteurs. Naardien alles op het tooneel kunstmatig is, schermen, lichten enz.; naardien de aanschouwer zelf vreemd is aan het hetgeen op het tooneel voorvalt, zal een déclamateur nooit doen vergeten, dat men eene tooneelvertooning bijwoont. Maar dat een Acteur natuurlijk zij; dat hij zijne uitdrukking putte uit de waarheid der hartstogten: alsdan verandert alles! Het geschilderd doek wordt in waarheid een paleis; het schijnsel der lampen wordt daglicht; de Acteur verdwijnt: 't is manlius of nero! De aanschouwer ziet geene medeäanschouwers meer nevens zich; hij is niet meer te Parijs, hij is te Rome of te Athene, en, wanneer hij zich zulks herinnert, dan is het om u zijne tranen te verbergen, welke hij zich schaamt te storten. Er zijn maar al te veel voorwerpen op het tooneel, schermen, poëtische taal enz., welke den aanschouwer tot eene poging op zichzelven dwingen, om begoocheling te erlangen, zonder dat men daarbij nog behoeft te voegen eene gezwollene declamatie, die niemand treft, die altijd er aan doet denken, dat men een' Acteur voor zich ziet, en die ons belet den Acteur te vergeten, om alleen aan het schouwspel te denken. Onze tooneelzalen zijn te groot. Lekain zou in zulk eene zaal niet hebben willen spelen, omdat men de stem te dikwerf | |
[pagina 356]
| |
moet verheffen, en men daardoor den gewonen spreektoon verlaat; wanneer het onmogelijk is, natuurlijk te zijn. De jonge naïve rollen hebben het nadeel, dat ze niet wèl kunnen gespeeld worden, voordat men boven de jaren is, welke dezelve vereischen. Alwat warmte ademt, laat zich best uitvoeren in de jeugd; maar deze mist de berekeningen, noodig om de jeugd wèl voor te stellen. Men moet de gewaarwordingen, welke men te schilderen heeft, niet gevoelen, maar gevoeld hebben: want zoo gij ze werkelijk gevoelt, zult ge uzelven niet meer meester zijn, maar weggesleept worden buiten de perken; u zal het vermogen ontbreken, om de noodige berekeningen te maken, ten einde de uitdrukking der gewaarwordingen voor te stellen, in zoo verre zij tot het gebied van het schoone behooren. Zoo gij tranen schildert, zij zullen u verstikken; gij zult niet meer meester zijn, om ze naar welgevallen te verdeelen, ten einde het meeste effect te doen. Zoo gij de gramschap schildert, en werkelijk in gramschap zijt, zal er verwarring en hapering in uwe woorden heerschen. 't Is hetzelfde met de liefde en andere hartstogten. Men moet, gelijk ik zeide, alle gewaarwordingen ondervonden hebben. Maar derzelver herinnering alleen moet ons te stade komen om wèl te spelen. De naïveteit moet geene onmiddellijke gewaarwording, maar een toestand der ziel zijn. Daarom kan men alleen wanneer men niet meer in dien leeftijd is, maar door herdenking van de wijze, waarop zich de naïveteit door uiterlijke teekenen openbaart, aan deze, door kunst, de juiste uitdrukking geven. Een Acteur moet, te midden zelfs van de grootste wanorde, van de hartstogtelijkste uitsporigheid, altijd zichzelven meester zijn. Er zijn, om zoo te spreken, twee wezens in een' Acteur: het gevoelige wezen, dat uitdrukt, en het verstandelijke wezen, dat bestuurt. De eene hoedanigheid behoort de andere niet te doen vergeten. Dikwijls heeft de Dichter in zijne zamenstelling bijzonderheden te schilderen, die hem hoogdravende en overtollige verzen opleveren, welke uit de omstandigheden voortvloeijen, maar niet zelden de handeling verlengen. Maar, naardien dit niet de eenvoudige en naïve uitdrukking der natuur is, heb ik steeds waargenomen, dat zulke plaatsen, hoe fraai ook, geen effect voortbrengen. Het tooneel eischt eene bijzondere poëzij: 't is de kunst, om, in harmonische en tevens een- | |
[pagina 357]
| |
voudige verzen, alle gewaarwordingen, waardoor de hartstogtelijke personen worden bezield, uit te drukken; hier, meer dan ergens elders, moeten de arbeid en het maaksel van den versbouw verborgen blijven. De Dichter moet, als 't ware, den Prozaïst uitdagen, om in gewoon proza anders uit te drukken, hetgeen hij in bevallige verzen heeft uitgedrukt. Het vers moet zóó eenvoudig zijn, dat het proza, om zoo te spreken, gekunsteld schijnt bij zijne poëzij. Ziedaar het gansche geheim van corneille en racine in hunne meesterstukken, die de ware modellen zijn in het vak; en, zonder mij te mengen in den twist over het klassieke en romantische, zal ik altijd deze twee groote mannen, en vooral den eerstgenoemden, voor modellen houden. De muzijk doet groote werking op de ziel. Altijd wenschte ik wel muzijk te hooren, vóór ik op het tooneel verschijne, dewijl zij mij in eene soort van opgewondenheid brengt, gunstig voor de ontwikkeling mijner zedelijke vermogens. In de stilte van den nacht ontwerp ik steeds het best mijne rollen.
De schoone clairon werd reeds na elke gespeelde rol bezongen en met lofspraken overladen. De vleijerij kwam haar van alle kanten te gemoet. Reeds zag zij als uit de hoogte neder op de overledene vermaarde le couvreur, en op de wegens ziekelijkheid van het tooneel afgetredene de seine, nu zij zelve in de Electra, die de zegepraal der laatstgenoemde was geweest, de luidste toejuichingen had verworven. Om echter den triomf der ijdelheid in volle mate te genieten, legde zij bij hare voorgangster in die rol een bezoek af. Zij vindt in haar eene vrouw, welker schoonheid verwelkt is, die niets ontzaginboezemends vertoont, die door geen toilet-klatergoud schittert, die onbeduidende zaken zoo onbeduidend daarheen zegt als een onnadenkend kind. Reeds triomfeert de jeugdige clairon werkelijk. Welstaanshalve alleen verzoekt zij haar, eenige verzen van haar te hooren voordragen; en hare ontschuldiging scheen haar de stilzwijgende erkentenis te behelzen, hoe verre zij (de seine) zichzelve beneden de nieuwe zon aan het Parijsche tooneel (clairon) gevoelde. Ten laatste bewilligt de seine hare bede, en reeds is clairon bedacht op eenig nietsbeduidend compliment na geëindigde voordragt. De seine schikt eenige stoelen derwijze, dat het iets van een theater heeft, en - | |
[pagina 358]
| |
haar gansche wezen ondergaat eene verandering..... ‘In elk harer blikken, gelaatstrekken en ledematen eene Koningin!’ konde op haar worden toegepast. De toon der vertwijfeling, de gramschap in al hare gebaren, de edelste onderwerping van haar gansch bestaan wedijveren met elkander, terwijl zij het tooneel der Electra in het derde bedrijf voordraagt. Tranen vullen thans het oog der schoone clairon. Zij werpt zich vol berouw der meesteresse te voet, en bekent haar rondborstig de beschaming harer ijdelheid. Dat die bekentenis opregt was, bewijst ons hare mededeeling van dit voorval in hare Gedenkschriften.
Twee vermaarde Treurspelspeelsters (duchesnois en georges) wedijverden te zamen gedurende het Fransche Keizerrijk. Deze, zoo schoon als gene leelijk, vond bescherming bij napoleon; maar, hoe teeder men wil, dat die betrekking ook geweest zij, en welke vertelseltjes men te dezen ook van hem opdissche, hij was geen man, om in vrouweboeijen te smachten. Op zekeren tijd, tot zijne tegenwoordigheid toegelaten in een geheim onderhoud, verstoutte zij zich tot hem te zeggen: ‘Sire! het grootste geluk van mijn leven zou zijn, uit uwe hand het portret van mijnen weldoener te ontvangen.’ - ‘Is 't anders niet?’ hernam napoleon, en bood haar, op eene wijze, welke haar deed sidderen van hare eigene vermetelheid, een vijf franksstuk met zijne beeldtenis aan.
Een jong Tooneelschrijver zou een nieuw gewrocht van zijn genie aan het Comité de Lecture, te Parijs, voorlezen. ‘Mijneheeren!’ dus begon hij, ‘het tooneel verbeeldt een digt woud; in het midden staat een boom.’ Hier barstte de geheele vergadering in een schaterend lagchen uit; de jonge Dichter rolde zijn handschrift zamen, en vertrok.
De minnaar eener danseresse van de Opera te Parijs beklaagde zich bij haar over de ongemanierdheid van haren portier. ‘Jaag den lomperd op staanden voet weg!’ zeide hij. ‘Wat vordert gij?’ riep zij uit: ‘Onmogelijk! Het is mijn vader.’
Bij eene openbare vermakelijkheid, weinige jaren geleden, te Weimar, was de vermaarde Zangeres catalani toevallig naast den eerbiedwaardigen göthe gezeten. De buitengewone oplettendheid, haren nabuur bewezen, gevoegd bij | |
[pagina 359]
| |
diens indrukmakend voorkomen, wekte de nieuwsgierigheid der schoone Sirene, en deed haar naar deszelfs naam vragen. - ‘De beroemde göthe, Mevrouw!’ - ‘Zoo! beroemd? Ik bid u, zeg mij, wat instrument speelt hij?’
De eerste Schouwburg te Parijs vormde zich omstreeks het eind der XIV de eeuw. Eene geestelijke Broederschap, la Confrèrie de la Passion de Notre Seigneur, vestigde zich om dien tijd in eene voorstad, rigtte een Theater op, en vertoonde - de Lijdensgeschiedenis van jezus. De hooge Policie verbood, in 1398, den inwoneren van Parijs, hetzelve te bezoeken. Maar de Broederschap wendde zich tot karel den VI, en, daar deze zelf gaarne hare vertooningen bijwoonde, schonk hij haar, in 1403, een patent, om in en om Parijs te mogen spelen, en in tooneelkostuum op straat te verschijnen. Men begon ten een en eindigde ten vijf ure. Entrée - twee sous.
De door zijnen dramatischen arbeid, met name door zijnen Clavigo naar göthe, allen tooneelminnaren bekende Dichter beaumarchais was de zoon eens horologiemakers te Parijs. Reeds in zijne prille jeugd verwierf hij zich eenen naam als virtuoos op de harp, en werd vanhier dikwijls naar Versailles geroepen, om voor de toen als aangebedene, naderhand zoo gruwzaam mishandelde Koningin, maria antoinetta, te spelen, welke den jeugdigen kunstenaar bijzonder genegen was. Dit laatste stak eene der Hofdames in het oog, en zij besloot, den bewonderden harpspeler op eene of andere wijze te vernederen. De gelegenheid daartoe deed zich weldra voor. Na een Concert, waarin aan beaumarchais de grootste toejuiching was ten deel gevallen, stelde de nijdige Hofdame hem, onder een schimpend lagchen, een kostbaar horologie ter hand, met deze woorden: ‘Mijnheer beaumarchais, wilt ge wel eens nazien, wat er aan mijn horologie schort; het staat, sinds eenige dagen, gedurig stil.’ Beaumarchais nam hetzelve met eene bevallige buiging aan, hield het omhoog, en liet het vervolgens op den grond vallen. ‘Vergeef het mij, Mevrouw!’ sprak hij: ‘Ge hebt u thans kunnen overtuigen van hetgeen mijn vader mij dikwijls zeide, dat ik voor geen horologiemaker in de wieg gelegd was, want dat ik daarvoor veel te onhandig was!’ |
|