Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Boardings. Weldadigheid. Reis naar Philadelphia.Mijn echtgenoot had mij naar Philadelphia bescheiden. Wij zouden aldaar den zomer doorbrengen, en dan in den herfst naar het zuiden trekken, om er verder ons geluk te beproeven. Ik had dus met den eersten Mei onze gehuurde woning verlaten. Wij namen nu vooreerst ons verblijf in eene dier herbergen, welke hier in menigte zijn en boardings genoemd worden. De boardings verschillen van de andere logementen slechts daardoor, dat de gasten in dezelve onderling kunnen verkeeren en, behoudens de welvoegelijkheid, huiselijken omgang hebben; terwijl de goede toon eischt, dat in Amerikaansche logementen (hôtels) mannen en vrouwen gestrengelijk van elkander verwijderd blijven. Hoe voornamer men zich voordoet, des te meer leeft men in kloosterachtige afzondering; en hierdoor ontstaat een wedijver, die meer- | |
[pagina 337]
| |
malen koddige tooneelen veroorzaakt. De vrouwen bewonen den eenen vleugel van het huis, hare mannen, zonen, broeders, vrienden den anderen; twee verschillende parlours dienen tot eetzalen en voor gezellig onderhoud. In de boardings is een vertrouwelijker omgang geoorloofd. Geheele familiën, en dikwerfs zelfs de rijksten, leven, gemakshalve of om andere redenen, jaren lang in zoodanige herbergen, en vormen op deze wijze meer of min een besloten gezelschap. Hier is het mogelijk, kennis te maken. In dezelfde spreekzaal vergaderen alle de gasten, en zijn van den morgen tot den avond bij elkander. De Dames brengen hare handwerken mede; de Heeren kaauwen tabak en lezen de nieuwspapieren. Soms is er onder dezelven een snaak, die door eene geestige aanmerking een gesprek weet aan te vangen. De vrouw, die eenig werk medebrengt, geeft hierdoor te kennen, dat zij tot het gezelschap behoort. Ja, dit is een teeken, dat men haar aanspreken mag, en zelfs niet behoeft te schromen, met haar te boerten. Een Amerikaansch Gentleman, die zijne wereld verstaat, legt het er steeds op toe, dat de schoone telkens gelegenheid erlange, om met hare geestvermogens te schitteren; waarvoor hem gewoonlijk dan ook hare dankbaarheid tot belooning verstrekt. Eenige oefening is voldoende, om in deze soort van geestigheid zeer bedreven te worden, dewijl veelal dezelfde kunstjes ter bereiking van hetzelfde doel dienen. Hier wordt niet gebreid. Met borduurwerk en andere fijne vrouwenhandwerkjes overstroomt Frankrijk de Vereenigde Staten, zoodat die goederen zeer laag in prijs zijn en voor gemeen gehouden worden; maar het naaijen van wit katoen en linnen kost veel, en is gevolgelijk in aanzien. Fatsoenlijke lieden kunnen er zich dus mede bezig houden, hetgeen dan ook gewoonlijk na het ontbijt plaats heeft, en aan de Heeren soms stoffe tot een boertend gesprek oplevert. ‘De Ladies zijn heden zeer vlijtig,’ zegt een Fashionable, terwijl hij voor den spiegel treedt en zijne broek hooger optrekt. Hij krijgt geen antwoord, doch vervolgt: ‘Onze Reverenden (Weleerwaardigen) hebben het toch regt goed; ik krijg zin, om ook een Geestelijke te worden. Ik bemerk zoo even, dat de draagbanden mij het hemd beginnen door te slijten.’ De vrouwen zetten een ernstig gezigt; maar de spreker nadert tot eene derzelven en grijpt haar werk aan, dat evenwel hem uit de hand gerukt wordt. Hierop heeft de | |
[pagina 338]
| |
volgende woordwisseling plaats: ‘Dat is zeker een hemd voor Mijnheer uw' man?’ - ‘Neen, Mijnheer!’ - ‘Dus voor een' Weleerwaarden?’ - ‘Ook niet; het is kerklinnen.’ - ‘Laat dat zijn; het is toch een hemd, dat zie ik.’ - ‘Gij vergist u, Mijnheer! Gij zijt heden in eene vrolijke luim.’ - ‘Ik ben zoo luimig, om te willen wedden, dat het een hemd is.’ - ‘Mijnheer! gij drijft de scherts te ver; gij wilt mij in verlegenheid brengen, maar ik zal u beschamen: het is noch een hemd, noch kerklinnen, maar een kussensloop.’ Terwijl zij deze woorden spreekt, trekt zij de mouwen van het hemd naar binnen, naait spoedig met groote steken de halsopening toe, springt op, en houdt het hemd aan het opene ondereind omhoog, om met een' zegepralenden blik haar werk aan het gezelschap te toonen. Eene luide toejuiching, ondersteund door het daverend stampen van dertig gelaarsde voeten, strekt tot bewijs van de volle goedkeuring der mannen. De vrouwen geven aan hare spotzucht lucht door een gelach, dat de schertser zeer bescheiden zich laat welgevallen. Eene geheele maand lang blijft deze zinrijke uitvlugt met het hoofdkussen het onderwerp des gespreks. Men bewondert die geestigheid, bootst dezelve met eenige kleine wijzigingen na, en herhaalt zulks gedurig. In de gegevene omstandigheden was het mij zeer aangenaam, dat ik berigt kreeg, om naar Philadelphia te vertrekken; want dit gemeenschappelijk leven wilde mij volstrekt niet bevallen. Ik miste steeds den eigen haard en den kleinen, maar aangenamen kring der gezelligheid, dien ik eindelijk gevonden had, en waarin ik ondervond, dat onder de New-Yorkers ook voortreffelijke menschen en goede gezelschappen zijn, welke ons schadeloos stellen voor al het kwade, dat men onder den grooten hoop aantreft. Hoe meer moeite nu het gekost heeft, dezelve op te zoeken, des te smartelijker valt de scheiding. Dat het hier te lande zoo moeijelijk is, vrienden te maken, ligt in den aard der omstandigheden; want onder de menigte vreemdelingen, die telkens aankomen, zijn maar al te veel gevlugte misdadigers en fortuinzoekers, die wegens hunne bedriegerijen niet vertrouwd kunnen worden. Deze vinden hier wel een vrij verblijf; maar de naam van vreemdeling en het Amerikaansche karakter maken het voor hen zeer moeijelijk, om voort te komen. Met zoodanige lieden in éénen rang gesteld te worden, valt zeer hard, maar is ten deele ook toe te schrijven aan de | |
[pagina 339]
| |
omstandigheid, dat niemand naar een' pas of bewijs van goed gedrag wordt gevraagd. De Amerikaan meent schier in elken vreemdeling een' ellendeling te zien, die door zijne vlugt uit zijn vaderland stilzwijgend bekentenis van zijne schuld doet. In een geheel ander licht beschouwt men de inlandsche kunstvlijt; de Amerikaan meent alle de ondernemingen, welke hij met uitzigt op winst doet, te kunnen regtvaardigen voor de wet, waaraan hij zich onderwerpt, en daarom houdt hij dezelve voor betamelijk. Mislukken zijne plannen en loopt het ten ergste, zoo heeft hij zich vergist en het spel verloren; maar zijn geweten blijft zuiver en onbevlekt, als zijn naam. Zijne bedoeling was geen bedrog, maar winst; en daarin ligt het onderscheid, dat men op alle vreemdelingen zeer scherp toepast. Evenwel zijn er ook reeds gevallen voorgekomen, welke misschien, herhaald wordende, deze uitvlugten allengs minder gemakkelijk voor bedriegers zullen maken, en dus eene betere behandeling van den eerlijken vreemden reiziger ten gevolge hebben. Alle mogelijke en uitdenkbare policiemaatregelen hebben, tot duslange, de straatbedelarij in Europa schier nergens kunnen afschaffen; maar de Amerikaan beroemt zich, dat men in zijn land geene bedelaars vindt; dit is letterlijk waar, en heeft zijnen grond alleen in hunne vaste gewoonte, om op straat nooit in den zak te tasten. Niets ter wereld ware in staat, hen daarvan af te brengen, en tegen stouteren indrang beschermt hen de wet; waagt de ellendige aan hunne deur te kloppen, zoo opent zich voor hem terstond het gevangenhuis. Ik heb veel gehoord en gelezen van de weldadige inrigtingen, welke hier zouden bestaan; mij zijn er slechts weinige bekend, welke aan het doel beantwoorden, ofschoon er zeer vele zoogenaamde Maatschappijen der Weldadigheid bestaan, welke onder het toezigt en bestuur van vrouwen gevormd worden. Bij de Voorzitster van zoodanige Committee of Charity vergaderen tweemaal 's weeks de leden van het gezelschap, welke onder elkander als eerste en tweede Vice-presidente, Secretaresse, sprekeressen, opzieneressen enz. enz. titel en rang hebben. Enkel uit liefdadigheid verledigen zij zich, om uit oude lappen kleedingstukken van den zonderlingsten smaak te vervaardigen. Menige vrouw offert de op school gemaakte teekeningen van hare dochter; eene andere brengt zelfs een' ouden kanarievogel met deszelfs kooi. Alle | |
[pagina 340]
| |
deze goederen nu moeten ten voordeele der armen verkocht worden. Bij elke zamenkomst wordt berigt gegeven van alles, wat er ingekomen is; voorts doet de Voorzitster eene aanbeveling, om naar hulpbehoevenden om te zien, en zij sluit de vergadering. Die last nu ware ligt te volbrengen; want ofschoon de ellende wel niet op alle straten in het openbaar rondloopt, zoo verschuilt dezelve zich ook geenszins in donkere sluiphoeken: integendeel, de ongelukkigen hebben hier hunne verzamelplaats, en dit is de schoonste en bekoorlijkste plek in New-York. Aan het einde der stad, tegenover de groote havenplaats, onder de lommer der boomen, liggen op het gras honderden menschen, die in langen tijd geen brood hadden, om te eten - ongelukkigen, welke onbewegelijk, met de wanhoop op het gelaat, naar den hemel staren, en dat op eene plaats, Bowling-green genoemd, die tot eene aangename wandelplaats als geschapen schijnt. Maar de Amerikanen zijn geene liefhebbers van dit vermaak. Zelden ontmoet men hier eenen wandelaar, behalve soms een' schrijver van eene kolenmijnonderneming of van een kantoor voor landerijen, of een' besteder van dienstboden, of welligt een' anderen vaderlander (in den Amerikaanschen zin des woords), die sluipswijze door de lanen gaat, om nieuwe offers op te loopen, of het bestaan der reeds in ellende gedompelde lieden eenige dagen te rekken, terwijl hij hen door een paar dollars verleidt, om naar hun land brieven te schrijven, welke het hooge loon en den gemakkelijken arbeid in de kolenmijnen, den benijdenswaardigen toestand der landbouwers, en het gelukkige lot der dienstbaren, hunne aangename en vriendschappelijke betrekking tot hunne heeren, of, gelijk men het hier uitdrukt, van de helpers tot derzelver verzorgers, schetsen. Een enkele brief van dien aard kan soms twintig en meer huisgezinnen tot landverhuizen bewegen. Rekent men dezelve door elkander elk op vijf personen, zoo brengt hunne landing een bedrag van driehonderd dollars in de kas van het Hospice of Refuge; en wat zij verder nog medevoeren, strekt altijd het land tot voordeel. Tevens wordt het arbeidsloon lager van wege de menigte der ledige handen, en de Amerikaansche nijverheid levert des te voordeeliger uitkomsten. De reis naar Philadelphia is op een' schoonen dag zeer aangenaam. Men betaalt vier dollars, en gaat des morgens tegen zes ure op eene welingerigte stoomboot, waar men | |
[pagina 341]
| |
steeds een talrijk gezelschap van fraai uitgedoste Heeren en Dames aantreft; want, gelijk reeds gezegd is, de stoombooten vervangen hier de plaats van salons en zijn eene soort van ongemaskerde redoutes. De kajuit is het rendezvous der beaumonde, en somwijlen ook der verliefden, welke gewoonlijk hier hunne avonturen aanvangen, die dan verder in de boardings voortgezet worden. Elk dezer vaartuigen heeft, behalve de sierlijke tent op het verdek, eene kajuit voor de Heeren en eene, voor de mannen ontoegankelijke, voor de Dames, eene gemeenschappelijke eetzaal en een paar kleedkamers, waarin de genen, welke niet behoorlijk gekleed aan boord komen, terstond gaan, zich laten scheren en het haar opmaken, ook wel van linnen verwisselen, en eerst, nadat zij de meestmogelijke zorg aan hunnen opschik besteed hebben, onder het overige reisgezelschap verschijnen. De pakgoederen worden vóór op het schip op eenen hoop geplaatst. Een ieder moet dus op het zijne passen. Daarom is dan ook op de plaatsen, waar men aanlegt, waar er reizigers uitgaan en anderen inkomen, het gedrang naar dat gedeelte van het schip zeer groot, en eene verwisseling van goederen heeft niet zelden plaats. Deze verzinningen worden gewoonlijk, schoon soms eerst na verloop van maanden, hersteld; want er is zeldzaam een voorbeeld, dat er opzettelijke ontvreemding plaats heeft. Nooit hoorde ik van een' echten Amerikaan, dat hij gestolen had. Daden, welke voor de wet strafbaar zijn, begaat hij niet ligt. Hoogst zeldzame gevallen der uitbarsting van woeste hartstogten uitgezonderd, blijven wil en bedoeling bij hem in zekeren zin steeds onderworpen aan den eisch van het burgerlijk regt, ofschoon dan ook zijne zedeleer daarbij niet die van eenen confucius is. Maar de Amerikaan heeft te veel zelfvertrouwen, om van eenen vreemde, althans om van eenen Chinees te leeren. De Amerikanen reizen gaarne met de stoomboot. Men bemerkt spoedig, dat zij zulks gewoon zijn. Ieder heeft zijne reisgoederen in een klein koffertje, dat men gemakkelijk onder den arm neemt. Niemand heeft meer linnen bij zich, dan een half dozijn van elks, en slechts één pak kleederen. Dus zijn dan ook alle koffers, tot op het blikken plaatje, waarop de naam des eigenaars staat, volkomen gelijk. Niet zoo geheel eenvoudig en natuurlijk vertoonen zich de Amerikanen, van wat geslacht of stand zij ook zijn mogen, ten opzigte van de zorg, die zij aan het hoofd besteden. Zij | |
[pagina 342]
| |
doen alle moeite, om te verhoeden, dat de verwoestingen des tijds aan dit blootgestelde gedeelte des ligchaams merkbaar worden. Overal in het land ziet men derhalve gladde troniën met goede tanden, en nooit iemand zonder hoofdhaar. Barbiers, tandmeesters, haarsnijders en kappers hebben een voordeelig beroep. Deze lieden zijn algemeen geacht en bij ieder welkom. Men kan met een goed gevolg essences, pomades, crême céleste, eau des Odalisques en vooral haar invoeren; want het vertier van deze dingen is ongemeen groot, en de kwistigheid der Amerikanen kent op dit punt geene grenzen, wanneer de waar slechts aan hunne grillige begeerte voldoet. Ik ken Gentlemen, die 200 dollars voor een Titus-toer betaald hebben, en ik weet van Ladies te Charlestown, die zich te New-York laten friseren, dat wil zeggen, die wekelijks van daar met de pakketboot hare sierlijk opgemaakte lokken en krullen krijgen, en ter zelfde stede weder in orde laten brengen. Daar zullen er misschien zijn, die hieraan bij de duizend dollars in het jaar te koste leggen. Een Europeaan zou welligt denken, dat men voor zoo veel gelds de beste kamenier kon houden; maar die zijn hier niet. Het ontbreekt wel geenszins aan personen, die zoodanige diensten zouden willen doen; doch zulks komt niet overeen met de gesteldheid eener Amerikaansche huishouding, en de gewone praalzucht zoude er hare rekening ook niet bij vinden. Men weet hier van geene eigenlijke kameniers en huisknechts. Bij buitengewone gelegenheden, bij groote theegezelschappen en andere partijen bewijst de friseur zijne diensten bij den opschik der vrouwen, en wel eens meer, dan bestaanbaar is met welvoegelijkheid. De mannen laten hunne goederen in de zoogenaamde kleedkamer brengen, en worden hier, naar mate van de mindere of meerdere kostbaarheid der essences en der overige verjongingsmiddelen, voor een' halven, voor een of voor twee dollars in modegekken herschapen. Men houdt gewoonlijk slechts een' morsigen Neger - ook nog wel eens eene dienstmaagd; dikwijls ontbreekt deze. Men ziet alsdan wel eens de rijkste Ladies, met een' sierlijken rietbezem in de zachte, met fijne handschoenen voorziene hand, in den vroegen morgen het stof van de straat in het midden derzelve zeer netjes op eenen hoop vegen; terwijl Mijnheer, haar gemaal, in een' grooten korf, vleesch, visch, kreeften, oesters enz. van de markt haalt; en zoodanige lieden leven alhier, volgens de | |
[pagina 343]
| |
heerschende denkwijze, toch op een' hoogen voet, zoo zij hun gansche huis maar met kostbare tapijten belegd hebben, en jaarlijks eene goede som aan tandmeester en friseur betalen. Niemand verwondere zich, dat ik, van eene reis gewagende, weder op huiselijke zaken en gebruiken kom; men kan met regt zeggen, en zoo wordt het ook hier beschouwd, dat de Amerikanen op de stoomboot eigenlijk te huis zijn. De pakkaadje der Dames vereischt wat meer ruimte, dan die der Heeren, dewijl de vrouwen gewoonlijk eenige hoedendoozen bij zich hebben. Den fraaisten hoed heeft elke vrouw op het hoofd, wanneer zij op het verdek komt; maar zoodra zij naar beneden, in de kajuit, gaat, pakt zij denzelven in de daarvoor gereed staande ledige doos, al is het slechts ook voor den tijd van vijf minuten. Het is bijna ongeloofelijk, hoe dikwerf een pronkhoed hier weggeborgen en weder voor den dag gehaald wordt. Met den klokslag van zes wordt er gebengeld. De boot geraakt in beweging, en snelt statig voort in het bogtige kanaal tusschen Staten-Island en New-Jersey. Met verwonderlijke vlugheid en behendigheid ontwijken de schepen elkander in deze enge ruimte. Wanneer twee stoombooten elkander ontmoeten, ziet de verbaasde nieuweling, die voor de eerste maal met zoodanig vaartuig reist, hoe ze elkander naderen en geweldig tegen elkander schijnen te zullen botsen; maar, terwijl hij vol verwondering op het hem ongewone schouwspel staart, zijn de schepen reeds met vlugge vaart ontweken. De reis wordt dus ongehinderd voortgezet. Verrukkelijk is het gezigt over het omringende landschap, waarin vele fraaije buitenplaatsen van grooteren of kleineren omvang langs de rivier liggen. Gaarne zou men beide oevers te gelijk beschouwen; maar, terwijl men een oogenblik naar het westen ziet, heeft men aan de oostzijde reeds veel verloren - men zou dan het vliedende landschap wel willen ophouden en de kracht van den stoom verlammen. Na verloop van een paar uren komt men te New-Brunswijk aan, en de schoonste natuurtooneelen, welke een landschap van ruim zes Duitsche mijlen (in eene regte lijn genomen) kan opleveren, zijn voor onze oogen voorbijgegaan, even alsof men in eene kijkkas had gezien, waarin de geschilderde voorwerpen elkander met zoo veel snelheid opvolgen, dat de oogen eindelijk vermoeid worden en zeer doen. | |
[pagina 344]
| |
Men heeft op dit reisje zich over niets te beklagen, dan dat hetzelve, bij schoon weder althans, veel te schielijk gaat. In New-Brunswijk staan wagens gereed, die ieder negen tot twaalf personen opnemen en met vier of zes paarden bespannen zijn. Men verheugt zich over deze afwisseling, en hoopt nu, bij minderen spoed, iets meer met gemak te zullen kunnen zien. Doch men vindt zich teleurgesteld. Wagens en wegen zijn slecht. Zoo gaat het dan, onder het geraas van vijftien tot twintig rijtuigen, over steenen en struiken, over hoogten en laagten, op een' harden draf, tot aan de naaste pleisterplaats, Kingston. Hier heeft men nu weder veel moeite, om op den gereed staanden wagen de regte plaats te krijgen. Het speet mij geenszins, dat wij van Brunswijk zoo spoedig moesten vertrekken; want het is eene morsige en akelige stad. Liever zou ik in Kingston een weinig vertoefd hebben; maar dat men het allerliefste stadje Princeton, hetwelk naauwelijks eene Duitsche mijl van Kingston ligt, in zoo groote haast doorrijdt, is waarlijk te betreuren. Dit aardige stadje bezit een prachtig gebouw, het Collegium. Het ruime plein voor hetzelve is door hooge, eerwaardige boomen, overblijfselen van Amerika's oorspronkelijke wouden, overschaduwd. Dit gezigt treft te meer, daar men slechts zelden iets van dien aard in dit werelddeel aanschouwt. De Amerikaan duldt nergens boomen, althans geene ouden, rondom zijne woning of in de nabijheid. Deze afkeer van boomen is oorzaak, dat de schoone oevers, langs welke men op deze reis komt, nog veel fraaijer en schilderachtiger zouden kunnen zijn, zoo er eenige zorg voor plantsoen wierd gedragen. De kapitein van de stoomboot was zoo vriendelijk, dat hij mij, op mijn verzoek, met mijne beide kinderen in denzelfden wagen en op dezelfde bank plaats bezorgde. Eene Engelsche Dame, welke met ons reisde, moest, tot haar groot verdriet, geheel alleen onder Negers zitten. Daar dit nu hier te lande voor een teeken van de uiterste minachting wordt gehouden, en bovendien niet ieder die Afrikaansche uitwaseming kan verdragen, was de vrouw over deze behandeling zoo gevoelig, dat zij tranen stortte. Gaarne zou zij een afzonderlijk rijtuig gehuurd hebben; maar hiertoe vond zij geene gelegenheid, daar alle paarden reeds voor de reizigers, welke zich op de stoomboot bevonden, waren be- | |
[pagina 345]
| |
sproken. De gemeenschap tusschen New-York en Philadelphia is zoo levendig, dat er nog eene tweede onderneming beproefd heeft kunnen worden, die te lande een' aanmerkelijken omweg maakt. De vracht van dezelve is een' dollar minder; maar de vaartuigen zijn niet zoo goed en de wegen nog slechter. De Engelsche Dame kon geene paarden bekomen, noch hare spijt verkroppen. Het was kwaadwillige en kleingeestige volkshaat van den Amerikaan, die haar dit verdriet aandeed. Ik had het beter met mijn gezelschap getroffen. Tegen mij over zaten drie Gentlemen, welke een ten uiterste beschaafd voorkomen hadden. Eerst bleven zij binnen de grenzen van koude hoffelijkheid en van zekere welvoegelijke, eenigzins stijve terughouding. Allengs werden zij vriendelijker en gemeenzamer. Zij zeiden de eene aardigheid na de andere, en deden blijkbaar veel moeite, om zeker doel te bereiken. Ik bemerkte zulks, doch hield mij, alsof ik niets begreep. Hun oogmerk was, dat wij over en weder, naar Amerikaansche wijze, gebruik van elkanders zitplaatsen zouden maken. Zij verlangden namelijk, dat ik en mijne kinderen de voeten tegen de bank, waarop zij zaten, mogten zetten, en daarentegen toestaan, dat de drie Heeren op gelijke wijze een steunpunt van onze bank maakten. Maar ik kon tot eene voor mij zoo ongewone en in mijn oog zoo onwelvoegelijke plaatsing niet besluiten, en bleef dus onverbiddelijk. Eindelijk breidde een der Heeren zijne armen naar beide zijden uit, vlak voorbij het aangezigt zijner geburen, klemde zijne handen aan beide kanten van den wagen vast, en bleef in deze zonderlinge houding, tot dat wij stilhielden. De achter diens uitgestrekte armen zittende reizigers verdroegen deze onaangenaamheid zonder het minste blijk van verdriet. Ik van mijnen kant handelde met mijne zitplaats, als de Amerikanen met hunne huurhuizen op den eersten dag van Mei, en bewaarde dus mijn regt, tot aan Trenton, aan de rivier Dalaware, de laatste pleisterplaats te land. Toen wij hier kwamen, schenen onze drie reisgenooten naauwelijks te kunnen gaan, en zij bereikten met moeite de stoomboot, die terstond naar Philadelphia afvoer. Een hunner ware zeker te laat gekomen, had niet een der Negers, die hunne reisgoederen overbragten, den Gentleman op zijnen kruiwagen genomen en zoo aan boord bezorgd. Nu strekten zij zich in de kajuit op de zachte zitplaatsen uit, en hielden de voe- | |
[pagina 346]
| |
ten regt in de hoogte. Met de armen kruiselings over de borst geslagen, bleven de drie lijders in deze, hun behagelijke, zonderlinge houding, en riepen van tijd tot tijd, nu eens om rum, dan weder om brandy, terwijl zij herhaalde malen eene pruim tabak in den mond staken. Zij dronken lustig en werden nu allengs weder levendig. Hadden de vroeger voorbijgesnelde oevers mij verrukt, ik vond die van den Delaware boven alle beschrijving schoon; en evenwel werden dezelve nog door de boorden van den Susquehanna overtroffen. Daarbij zijn de Amerikaansche stroomen bijzonder geschikt voor de scheepvaart, en wel met name voor de stoombootvaart. Dezelve hebben eene ongemeene breedte en diepte. Nergens ziet men zandvlakten, die tot in het water zich uitstrekken en voor banken of ondiepten doen vreezen. Het schoonste plantengroen spiegelt zich in den stroom; langzaam rollen de golven in de diepe, overal gelijke bedding, en er is slechts geringe inspanning van krachten noodig, om de rivier op te varen. Zware vrachten worden ook met zeilschepen tegen den stroom opgevoerd, en de Amerikaan zal nooit de hand aan iets anders, dan het roer, slaan. Men moet het bekennen: Amerika is een schoon land, en Pensylvanië zeker het schoonste gedeelte, alhoewel New-Jersey voor den lusthof van de Vereenigde Staten wordt gehouden. Wanneer men hier de grootsche natuur beschouwt en dan op de kleinheid van den mensch ziet, roept men onwillekeurig met schiller uit:
Die Welt ist vollkommen überall,
Wo der Mensch nicht hinkommt mit seiner Qual.
Pensylvanië is, volgens opgave der aardrijkskundigen alhier, bijna even zoo groot als de Staat New-York, maar heeft omtrent een derde inwoners minder. Evenwel schijnt het den reiziger meer bevolkt toe, dewijl het aangename luchtgestel, de meestal vruchtbare grond, de menigvuldige groote, welige grasvelden, en bijzonder de in geregelde buurten bijeen gebouwde woningen een vrolijker en volkrijker voorkomen aan het land geven, dan de enkele, verstrooide huizen in den Staat New-York, van welke men niet kan gissen, tot wat dorp ze behooren; terwijl er ook nog streken zijn, waar men dagen lang in bosschen of kale woestenijen kan omdwalen, zonder eenige hut te vinden. Onder de landelijke ver- | |
[pagina 347]
| |
blijven aan de boorden van den Delaware munt vooral dat van den Graaf de survilliers uit, wat aanleg en voortreffelijke bebouwing aangaat. Het park is steeds voor ieder open, en wordt veel door lieden uit Philadelphia bezocht, namelijk door de aldaar wonende vreemdelingen. Men aanschouwt de schoone villa, wanneer men naauwelijks een half uur van Trenton verwijderd is, in de nabijheid van het stedeken Bordertown. Die smaak voor het landleven heeft, kan dit oord niet doortrekken, zonder te denken: Hier is het goed eene hut te bouwen. Doch de hutten of hoeven alhier zijn ware lusthoven, voorwerpen van de grootste weelde, en behooren in eigendom aan de rijkste lieden. Die zoodanig landgoed bezit, is, om in de taal des lands te spreken, een groot man. Brengt iemand geen vorstelijk vermogen mede, zoo moet hij dit genot zich ontzeggen; want de prijs van een aldus gelegen landgoed en de kosten van onderhoud bedragen eene som, waarvoor men te Parijs, Londen of Weenen ook bij uitstek goed zou kunnen leven.
(Het vervolg hierna.) |
|