Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEenige berigten aangaande Batta. Door J.H. Domis, Resident van Sourabaya.Ga naar voetnoot(*)Batta, een uitgestrekt landschap, is in het westelijk gedeelte van het eiland Sumatra gelegen, tusschen de rivieren Sinkill en Tabyong, zich dwars over het eiland tot de oostkust uitstrekkende. Wij hebben daar geene bezittingen. Te Poudjan, een klein eiland, in de baai van Tapanolie gelegen, hebben wij een post en bezitting. De Posthouder heeft aldaar het gezag. Op den vasten wal bevinden zich eenige Kampoongs, door ne- | |
[pagina 330]
| |
gen Hoofden geregeerd, die zich Radjas noemen, een klein pensioen genieten, en zich als aan ons verbonden beschouwen. Ik zal hier eenige aanteekeningen doen volgen van hunne gewoonten, welke ik, te Padang zijnde, vernomen heb.
Het is eene bepaalde wet onder de Batta's, dat de dood door opeting als straf zal worden opgelegd in de volgende gevallen: 1o. In overspel. 2o. Rooverij des nachts. 3o. In belangrijke oorlogen; dat is te zeggen: wanneer het eene District tegen het andere opstaat, worden de gevangenen opgeofferd. 4o. In geval van onderlinge huwelijken in denzelfden stam, hetwelk verboden is, omdat zij in dat geval dezelfde voorouders hebben. 5o. Voor verraderlijke aanvallen op een huis, dorp of persoon. - In alle de bovenstaande gevallen is het wettig, dat de voorwerpen worden opgegeten, en wel levend; dat is te zeggen, dat zij niet te voren van het leven worden beroofd. Het slagtoffer wordt aan een stok gebonden, met zijne armen uitgestrekt, terwijl de verzamelde Batta's in een' kring rondom hem geplaatst worden en het Hoofd het bevel geeft om het eten te beginnen. De grootste vijand, wanneer het een gevangene is, of de beleedigde in andere gevallen, heeft de eerste keuze; en wanneer die zijn stukje heeft afgesneden, kunnen de anderen zoodanige stukken afsnijden, als waarvoor zij lust en smaak gevoelen, en wel tot zoo lang als al het vleesch is afgepluisd en verslonden. Het wordt raauw of gebraden gegeten, doch meest altoos in sambel, een mengsel van Spaansche peper (ristjes), trassie (verrotte garnalen), zout, uijen enz., gedoopt, hetwelk zij altoos gereed hebben. Wanneer de man een gevangene is, in den oorlog genomen, wordt hij op de plaats zelve terstond opgegeten. Zelfs wanneer hij ook reeds mogt begraven zijn, graven zij het ligchaam op, om het vleesch van den reeds gestorvenen te eten; doch dit heeft alleen plaats in geval van oorlog. Alle geloofwaardige Hoofden getuigen ook, dat het | |
[pagina 331]
| |
een vast gebruik is, om de slagtoffers niet te dooden, vóór en aleer al het vleesch van hen is afgesneden, en wel door het etende gezelschap; en mogt het gebeuren, dat hij zoo lang in het leven blijft, dan treedt het Hoofd of de beleedigde partij voor, snijdt zijn hoofd af, hetwelk hij met zich als een zegeteeken huiswaarts brengt. In geval van overspel, is het den beleedigde vergund, om één oor of de beide ooren te nemen; doch de plegtigheid mag niet plaats vinden, of de nabestaanden der vrouw moeten daarbij tegenwoordig zijn en daaraan deel nemen. In deze en andere gevallen, waar de misdadiger veroordeeld is om opgegeten te worden, wordt hij een à twee dagen opgesloten, om alle de inwoners te kunnen verzamelen, (dat is te zeggen, mannen.) Alsdan wordt hij zeer bedaard en in koelen bloede opgegeten, met even veel plegtigheid, en misschien meer, als een doodstraf in Europa wordt ten uitvoer gebragt. De beenderen, nadat het vleesch is afgesneden, worden verstrooid weggesmeten; het hoofd alleen wordt bewaard; de hersenen behooren aan het Hoofd of de beleedigde partij, die dezelve gewoonlijk in eene flesch bewaart, om daarmede te tooveren of iets dergelijks te doen. Zij eten de ingewanden niet, doch houden van het hart, en verscheidenen drinken het bloed uit bamboezen. De palmen der handen en de zolen der voeten zijn de smakelijkste en gezochtste beetjes. Hoe afschuwelijk en verschrikkelijk die gewoonte ook is, is het evenwel de waarheid, dat aan de uitoefening en de veroordeeling de ernstigste overweging onder hen voorafgaat, en dezelve, buiten de gevallen van oorlog, zelden het gevolg is van eene onmiddellijke of persoonlijke wraak. In alle criminele gevallen worden de partijen behoorlijk gehoord en regt gesproken, en geene straf kan worden uitgeoefend, vóór en aleer het vonnis op eene wettige wijze op de openbare markt is uitgesproken. Daar verzamelen zich de Hoofden van de naastbijgelegene dorpen, hooren de getuigen, en beraadslagen over de misdaad en waarschijnlijke schuld of onschuld des aangeklaagden. Wanneer het | |
[pagina 332]
| |
vonnis geslagen is, wordt hetzelve bekrachtigd door de Hoofden met het drinken van toeak of toddy (een zuur vocht, uit het sap des palmbooms bereid wordende); hetwelk kan worden gelijkgesteld met de onderteekening en zegeling der vonnissen bij ons. Geene voorbeelden zijn er bij die gelegenheid van dronkenschap. Het volk neemt rijst met zich mede, om die bij het vleesch te eten; doch geen gebruik van toeak wordt toegestaan. De straf wordt altoos in het openbaar uitgevoerd. De mannen alleen worden bij het maal toegelaten, daar het der vrouwen verboden is, het vleesch van den man (menschenvleesch) te gebruiken (denkelijk uit beduchtheid, dat zij daarop zouden verlekkerd worden.) Het vleesch mag van de plaats niet worden weggevoerd, maar moet op het oogenblik verbruikt worden. Men kan vrij gelooven, dat de Batta's meer aan hunne wetten gehecht zijn, dan de Mahomedanen aan hunnen Koran; dat het getal der veroordeelden zeer groot is; dat, waar de naam van Batta bestaat, de wetten stipt worden opgevolgd, en dat het alleen in de nabijheid van onze bezittingen is, dat dezelve meer gewijzigd of veronachtzaamd worden, hoezeer men echter nog vele voorbeelden zelfs digt bij onze bezittingen aantreft, getuige het groot getal schedels van slagtoffers, bijna in ieder huis, door een' Batta bewoond, opgehangen. Ten opzigte van de gretigheid, waarmede zij het menschenvleesch verslinden, is het gebleken, dat, afgescheiden van de zucht tot wraak, die wel bij de eersten onder hen bestaat, de helft der bevolking het vleesch met smaak eet en daarover met genoegen spreekt, en bij de andere helft, hoezeer deze tegenwoordig daar geen deel aan neemt, menschenvleesch in het algemeen wordt gehouden smakelijker te zijn dan het vleesch van eene koe, buffel of varken. De ouders, wanneer die oud zijn en zich niet meer in staat bevinden om voor hun onderhoud te zorgen, worden door de kinderen en naastbestaanden opgegeten. De Resident van Padang verhaalde mij, dat zulks niet al- | |
[pagina 333]
| |
leen nog het gebruik was, maar dat men de ouders, die daartoe door den familieraad beschikt waren, in een' boom plaatste, waaruit zij zich dan lieten vallen, hetwelk het teeken was, dat de vrucht rijp was en moest gegeten worden. Het is echter ook bij hunne gewoonten in gebruik, dat de veroordeelde, door den beleedigden persoon of het Hoofd, kan worden vrijgesteld van den dood; doch dit staat geheel aan de verkiezing van de gegriefde personen, die hun slagtoffer kunnen doen opeten, of wel als slaaf verkoopen; schoon de wet zegt, dat hij moet gegeten worden, en de gevangene dus geheel aan de barmhartigheid van zijnen vervolger is overgelaten. Wanneer de veroordeelde mogt ontvlugten, moet de zoon de straf ondergaan. De Luitt. poland heeft mij verhaald, dat hij bij den Posthouder te Tapanolie een' jongeling had gezien, wien dit lot moest treffen, doch die op verzoek van den Posthouder, die zulks vernomen had, werd vrijgegeven, echter onder de heilige voorwaarde van nimmer weder in zijn land te zullen komen. - Volgens het algemeen gevoelen, hetwelk echter blijkbaar op eene grove dwaling berust, lijdt de man, die gegeten wordt, slechts eenige weinige oogenblikken, en geeft hij gewoonlijk maar één' schreeuw, als men hem het oor afsnijdt. De Batta's worden overigens voor eerlijke lieden en getrouwe vrienden gehouden. - Het is niet onder hen, dat de neven rang en titels erven. Zij trouwen bij overeenkomst der ouders, en de oudste zoon is opvolger. Eigendom wordt verdeeld ⅔ aan den oudsten zoon en ⅓ onder de overige zonen en dochteren. Wanneer een Batta meer dan ééne vrouw heeft, treedt de oudste zoon van de eerste vrouw op. - De opperste God der Batta's is genaamd debatta assi assi, en hij wordt voorondersteld batara goeroe en mangala boelan geschapen te hebben, uitmakende de mindere personen in de drieëenheid van hun geloof. Zij hebben een' geestelijken Vorst, die algemeen erkend wordt, en die in alle zaken van algemeenen tegenspoed en ongeluk geraadpleegd wordt. Zijn titel is Sa Singah Maha | |
[pagina 334]
| |
Rajah, en hij woont te Babara in het District Taba. Hij is een afstammeling van het oude Menangkabouwsche geslacht, hetwelk geen bestuur kent. Hij is reeds de dertigste afstammeling, en eet geen spek noch drinkt toeak. Aan hem wordt eene bovennatuurlijke magt toegekend. - Het alphabet is door datae datae en datae cabi ingevoerd. Mr. ward zegt, dat hij in de Batta's een vreedzaam en bedaard volk heeft gevonden, en veel meer aan een geregeld bestuur onderworpen, dan velen vooronderstellen, schoon hun bestuur van eenen zonderlingen aard is. Hij werd aldaar zeer goed ontvangen, en heeft zich met Mr. burton in het District Salendang eenige dagen opgehouden. Meer dan 3000 menschen waren verzameld om hen te zien. Zij stonden vier uren lang op eene verhevene plaats, twaalf voeten hoog, om zich te laten beschouwen. Dagelijks kwamen er van onderscheidene Districten de inwoners, om hen te komen zien. Zij beschouwden hen als Goden, vereerden hen, en zij hadden over de behandeling van de Batta's niet te klagen. Mr. burton was zoodanig met het volk en land ingenomen, dat hij zich met zijne vrouw en kinderen aldaar heeft nedergezet en er scholen heeft opgerigt; doch, nadat hij eenige scholen had daargesteld en eenige vrucht van zijnen moeijelijken arbeid begon te plukken, zijn hij en zijn gezin, als slagtoffers van het klimaat, bezweken. Het gunstig onthaal, hetwelk de Heeren ward en burton in de Battasche landen genoten, hebben sedert verscheidene Zendelingen uitgelokt, om ook die landen te gaan bezoeken; maar zij zijn zoo gelukkig niet geweest. In het begin van 1834 is een Fransche Zendeling naar Tapanolie vertrokken, om de Batta's te bekeeren; doch is aldaar spoedig gestorven, en men onderstelt, dat hij vergeven is. Een ongelukkiger lot heeft de twee Amerikaansche Zendelingen henry lyman en samuel munson getroffen, die even vóór mijne komst te Padang derwaarts waren vertrokken, en die | |
[pagina 335]
| |
in de maand Julij van dit jaar ook aldaar zijn opgegeten, hebbende beiden hunne vrouwen te Batavia achtergelaten. De jongen, of bediende, die gelukkig ontkomen is, heeft mij het volgende verhaald: Niettegenstaande dat men hun dat reisje had afgeraden, en de Posthouder van Tapanolie en de Radjas van de Kampoongs, op den vasten wal gelegen, hun alle mogelijke gevaren hadden doen zien, die met hunne onderneming zouden gepaard gaan, beleven zij, als verkondigers van Gods woord, bij hun genomen besluit volharden, daar zij geen ander oogmerk hadden dan om goed te stichten. Zij kregen dien ten gevolge een paar oppassers met zich en volk om hun goed te dragen. Naauwelijks een dag reizens van Tapanolie zijnde, verklaarden de Hoofden aldaar hun stellig, dat zij gevaar liepen van vermoord te zullen worden, wanneer zij hunne reize vervolgden, daar hij hun geene de minste zekerheid kon bezorgen, omdat de Districten vijandig waren. Dit echter mogt almede niet baten, en zij gingen op reis. Naauwelijks een paar uren van de Kampoong verwijderd zijnde, ontmoeteden zij eene verzameling 200 à 300 mannen, die op hen vuurden en één der Zendelingen troffen. Zij kwamen toen met geweld aanloopen, maakten zich van hun beiden meester, bonden den eenen, en verdeelden het ligchaam van den anderen, die getroffen was, onder de aanwezenden, zoodat ieder een stukje van hem bekwam. Dit moest de jongste Zendeling, samuel munson, aanzien, die, nadat men daarmede gereed was, werd medegevoerd, om terstond in de Kampoong gemeenschappelijk opgegeten te worden. De bediende had dit alles gezien en is toen gevlugt, hebbende zijn leven te danken aan de bijzondere bemoeijenis, die zij met den Zendeling hadden, uit vrees dat die zoude ontkomen. - Dit voorval heeft te Padang diepen indruk gemaakt, en de algemeene verontwaardiging opgewekt tegen een volk, dat bij elke gelegenheid toont, dat zij ware kannibalen zijn. Welk een | |
[pagina 336]
| |
verschrikkelijk iets, bij zijne volle kennis zijnen vriend dien wreeden dood te zien ondergaan, met de zekere bewustheid, dat hem datzelfde lot te wachten stond! Hij had zijnen ouderen vriend, op reis zijnde, nog aangeraden om terug te keeren; doch deze vond zijne vrees niet gegrond, als niet kunnende vooronderstellen, dat zij, die in vrede Gods woord kwamen verkondigen, gevaar zouden loopen om vermoord te worden. De Heer boyel, te Padang, ontving, juist toen ik daar was, hunne goederen, en ik zag nog twee brieven op de tafel, die zij, een paar dagen vóór hun vertrek van Tapanolie, aan hunne vrouwen te Batavia hadden geschreven, om met de eerste gelegenheid derwaarts verzonden te worden. Welk eene tijding voor die echtgenooten! Hoezeer zal haar alsnu de Christelijke Godsdienst te stade komen, die weldadige leer, waarvoor hunne mannen als Martelaren gestorven zijn! |
|