Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 314]
| |
Hij bad om stilte en zonneschijn.
Vergeefs: deez' laat zich niet bewegen;
De hemel stormt, met fellen regen,
Als spottend met zijn' angst en pijn.
De pelgrim zet, met bitter klagen,
Dat Jupiter hem schijnt te plagen,
Den zwaren togt met moeite voort,
Zoo vaak zich 't stormgeloei laat hooren,
En hem in zijnen gang komt storen,
Zoo vaak hoort men een morrend woord.
Een nad'rend woud lonkt hem reeds tegen;
Hij spoedt zich, om den wind en regen
In 't digte loover ras te ontgaan;
Maar, eer hem 't woud heeft opgenomen,
Ziet hij een' stouten roover komen,
En blijft, vol vrees, daar buiten staan.
Reeds deed het nat den boog doorweeken;
Doch 's roovers opzet blijft niet steken;
Hij mikt, legt op den pelgrim aan;
Maar wind en stortvlaag zijn hem tegen;
Dra is de pijl ter aard' gezegen
Vóór hem, dien zij door 't hart moest gaan.
Dwaas! dus liet thans de God zich hooren:
Wat was u door dien pijl beschoren,
Die 't op uw leven had gezet?
Had ik u zonneschijn gegeven,
Verloren hadt gij 't dierbaar leven;
De storm alleen heeft u gered.
w. van der gaag.
N.L.
|
|