De galopade.
Gevleugeld van voeten, al hijgend en moê,
Te zwieren, te tieren, lacht hemelsch ons toe;
Gesprongen, als razend, in snellen galop,
Het hartje wipt henen, al kloppend:
Gedraaid en gezwaaid door de schitt'rende zaal,
Al hupp'lend, wegsling'rend en halsdoek en shawl,
Al blozend en zweetend in snellen galop,
De kieschheid sluipt henen, al roepend:
De hairlok ontsnoerd, en gehavend en los,
Al zwevend als heksen in gaaswitten dos,
Met oogen bagchantisch in wilden galop,
De schoonheid vliegt henen, al roepend:
De boezem, al zwoegend, wellustig in gloed,
Al de aders gezwollen van 't kokende bloed,
De blikken vol vuur door den dollen galop,
De deugd vliegt daarhenen, al roepend:
De hals en de wangen natdruipend van zweet,
Het voorhoofd helgloeijend, de tong droog en heet,
Verzwelgend den Bal-drank in heeten galop,
Het leven ijlt henen, al roepend:
|
|