Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Fransche galanterie.(Vervolg en slot van bl. 259.)
In Italië is de liefde hartstogtelijk, onstuimig, een kind der gloeijende zon; in Engeland, gelijk in Duitschland, is zij sentimenteel, ideaal, ontkiemt niet zoo zeer uit het hart, als uit de verbeeldingskracht. Aan de oevers van den Rhijn is de Poëet onweêrstaanbaar - aan die van den Theems, de | |
[pagina 303]
| |
Lord; want de Lord is eene soort van Poëet, een gewijd, mystisch wezen in het oog van haar, die altijd van Lords droomen en zich als Ladies denken. Het rijk der verbeelding van Engelsche vrouwen en meisjes is de world of fashion; den hoogsten en hoogmoedigsten zweven Almacks- en Devonshire-house als fata morgana voor oogen; maar ieder dorp heeft zijne klasse, om welke zich een tooverkring trekt. Nooit hoort men in Engeland, dat een predikantsdochter door een bakkerszoon, of een bakkersdochter door een schoorsteenveger verleid werd. De weelderige zaakwaarnemer verleidt de bakkersdochter; des predikants eenig kind loopt met den jongen heer weg, die erfgenaam, of diens jongere broeder, is van een aanzienlijk man, die harddraverijen aan de nabuurschap geeft. Neemt een Italiaansch meisje eenen minnaar, dan zwicht zij voor een' gloeijenden hartstogt; doet het een Engelsch, zoo geschiedt zulks om hare zucht naar rang en grootheid te bevredigen; doet het een Fransch, zoo is 't meestal slechts om een aangenaam onderhoudend gezelschapper. Italië is de bekermat van onstuimig gevoel; Engeland, die van aristokratische aanmatiging; Frankrijk, par excellence, het vaderland des gezelligen verkeers, en eene zeer levendig onderhoudene des gezelligen verkeers, en eene zeer reeks van bonmots. Welligt maakt zekere tint van fatsoenlijkheid de Franschen zoo toegevend omtrent soortgelijke verbindtenissen. Zelden hoort men van noodlottige gevolgen van jaloezij, waardoor echtgenoot of minnaar in eene eenzame straat vermoord wordt; even zelden van schaking of van schâvergoeding, en de eere van het huwelijksbed wordt er nooit, gelijk in Engeland, in de beredeneerde, handtastelijke gedaante van een 20,000 p. st. voor oogen gesteld. Men ziet een welgekleed man bijzonder aardig en oplettend jegens eene welgekleede dame; bezoekt men haar des morgens, hij zit nevens haar werktafeltje; blijft zij eens des avonds om hoofdpijn te huis, hij zit naast haar op de sopha; ontmoet men haar in gezelschap, hij praat met haar' man; en vraagt een vreemdeling: ‘Is die Heer met Mevrouw *** vermaagschapt?’ dan antwoordt de gevraagde, zonder eenige aarzeling: ‘Neen; hij is haar minnaar.’ Deze galanterie, in den grond niets meer of minder dan eene vergedrevene gezelligheid, eene magtige neiging tot gezelschap en onderhoud, is over alle standen verspreid, en heeft inderdaad gevolgen, | |
[pagina 304]
| |
welke zich met de zucht tot gezelligheid hoogstbezwaarlijk laten verschoonen. In een land, waar de fortuin zoo zeer verdeeld is, heeft het huwen, hoe zeer ook de huwelijken veelvuldiger zijn dan bij ons (in Engeland), zijne noodwendige grenzen. Dus behelpen zich de arbeidende klassen met hunne mariages à la St. Jacques, welke onder hen zelfs voor zeer respectabel doorgaan. De ambachtsman en de waschvrouw of de naaister vinden het goedkooper en gemakkelijker, comfortabeler, (want de Franschen hebben hunne eigene begrippen van comfort) zamen te wonen. Zij huren eene kamer, meubeleren dezelve met beider huisraad, de vrouw kookt, het huishouden gaat voor gezamenlijke rekening, en de liefde van het paar duurt ten minste zoo lang als de huur. Lieden, die dus leven, zijn, terwijl hij Monsieur thomas en zij Mademoiselle clara heet, à la St. Jacques getrouwd, en deze verbindtenis geldt, zoo lang zij duurt, bij buren en vrienden voor volkomen eerbaar. Door de Vondelinghuizen valt de eenige hinderpaal of schroomvalligheid geheel weg, welke in een land zonder godsdienstigheid de losbandigheid nog in eenig bedwang zou kunnen houden; en alzoo lijdt het geen twijfel, dat in Frankrijk het zedebederf grooter is, dan in eenig ander beschaafd land in Europa; maar, daarentegen, leidt hetzelve ook minder, dan in andere landen, tot nog al grootere verlaging. Naardien ongebondenheid van den vermelden aard in de openbare meening geene misdaad is, daalt daardoor de mensch ook niet tot misdadiger. Men beschouwt het werkelijk bloot als eene zaak van smaak of verkiezing; en zelden zal het eenen Franschman in den zin komen, bij de karakterwaardering eener vrouw, hare deugd mede in aanmerking te nemen. Dit is zeker erg, zeer erg; maar, men moet het erkennen, het heeft ook zijne goede zijdeGa naar voetnoot(*): in Engeland, waar overigens eergevoel, regtschapenheid en het beste hart eene vrouw, wie kuischheid ontbreekt, niets baten, is zij, die eenmaal eenen misstap beging, onherstelbaar verloren; en dikwijls ligt er slechts een half jaar tusschen de eerbare dochter van achtingwaardige ouders en het verworpen schepsel, dat met gaauwdieven gemeene zaak maakt en in Bridewell zweepslagen ontvangt! | |
[pagina 305]
| |
Deze quasi-wettige verbindtenis (aan welke st. jacques zijnen naam moest leenen!) is de Fransche galanterie in naakte, nieuwerwetsche, republikeinsche gedaante; deze gewoonte dagteekent ongetwijfeld van de Omwenteling van 1789: maar de galanterie van hoogeren, fijneren stijl, welke men zoo wel in de Champs Elysées en te Belleville, als in de prach tige hôtels der voorstad St. Germain en de Chausée d'Antin aantreft, behoort tot de aloude Geschiedenis van Frankrijk, en is in het volkskarakter diep geworteld. De bevallige ninon geeft ons in haren afscheidsbrief aan den Heer de sevigné een staal van Fransche galanterie, zoo als zij in haren tijd in zwang was en nog heden is: ‘'t Is voorbij, Marquis; ik moet u, zonder eenige bewimpeling, in mijn hart laten lezen; opregtheid, gij weet het, was bestendig de hoofdtrek van mijn karakter, en ziehier een nieuw bewijs! Toen wij elkander zwoeren, bij alles, wat der liefde heilig is, dat alleen de dood ons zou scheiden, dat onze min nooit zou vergaan, - toen waren onze eeden, althans van mijnen kant, zeker opregt gemeend. Maar ach! hoe wonderlijk is toch het hart! hoezeer is het in weêrspraak met zichzelf! Met dezelfde opregtheid, waarmede ik toen mijne gelofte bezwoer, verklaar ik u thans, dat het met de liefde, welke ik gevoelde, over is. In stede van te pogen mijzelve en u te bedriegen, meen ik ons beiden meer waardig te handelen, wanneer ik openhartig zeg, wat ik denk. Dewijl het dan nu toch zoo is, waarom zou ik niet zeggen: “Ik bemin u niet meer!” en wel even opregt, als men zegt: “Ik bemin u!” - Mevrouw de sevigné beschrijft een tooneel, waar de minnaar geheel à la ninon te werk gaat: ‘De Ridder de lorraine kwam onlangs bij Mademoiselle F***. Zij wilde de wanhopige spelen. Toen besloot de Ridder, op dien wellevenden toon, welke u bekend is, op eens een einde te maken aan de vervelende historie. “Nu, hoe heb ik 't, Mademoiselle?” zeide hij: “Waartoe die geestvervoering? Is er dan zoo veel buitengewoons in hetgene ons is overgekomen? Wij beminden elkander - wij beminnen elkander niet meer. Standvastigheid is geen deugd voor onze jaren. 't Is veel beter, dat wij vergeten, wat voorbij is, en dat wij den gewonen gezelschapstoon weêr aannemen. Hé, wat hebt ge daar een aardig hondje!” - “En hiermede,” voegt Mad. de | |
[pagina 306]
| |
sevigné er nevens, “was het gedaan met deze belle passion.” Hoe veel soortgelijke gevallen uit den tegenwoordigen tijd konde men verhalen! - Nog onlangs bezocht zekere dame eene vriendin, die de bitterste klagten aanhief over de onstandvastigheid der mannen. Verwonderd, dat hare vriendin zoo iets zoo zeer zich aantrok, zeide de eerste: ‘Bedaar, om 's Hemels wil, bedaar toch! Zulk een onheil is immers spoedig weêr hersteld en vergeten. Gij herinnert u zeker die Monsieur C***? Nu, die handelde omtrent mij even zoo. In het eerst was ik ontroostbaar, 't is waar; maar thans - mon Dieu! thans denk ik er naauwelijks meer aan, dat hij nog leeft!’ - ‘Ach, lieve!’ hernam de andere, welker schoonheid reeds begon te verwelken, ‘er is een groot verschil tusschen ons beiden: Monsieur C*** was uw eerste minnaar; Monsieur R*** is - mijn laatste!’ De liefde, die diepe, innige liefde, die onze Engelsche dichters zoo heerlijk schilderen, zoekt men in Frankrijk te vergeefs. In elk vak eener Fransche amour heerscht groote praal: het voorwerp der minnevlam wordt aangebeden, vergood; maar, bij al de bevallige wendingen en positiën der galanterie, bij al de spreekwijzen, welke zij doet hooren, is geen spoor van die gerustheid en innigheid, van die diepe, zalige, zieldoordringende toonen, welke ons de volle overtuiging schenken, dat het hart, hetwelk het onze te gemoet komt, werkelijk en geheel ons toebehoort. De liefde, gelijk zij zich in Frankrijk vertoont, is eene liefde voor gezelschap, niet voor het te zamen alleen zijn; eene liefde voor het schitterende salon, het welriekende boudoir; eene liefde, welke zich met intrigues, politiek, beroepsbezigheden vermengt; eene liefde, welke bevredigt, ja, maar niet het hart vervult, geene tooverpaleizen bouwt, maar op het dagelijksche pad des levens meer bloemen strooit, dan een meer ernstig volk op hetzelve vindt.Ga naar voetnoot(*) Deze liefde is der geheele Geschiedenis van Frankrijk ingeweven. Zij is zoo geheel nationaal, dat de galantste Regeringen van oudsber altijd de meest populaire waren. De naam van hendrik den IV is schier geen meer historische naam, dan die der schoone gabriele; en de achting, waarin deze wijze en ge- | |
[pagina 307]
| |
liefde Koning nog staat, leed daardoor niet de minste afbreuk, dat die minnares hem in den Raad verzelde, en hem in tegenwoordigheid des geheelen Hofs kuste en zich van hem kussen liet. Neen; de Franschen zagen daarin alleen, dat hij tout Français was; en het eenige punt, dat hun daarin opmerkenswaardig schijnt, is, dat de schoone gabriele inderdaad schoon was. Op dit punt - want zij beschouwen de Matressen hunner Koningen op gelijke wijze als hunne eigene - zijn zij onverbiddelijk; en lodewijk de XIV verloor wel door niets meer van zijne populariteit, dan door zijne echtelijke minnarij met scarron's oude, leelijke weduw. Maar niet slechts in de minnarijen hunner Vorsten nemen de Franschen zulk een levendig deel: waar is een groot man in Frankrijk, wiens naam en roem zich niet met die eens teederen wezens zamensmolt; eens wezens, dat, wel is waar, hunne grootheid niet bevorderde, maar dat de ruwe, met steenen bezaaide paden des openbaren of ook letterkundigen levens hun effende? Wat is voltaire, zonder zijne Madame de chatelet? - en toch, van welk eene soort moet de liefde des Dichters jegens eene vrouw geweest zijn, aan wier doodbed hij weende, maar tevens zeide: ‘Ce grossier st. lambert l'a tuée en......!’ Wat is mirabeau, zonder zijne sophie du ruffay? - en toch, van welk eene soort moet de liefde des Patriots geweest zijn jegens een wezen, dat hij opofferde om zijne schulden te betalen! Hoe menige teedere episode werpt haar zachter licht op de bloedige dweepzucht der Ligue, op den dollen tuimel der Fronde, op de woeste daden en de bloedige gruwelen der Omwenteling! Hoe bevallig, robespierre ten trots, bleef de Galaaterie, welke het Hof had opgeluisterd, ook in den kerker voortleven, ja gaf niet zelden den jongsten snik eerst op de guillotine! |
|