Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLevensschets van lord Byron.Georg gordon noël, Lord byron, de kleinzoon van den beroemden Admiraal en de eenige zoon van den Kapitein byron bij diens tweede vrouw, is geboren te Londen, den 22 Januarij 1788. Zijn vader, een dwaas en ligtzinnig doorbrenger, stierf in 1791. De moeder van den jongen byron, destijds te Aberdeen wonende, zond haren zoon aldaar het volgende jaar ter schole. Reeds in dezen jeugdigen leeftijd toonde hij eene trotsche, eigenzinnige en opstuivende geaardheid. Verscheidene blijken daarvan worden in zijne levensberigten vermeld. Hij kon het niet gelaten aanhooren, wanneer men van de misvorming van zijn' eenen voet (hij was met een' horrelvoet geboren) sprak; hij sloeg eenmaal zelfs naar iemand, die hem aanzag en dat ligchamelijk gebrek scheen op te merken. Ook wierp hij verschrikkelijke blikken op zijne moeder, toen zij eens hem een lam kind noemde. Nadat hij in 1798 den familietitel van Lord ontvangen had, begaf hij zich naar Newstead, en een jaar later naar Londen, alwaar zijn voogd, de Graaf van carlisle, hem onder het geneeskundig toezigt van Dr. baillie stelde, en hem bij Dr. glennie ter schole zond. Door zijn deftig, aanmatigend voorkomen kreeg hij onder zijne schoolmakkers den naam | |
[pagina 233]
| |
van: de oude Engelsche Baron. Evenwel beminden hem zoo wel leermeesters als medeleerlingen. Hij zou aldaar in de wetenschappen grootere vorderingen gemaakt hebben, zoo niet de onverstandige teederheid zijner moeder, die hem verscheidene malen voor langeren tijd bij zich hield, hem daarin had verhinderd. Lord carlisle moest hem eindelijk van deze school nemen en naar Harrow zenden. Geheel aan zichzelven overgelaten, bragt byron alhier eenige van de gelukkigste jaren zijns levens door. Bij zijn vertrek naar het Triniteits-Collegie te Cambridge betuigde hij, spijt te gevoelen, dat hij geen kind meer was. Gedurende zijn verblijf te Harrow verliefde hij op Miss chaworth, (de maria in zijne dichtstukken) en, ofschoon hij eigenlijk nooit gegronde hoop, om hare hand te erlangen, mogt koesteren, veroorzaakte nogtans deze mislukking hem eene wonde, die nimmer volkomen heelde. In 1805 vernam hij haar huwelijk met zekeren musters; en toen hij haar wederzag, was zij reeds moeder. Wat hij daarbij gevoelde, heeft hij treffend uitgedrukt in de dichtregelen, welke beginnen met de woorden:
When first I saw thy favourite child.Ga naar voetnoot(*)
De vrouw, aan welke dezelve zijn gerigt, is, even als de dichter zelf, reeds overleden. Toen byron Harrow verliet, stond hij bekend als een niet minder braaf en geschikt, dan zonderling jong mensch. Zijne medeleerlingen uit dien tijd herinneren zich nog zeer goed, hoe zijne vuist steeds gereed was, om elke onbillijke behandeling, hemzelven of eenen zwakken en hulpeloozen aangedaan, te wreken. Aan de Hoogeschool leefde hij los en ongebonden. Tot in 1807, toen zijne Uren der Ledigheid verschenen, geloofde niemand, dat byron smaak vond in de wetenschappen. De zoo even genoemde verzen gaven aanleiding tot eene recensie in het Edimburger kritisch tijdschrift, waarbij, zonder eenige | |
[pagina 234]
| |
verschooning, hem alle dichterlijke begaafdheid werd ontzegd. Byron liet, onder den titel van Engelsche Dichters en Schotsche Recensenten, daarop een niet minder geestig dan scherp stuk volgen, waarin alle dagbladschrijvers duchtig gehekeld werden. Dit geschrift verscheen kort nadat de vervaardiger zitting in de Kamer der Lords had genomen, en legde den grond tot zijnen volgenden roem, daar men hetzelve met de Dunciade van pope gelijkstelde. Nog vóór dat de eerste uitgave was uitverkocht, verliet byron, in gezelschap van den bekenden Parlementsredenaar john hobhouse, Engeland, en vervaardigde op reis over de Middellandsche Zee, in Griekenland en Klein-Azië, de beide eerste zangen van zijnen Childe Harold. Bij zijne terugkomst in Engeland, in Julij 1811, stelde hij dit werk, benevens eene paraphrase van de Ars Poëtica van horatius, aan zijnen vriend dallas ter hand, en gaf daarbij den wensch te kennen, dat deze zijn laatstgenoemde werk zoude uitgeven. Dallas had veel moeite, om den vriend te overtuigen, dat de Childe Harold in waarde de paraphrase zeer verre overtrof, en hij dus veel liever het eerste dichtstuk uitgeven wilde. Eindelijk verscheen het bij den aanvang des jaars 1812, kort na den dood van Mistress byron, en nadat de dichter in het Hoogerhuis voor de eerste maal als spreker was opgetreden. Zijne redevoering verdient, in vergelijking van zijne verzen, naauwelijks vermelding. Zijne dichtstukken maakten opgang; zijn naam werd roemrijk bekend, en dallas, aan wien hij het handschrift had gegeven, verdiende daaraan eene som van 600 pond st. Moore verhaalt, dat de dood van zijne moeder op byron een' diepen indruk had gemaakt. Hij borst in tranen los, en betuigde, dat hij zijne eenige ware vriendin had verloren. Daarop vorderde hij van zijnen knecht, dat die met hem moest vechten. Op dezen viel hij aan met zoodanige hevigheid, en bragt hem zoo gevoelige slagen toe, dat hij daardoor zijne buitengemeene gemoedsbeweging eenigzins lucht verschafte. Zijn roem steeg | |
[pagina 235]
| |
meer en meer, toen hij in 1813 the Giaour en the Bride of Abydos en in 1814 the Corsair in het licht gaf. Men wil, dat van het laatstgenoemde werk op één dag 14,000 exemplaren verkocht zijn. In 1815 huwde hij de dochter van ralph milbank, na vroeger reeds twee malen vergeefs aanzoek om hare hand gedaan te hebben. Zijn trouwdag vervulde hem met eene soort van bijgeloovige vrees, niet zoo zeer omdat hij zich de voorspelling van zekeren ouden waarzegger herinnerde, die hem zijn zevenentwintigste jaar als voor hem zeer gevaarlijk had aangekondigd, maar omdat de trouwring zijner moeder, welken hij vóór eenigen tijd verloren had, op dezen dag, juist toen de huwelijksverbindtenis was voltrokken, weder werd opgegraven uit den grond, waarin dezelve lag. Hij meende, gelijk hij zelf zegt, dat de ring hem uit hoofde van dezen feestdag werd teruggegeven; maar dewijl de echt van zijne moeder niet gelukkig was geweest, wilde hij daarin een voorteeken vinden, dat zijn huwelijk nog ongelukkiger zou worden. Omtrent tien maanden na de voltrekking des huwelijks bragt Lady byron eene dochter ter wereld. Deze schijnbaar gelukkige gebeurtenis werd, na verloop van eenige weken, gevolgd door eene geheele scheiding. Over de redenen, welke de echtgenooten tot dezen stap bewogen, wordt verschillend gedacht; niemand weet de eigenlijke oorzaak. Hij zelf verklaarde, dat de echtscheiding van zijnen kant kwam, en een gevolg was van den verwarden toestand zijner geldzaken; zijne goederen werden toen geregtelijk in beslag genomen. Anderen wijten de schuld eeniglijk aan zijne onbetamelijke handelwijze omtrent de Lady, en willen, dat zij redenen genoeg had, om eene echtscheiding te vorderen. Men heeft namelijk verteld, dat hij, kort na hare bevalling, eene pistool onder haar venster afschoot, en in zijn eigen huis ongeoorloofden omgang met eene beruchte tooneelspeelster had. Dit wordt echter ook tegengesproken. - Alle pogingen, om hen weder te vereenigen, mislukten. Lushington, een vriend des dichters, die zulks beproefde, verzekert, dat het hem volstrekt onmogelijk was, en dat hij, nadat hem omtrent de eigenlijke reden der scheiding ophelderingen gegeven waren, ook zeer wel wist, waarom Lady byron niets te harer regtvaardiging aan de wereld medegedeeld had. Het verbreken van den band des huwelijks scheen Lord byron geenszins sterk aan te doen. Zoo hij misschien hierover nog eenig verdriet | |
[pagina 236]
| |
ontwaarde, werd deze smart toch spoedig door dichten en andere verstrooijingen verdreven. Byron verliet Engeland weder in April 1816, na vooraf nog uitgegeven te hebben zijn beroemd Vaarwel en verscheidene andere dichtstukken, als de Belegering van Korinthe, Lara enz. Op deze reis hield hij zich het langst te Venetië op, gaf zich aldaar aan buitensporigheden over, doch vervaardigde tevens de beroemde Ode aan die stad, den Beppo, Tasso's klagt, den Manfred, de Gevangene van Chillon, den derden en vierden zang van den Childe Harold. Na eenige meer gemeene minnarijen, ontstond eindelijk eene teederder betrekking tusschen hem en de Gravin guiccioli. Deze vrouw beval hem bij haren gemaal met de grootste hoffelijkheid aan, en haar vader - hetgene in Italië welligt meermalen het geval zijn mag - stond haar een verblijf in zijn huis toe, opdat zij de bezoeken des minnaars des te gemakkelijker mogt kunnen ontvangen. Byron en de Gravin deelden nu wel niet dezelfde woning met elkander, maar, nadat zij zich naar Ravenna begeven hadden, woonde hij in de stad, en zij met haren vader, den Graaf gamba, in een naburig landhuis. Een opstand der Carbonari, waaraan, zoo als men vermoedt, het verliefde paar als ook de gamba's deel namen, noodzaakte hen, van Ravenna naar Pisa, en weldra van hier naar Livorno te gaan. Waarschijnlijk was de genegenheid van byron voor de Gravin aan het afnemen, toen hij ook deze stad verliet, en in den herfst van 1822 zich naar Genua begaf. Ten minste schijnt zijn besluit, om naar Griekenland te reizen, dat kort daarop tot rijpheid kwam, mede ontstaan te zijn uit verlangen, om zich op eenmaal los te maken van eene betrekking, die hem lastig en vervelend begon te worden. Evenwel scheidde men in vriendschap, en de broeder der Gravin vergezelde den dichter zelfs tot aan Cephalonia; een bewijs, dat byron's vertrek geenszins verdacht aan de familie voorkwam. In het begin van Januarij 1824 kwam de zonderlinge man te Missolunghi. De inwoners ontvingen hem met geestdrift. Zijne eerste bemoeijingen voor de Grieksche zaak hadden ten doel, den geest van orde en ondergeschiktheid onder de troepen en van eenheid onder de aanvoerders te brengen. Geen van beiden gelukte hem. Ten gevolge van spijt en verdriet over zijne verijdelde hoop, verviel hij kort daarop in de hevige ziekte, die een einde aan zijn leven zoude maken. In | |
[pagina 237]
| |
het begin van April werd hij door de koorts aangetast, van den 12den dezer maand af bedlegerig, en zeven dagen later, den 19 April 1824, eene prooi des doods, nadat een den dood gelijkende slaap van vierentwintig uren was voorafgegaan. Misschien ware hij nog te redden geweest; doch, daar hij het aderlaten, tot dat het eindelijk te laat was, steeds stellig verbood, en in het algemeen zich bestendig tegen de voorschriften der geneesheeren bleef aankanten, zoo veroorzaakte dit bij dezelven eene al te groote besluiteloosheid. De laatste woorden, welke byron sprak, hadden betrekking op zijne vrouw, op zijn kind en op zijne zuster. Hij was niet meer in staat, zijne gedachten behoorlijk te verzamelen, en aan zijnen bediende nog eenige mededeelingen te doen; dit scheen zijnen doodsangst aanmerkelijk te verzwaren. Hij had zich papier, pen en inkt laten halen, en bedreigde zijnen knecht met alle mogelijke straffen, indien deze niet stiptelijk zijne laatste bevelen ten uitvoer bragt. Hij werd allengs meer onverstaanbaar, en wat hij nog zeggen wilde, blijft dus raadselachtig. De dood van den Lord maakte veel geruchts in de gansche beschaafde wereld. De Regering van Missolunghi verordende eene vereerende lijkstaatsie, en bij de menigvuldige stukken, welke destijds tot zijnen lof in druk verschenen, werd, behalve des dichters bekwaamheden, al het andere vergeten. Naderhand evenwel heeft men met meerdere bedaardheid zijn karakter beschouwd en beoordeeld, en de uitkomst daarvan is, wat ook moore zeggen moge, ten nadeele van byron uitgevallen. Hierbij moet men in aanmerking nemen, dat moore uit handen van den Lord, toen deze te Venetië zich ophield, het grootste gedeelte van diens papieren ontving, waarnaar hij eene levensbeschrijving van den dichter wilde vervaardigen; doch op verlangen der familie werden deze stukken voor een gedeelte vernietigd, waarbij moore eene persoonlijke opoffering van 2000 pond st. deed. Wat hij over byron zegt, is dus nog onvolledig, oppervlakkig behandeld en geen zamenhangend geheel. Bovendien hebben galt, medwin en dallas levensbeschrijvingen van den dichter gegeven. In het algemeen schijnen deze mannen, daar zij in hoofdzaken niet wezenlijk van elkander verschillen, meer geloof te verdienen, dan moore. Doch ook deze vermag slechts zeer weinig aan te voeren, dat aan Lord byron eene hoogere waarde kan geven in de oogen van diegenen, | |
[pagina 238]
| |
welke deugd boven vernuft, en ware levenswijsheid boven bloot verstand en schranderheid stellen. Trotsch, ijdel en hartstogtelijk, als byron was, kwelde hij zich in stilte over het mistrouwen, waarin hij stond bij de wereld, ofschoon hij zich geliet, de meening van anderen te verachten. Terwijl hij openlijk zich liet verluiden, dat hij gaarne de gunst der menschen opofferde voor die, welke het noodlot hem in zijne geestvermogens had bewezen, volgde hij, ter voorkoming van alle opzien, dat eene buitengewone zwaarlijvigheid verwekt, een' strengen eetregel, en verdroeg liever aan zijnen misvormden voet de ongemakken van een kunstig werktuig, dan dat hij die mismaaktheid aan het gezigt van anderen blootgesteld zoude hebben. Op zijne voorname geboorte liet hij zich veel meer voorstaan, dan op zijne dichterlijke bekwaamheden, en hij scheen zijne vaardigheid in het pistoolschieten, zijne dapperheid in het boksen en zijnen moed in het zwemmen over den Hellespont (hij zwom van Sestus naar Abydus, om te weten, of de vertelling aangaande leander waar kon zijn) als verdiensten te beschouwen, welke zijne aanspraak op een' onsterfelijken naam verhoogen moesten. Eenige schoone en edele trekken, welke men van hem verhaalt, geven echter reden, om te onderstellen, dat de kiem van een beter en verhevener gevoel niet geheel was verstikt. Steeds toonde hij zich bereid, om anderen, die gebrek hadden, met geld bij te staan. Mogt zijne edelmoedigheid minder op vaste grondbeginselen steunen, en veeleer slechts door toevallige aanleiding van buiten opgewekt worden, zoo toonde hij toch bij het besteden van zijne weldaden zekere standvastigheid en wijsheid. Hij zelf was een ongebonden mensch, maar bij zijne onderhoorigen wist hij alle uitspatting te verhinderen, terwijl hij hen meer met zachtheid dan met strengheid behandelde; weshalve hij door zijne bedienden ook meer bemind dan gevreesd werd. Indien men de verzekering van shelley mag vertrouwen, geloofde Lord byron aan de waarheid des Christendoms; maar in zijne schriften is niet eene enkele plaats te vinden, welke als bewijs hiervoor zou kunnen dienen. Soms plagt hij zichzelven een' Christen te noemen; en zoo het waar is, wat fletscher verhaalt, dat hij in de laatste acht jaren zijns levens elken vrijdag vastte, en telkens nederknielde, als hij eene processie ontmoette, zoo zoude men moeten overhellen, om te vermoeden, dat hij een Katholiek | |
[pagina 239]
| |
geweest ware. Zeker is het, dat hij eene natuurlijke dochter van hem in de Roomsche kerkleer liet opvoeden; maar, dewijl wij verder van zijne godsdienstige begrippen niets weten, kunnen wij alleen zijne werken dienaangaande raadpiegen. Zijne beroemdste dichtstukken zijn, behalve de reeds vermelden, de treurspelen Werner, Marino Faliero, de beide Foscari en Sardanapalus, de Voorzegging van Dante, Kaïn, Hemel en Aarde, Mazeppa, Don Juan, en het jongste Gerigt. Onder de (Engelsche) dichters der negentiende eeuw heeft byron zonder twijfel den eersten rang, en nadert in vele stukken zelfs shakespeare en milton. In kracht, in hartstogtelijke sterkte, in verhevenheid van uitdrukking en gedachten evenaart hem zeker niemand. Hij verachtte de bewondering van anderen, en evenwel dwingt hij ons, hem de onze te wijden, en, zoodra men eenmaal aan de wegslepende lezing zijner liederen en gezangen zich overgegeven heeft, is men als door een tooverwoord, ofschoon dan niet altijd op het aangenaamste, daaraan geboeid. Maar, als men van het standpunt der zedelijkheid uitgaat, zoude men zijne schriften, gelijk dan ook door strenge beoordeelaars is geschied, moeten afkeuren, ja verfoeijen, daar men dikwerf in dezelve eene redenering aantreft, die het ware gevoel beleedigt en zelden goede indrukken achterlaat. De Hebreeuwsche Melodiën, de Gevangene van Chillon, Tasso's Klagt en het meesterstuk, de Childe Harold, bevatten echter niets, dat kwetsend is voor de goede zeden. |
|