Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijCarl Rappo.Ga naar voetnoot(*)Ja, 'k ben bij Rappo ook geweest,
En 'k zag, wat men in de Oudheid leest,
Van Herkules' en Simson's magt,
En Titans, groot van ligchaamskracht,
De Fabel en 't Gewijd Berigt,
Zoo vaak door 't Ongeloof betigt,
Gestaafd; - 'k zag menig wonder stuk
Verrigten, niet bij bloot geluk,
Of van een loos bedrog ontleend:
't Was kracht, met oefening vereend. -
Dat ballen-, messen-, kogelspel;
Die hand zoo vlug, dat oog zoo snel;
Dat juistberekend evenwigt;
Die last op neusbeen en gewricht;
Dat staafgetil door spierenkracht,
Het zwaartepunt op 't verst gebragt;
Dat knodsgedril door mannenvuist,
Die 't zwaarste blok te morzel gruist;
Die centenaars, geligt, gezwaaid,
Dat menigeen het brein schier draait;
Dat achterwaarts gebogen lijf,
Gelijk een eikenstam zoo stijf,
En in dien stand een' last getorscht
Van mensch en wigt, op hand en borst
Geheven, met zoo klein bezwaar,
Alsof 't een ligte veder waar';
Dat strekken van den arm in 't lang
Aan de opgerigte ijz'ren stang,
En 't zwevend stappen in de lucht,
Als ware 't slechts een looze klucht;
Dat zwaaijen om een molenäs,
Alsof de man een wiekzeil was:
| |
[pagina 212]
| |
Dat alles, en nog meer daarbij,
Wekte u verbazen, zoo als mij.
Wij zagen met bewondering,
Dat, wie er d' aanleg toe ontving,
Alleen door oefening en vlijt,
Een wonder zijn kan van zijn' tijd.
Maar, peinzen wij daarop eens door,
Dan doet zich dra het denkbeeld voor,
Dat in den mensch een kracht bestaat,
Die deze ver te boven gaat.
Die Rappo, zóó door elk gevierd,
Wat is hij bij het woudgediert',
Wat bij den elefant en 't paard,
Die Rappo's, ons ten dienste op aard',
Die dommekrachten, zoo men wil,
Van ons beleid, van onzen wil?
Zwicht hij niet hier voor grooter magt,
Die menschelijke dommekracht?
Is hij niet, die zichzelv' bedwingt,
Meer sterk, dan die een stad bespringt?
Ligt is de Herkules een kind,
Ja menig ligt, dat hem verwint,
Wanneer de Rede van hem vraagt
Een kracht, die ed'ler stempel draagt.
Moréle kracht is 't schoone woord,
Dat men thans daaglijks leest of hoort;
Maar ieder niet, die 't hoort of leest,
Bepeinst het met bedaarden geest.
Het is een kracht, die elken mensch
Betaamt, bij woord en daad en wensch;
Een kracht, die dwazen wijsheid leert,
De wijze bovenal begeert;
Die Salomo zijn' rijkdom schonk,
In armoê vaak met luister blonk,
Den slaaf verheft in 't smaadlijkst lot,
En zelfs met boei en kerker spot;
Die huisgezinnen zaligspreekt,
Schoon 't levenspad slechts doornen kweekt;
Die kleine Staten magtig maakt,
Schoon overmagt van woede blaakt;
Die ons Hem nader brengen moet,
Wiens voorbeeld ons haar kennen doet;
Die eind'lijk ons, in 't stervensuur,
Doet zegepralen op natuur. -
Ziet, Vrienden, dit, dit is een kracht,
Verheven boven ligchaamsmagt!
Die kracht vermag oneindig veel;
Zij valle ons meer en meer ten deel,
Den Vorst en 't lieve Vaderland!
Dan zegent ons Gods Vaderhand.
j.w. ijntema.
|
|