Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 194]
| |
Bijzonderheden uit de leefwijze van den voornamen stand in China, nieuwelings medegedeeld.‘Dit wonderbare land blijft nog steeds zijne belangrijkheid voor Europeanen behouden; nog telkens hebben de berigten van daar iets nieuws, iets ongewoons, iets oorspronkelijks, en geen reiziger keert van daar terug, zonder de bewijzen mede te brengen, dat wij China en deszelfs bevolking nog geenszins zoo naauwkeurig kennen, als wenschelijk is wegens het eigenaardige van beiden. Dit blijkt ook weder uit het Reisverhaal van den Heer Dr. f.j.f. meyen, die, in de jaren 1831-33, met het Koninklijk Pruissisch koopvaardijschip, Prinses Louize, Kapitein wendt, eene Reis rondom de Wereld deed, en reeds de beide eerste deelen van zijne Reisbeschrijving in het licht gaf. Uit dit, te Berlijn in 1834 verschenen, werk nemen wij het volgende verslag over.’ | |
Woningen der rijke Kooplieden.In gezelschap van den Heer lindsay bezochten wij verscheidene voorname kooplieden, welke wij in de Engelsche Factorij hadden leeren kennen, en wij bezagen hunne woningen zeer naauwkeurig. De huizen van deze handelaars, gelijk in het algemeen die van alle aanzienlijke personen, zijn naar de straatzijde met een' hoogen muur omgeven, waarin, behalve de deur, geene opening wordt gevonden. Bij den ingang door deze deur is eene voorkamer met eenen portier. Soms bestaat deze kamer uit eene groote zaal, en aan het einde hangt een groot afgodsbeeld, met gouden sieraden en spreuken daarnevens; onder dit beeld staan tinnen offergereedschappen, terwijl er dag en nacht lichten branden. In hetzelfde vertrek zijn ook draagstoelen, en dragers derzelven altijd bij de hand. Zijwaarts van deze kamer gaat men over een voorplein naar de woning van den heer en diens vrouw. Op dit kleine voorplein, dat met een' zuilengang in het rond voorzien is, vindt men vogels in groote kooijen of in de nissen der wanden; en in kleine waterkommen, die omtrent zes duim water hebben en met geel zand op den bodem gevuld zijn, ziet men eene menigte goudvisschen, welker kleuren, naar mate van den ouderdom, verschillen - daar zijn | |
[pagina 195]
| |
zwarten en bonten, zilverwitten en goudgelen. Voor deze waterbakken staan heerlijke bloemen op groote steenen voetstukken, en tegen de wanden van deze galerijen ziet men zitplaatsen van bamboes, waarop de Chinezen zich in de warme zomernachten vermaken met het geplas der visschen en het gezang der vogelen. In de woonkamers van deze Chinezen ziet men de grootste overlading van zonderlinge sieraden. Dikwijls zijn aan de zoldering van eene enkele zaal 50, 60, ja tot 100 groote lantarens, lampen en kroonen opgehangen, zoodat er geen ledig vak overblijft. De kroon in het midden des vertreks is gewoonlijk zeer groot, en gelijk aan onze oude glazen kroonen, alleen met dit onderscheid, dat het glas verschillend gekleurd is, waardoor het geheel zeer bont wordt en zich bij de verlichting ten uiterste prachtig vertoont. De armen zijn steeds van glas, en over elk licht staat een lampglas, ten einde geen togtwind in het branden moge hinderen. De overige lampen en bonte lantaarnen zijn altijd in eene juiste orde opgehangen, zoodat men telkens twee of vier van dezelfde soort in elk vertrek nevens elkander aangebragt ziet. Gewoonlijk zijn dezelve met zijde overtrokken, en borduurwerk en heerlijke versieringen van franjes en kwasten maken deze meubels zeer duur. Wij wilden een paar zulke lampen medebrengen; maar de gemeensten, die wij te zien kregen, kostten 40 piasters. Zeker wordt eene verwonderlijke pracht door de menigte en door de veelvuldige verscheidenheid van de kleuren dezer lampen ten toon gespreid; maar de kostbaarheid is ook bijkans ongeloofelijk. Aan de pilaren, welke in deze zeer groote vertrekken tot schraging vande zolders dienen, hangen groote Chinesche afbeeldingen, of gedenkspreuken, welke laatste met groote vergulde karakters geschreven en in den vorm van onze prenten in lijsten gevat zijn. Kleine en groote spiegels in zeer zware lijsten van donkerbruin hout, en eene menigte antieke dingen, vindt men steeds op de tafels en op andere stukken huisraad tot versiering geplaatst. Aan de wanden der kamer staan houten sopha's, die zonder smaak bewerkt en ongemakkelijk zijn; eene gevulde zijden sprei ligt daarop, en maakt dezelve nog eenigermate zacht. In elke groote kamer, alwaar men bezoek ontvangt, wordt ergens eene nis gevonden, die met een venster voorzien is; op deze plaats zit gewoonlijk de heer van den huize. Hier is eene hoogte | |
[pagina 196]
| |
van 2½ voet aangebragt, waarop eene tafel van één voet hoogte staat. Op deze tafel wordt altijd iets tot versiering gevonden, b.v. eene of andere kostbare oudheid, eene fraaije vaas of andere potten met bloemen; bij zeer rijke lieden zijn er ook nog wel andere kleine sieraden nevens geplaatst. Aan beide zijden der tafel liggen geborduurde spreien, welke een weinig gevuld zijn, en daarachter groote, ronde en zacht gevulde kussens, met rood laken of met leder overtrokken. Nevens deze zitplaatsen, digt aan de wanden der nis, ziet men kapstokken van porselein of van fijn gevlochten bamboesriet, waaraan de mutsen of kleine fluweelen hoeden der Chinezen gehangen worden, zoodat dezelve steeds bij de hand zijn, wanneer zij van hunne plaatsen opstaan; voorts op den achtergrond der nis insgelijks sieraden, hetzij oudheden, hetzij nieuwere kostbare vazen. De zucht voor dergelijke oude kunstvoortbrengselen des lands - een gevolg van het verval der beeldende kunsten, dat veroorzaakt wordt door de krijgsmansheerschappij in den lande - is daar nog grooter, dan bij ons de achting voor Romeinsche en Grieksche oudheden. Op de tafel tusschen de beide gevulde zitplaatsen ziet men steeds de Chinesche waterpijp van metaal en zeer fijn gekorven tabak daarnevens; de overige lange pijpen met zeer kleine koppen worden in een' hoek der kamer gevonden. De stoelen, de sopha's en tafels in de woonkamers der rijke Chinezen zijn allen van een zeer hard bruinrood hout gemaakt, en niet alleen ongemakkelijk, maar ook zonder eenigen smaak. Snijwerk versiert de kanten. Schoon eenvoudig zijnde, kosten dezelve veel gelds, hetgeen waarschijnlijk aan de zeldzaamheid van het hout is toe te schrijven. De stoelen hebben gevulde en hooge rugleuningen; ook zijn dezelve met zijleuningen voorzien, en worden in het midden der kamer, in twee regte, acht voet van elkander verwijderde, rijen geplaatst, maar zoo, dat telkens tusschen twee stoelen een klein vierkant tafeltje te staan komt. Treedt men in zoodanige kamer, dan bevindt men zich terstond tusschen deze rijen van stoelen, en wordt genoodigd, om aldaar te gaan zitten. De kop thee, welke doorgaans onmiddellijk wordt aangeboden, komt dan op het tafeltje te staan, dat ieder naast zich heeft, om tevens ook met zijnen arm daarop te kunnen leunen. De boekerijen in de woningen van bijzondere personen zien er zeer zonderling uit. Daar de Chinesche werken in losse | |
[pagina 197]
| |
bladen uitgegeven en niet ingebonden worden, legt men ze neder. De bergplaatsen dezer boekverzamelingen zijn niet regelmatig afgedeeld; men heeft altijd voor elk werk, uit hoe veel deelen het ook bestaan moge, een bijzonder vak ingerigt, waardoor dezelve, uit hoofde der zeer verschillende grootte van de boekwerken, een zeer bont en onregelmatig voorkomen hebben. | |
Het Middageten.Het was eenige dagen vóór onze afreize van Kanton, toen wij van den Hong-koopman toung-mowqua een bezoekkaartje en tevens eene uitnoodiging tot het middagmaal ontvingen; deze kaartjes zijn veel grooter, dan de bij ons gebruikelijke, en van een bijzonder fraai rood papier. Mowqua is een der jongste Honguisten, of dier kooplieden, welke bijzonder met Europeanen handel drijven. Hij is in het bezit van een' witten knop op de muts, welke, naar het ons toescheen, van ivoor is, en die den vijfden graad van Mandarijn aanduidt. De zoon en broeder van mowqua droegen slechts de gouden kogels op de mutsen. Des avonds ten zes ure begaven wij ons naar dezen maaltijd. Bedienden met geweldig groote lantaarnen gingen ons voor, en eene zekere hoeveelheid van boomwol werd medegenomen, om het trommelvlies ten minste eenigermate tegen de Chinesche muzijk te beveiligen. De ruimte van de deur des huizes en het voorhuis waren vol bedienden. Overal brandden lantaarnen, en eene geweldige muzijk klonk ons tegen. Toen de gasten binnenkwamen, werden dezelve door den gastheer en zijne zonen begroet, en, onder vele pligtplegingen, tot aan de stoelen in de woonkamer geleid. De kleedingstukken van deze rijke Chinezen waren voor den avond van heden ongemeen prachtig. De jonge mowqua droeg over alle zijne andere zijden kleederen, welke met eene fraaije zijden sjerp vastgemaakt waren, nog een' zeer kostbaren pels. Zij hielden de fluweelen mutsen bestendig op het hoofd, en namen die zelfs bij het groeten niet af. De prachtige haarbos van ongemeene dikte en lengte gaf aan deze mannen een eerwaardig aanzien. De gasten namen plaats op de stoelen, die, zoo als reeds gezegd is, in twee lange rijen stonden. Terstond werd thee toegediend, en wel, gelijk trouwens van zelve spreekt, in | |
[pagina 198]
| |
echt Chineesch porselein. Het theegoed bestaat uit groote koppen en kleine, vlakke schoteltjes, die als deksels dienen; het geheel staat op een gebogen presenteerblad, dat van tin, zilver of goud is, naar mate van den rijkdom des bezitters. De Chinezen, even als de Japannezen, drinken de thee zonder suiker, zonder melk en zonder rum; zij werpen slechts wat thee in het kopje, en gieten er kokend water over. Dit laten zij een weinig staan, scheppen dan met het vlakke deksel van het kopje dat aftreksel af, en drinken het zoo heet als mogelijk is. Daar de thee, welke de Chinezen gebruiken, uit geheele bladeren bestaat en niet gebroken is, blijft het daarop gegoten vocht steeds klaar. Onder de meubelen, welke de kamer van dezen rijken koopman versierden, waren twee groote lantaarnen van hoorn; dezelve hadden wel drie voet hoogte en 2½ voet breedte; doch nergens konden wij eenig spoor van zamenvoeging bemerken. Een groot Engelsch spiegelglas zat in eene gewone Chinesche, zeer lompe lijst, dewijl de eigenaar door het gebruiken van Europesche goederen geen opzien wilde verwekken. - In de naaste kamer bevonden zich de toonkunstenaars, onder welke verscheidene voorname zangers waren. Men speelde bestendig gedurende het gansche feest, en voerde eene soort van opera uit. Het geraas, dat die lieden maakten, was inderdaad ontzettend, doch de Chinezen zelve schenen er geen acht op te geven; alleen dán, wanneer voor een oogenblik het gesprek haperde, luisterden zij naar het gezang, en toonden zekere geestigheid, om te lagchen of aanmerkingen te maken. Weldra begon nu het middagmaal. Wij werden in eene andere zaal geleid, en namen plaats aan kleine vierkante tafels voor zes personen. De tafels stonden in een' halven kring, en bleven aan de zijde, naar het midden gekeerd, onbezet. Aan de middelste tafel zat de gastheer, en aan elke andere tafel een Chinees, die aldaar de honneurs waarnam. De ledige zijden der tafels, waar niemand zat, waren met scharlakenroode, fraai geborduurde zijden kleeden behangen. Men had, met goud en zijde van verschillende kleur, Chinesche bloemen van niet bijzonder schoone vormen daarop afgebeeld. Aan de voorzijde waren op den kant van elke tafel heerlijke vruchten in kleine fruitmandjes opgezet en schoone bloemen daartusschen geplaatst. De gansche tafel stond verder bedekt met kleine schaaltjes en bordjes, welke, | |
[pagina 199]
| |
zeer naauwkeurig in rijen verdeeld, vruchten, ingelegde spijzen, banket, boterhammetjes met fijn koud gevogelte en honderd andere dingen bevatteden. Men had bij het plaatsen van dit alles zeer veel kunst aangewend; onder anderen waren geheele rijen van bordjes met drie en vierzijdige piramiden bezet, welke men uit kleine stukjes van fazanten, gelardeerde ganzen, worst en andere dergelijke dingen sierlijk opgebouwd had. Hier stonden schaaltjes met kleine oranjeappels, benevens ingelegde pruimen; daar borden met amandelen van verschillende soorten, die allen zeer goed smaakten. Op eenige vlakke schotels waren menigerlei kleine zaden van onderscheidene kleur zoo kunstig gelegd, dat elke kleur een bijzonder vak uitmaakte. Wij merkten hierbij eene soort van kwéperenpitten op, welke zeer goed smaakten; verder wikken, die, rijkelijk gebruikt wordende, eene zeer nadeelige werking doen; bovendien kastanjes en hazelnoten, die de onzen veel overtreffen; ook druiven uit de noordelijke gedeelten des rijks, citroenen, limoenen, ingelegde en drooge gember, enz. Zoodra men slechts eenigen tijd in China zich opgehouden heeft, ziet men dagelijks, ja van uur tot uur telkens meer, dat de Chinezen alles anders doen, dan wij. Zoo ging het ook hier bij het gastmaal; want men begon met datgene, wat bij ons het nageregt zoude uitmaken. Geen tafellaken dekt den disch. Voor elke zitplaats staan drie schoteltjes, het eerste ter linkerhand is gevuld met soya, dat de Chinezen bij schier alle spijs gebruiken; het tweede dient voor het gewone eten, en in het derde ligt een porseleinen lepel, waarmede de soepen genuttigd worden. Voor deze drie schoteltjes, welke in ééne lijn geplaatst zijn, liggen twee ronde staafjes of stokjes, waarmede men eet, en welke bij rijke lieden kunstig uit ivoor vervaardigd zijn. Het valt den vreemdeling zeer moeijelijk, met deze twee staafjes de spijzen op te nemen, en de Chinezen vermaakten zich, dat zij ons daarmede zoo onhandig zagen te werk gaan. Een onzer dischgenooten zeide zelfs: De Europeanen willen zoo verstandig zijn, en zij weten niet eens fatsoenlijk te eten! In plaats van servetten lagen voor ieder kleine vierkante stukjes papier, met roode strepen versierd, die door de Chinezen werkelijk tot afvegen gebruikt werden. Toen het gastmaal begon, noodigde ons de gastheer, om van de fijne spijzen gebruik te maken, terwijl hij telkens den keurigen smaak of | |
[pagina 200]
| |
de zeldzaamheid van het eene en andere deed opmerken; en nu kwam het er op aan, om met de twee staafjes de spijze uit den schotel in den mond te brengen! Daar de Chinezen geen tafellaken gebruiken, hebben zij, in de plaats daarvan, een zeer loffelijk gebruik; er liggen namelijk op de tafel groote bladen, welke zij, zoodra eene rij geregten afgedaan is, met alles, wat er op staat, laten wegnemen, waarna terstond andere, met nieuwe spijzen voorziene, bladen opgedragen worden. Muzijk en gezang duurden onder den maaltijd onafgebroken voort, waarbij zich inzonderheid de zangers onderscheidden, welke met hunne gillende stemmen een vreeselijk leven maakten; terwijl de groote metalen klokken, gong-gong genoemd, krachtig daartusschen bromden. - Zoodra de eerste rij geregten afgedragen was, werd bij elken gast nog een kleine kop geplaatst, om den heeten samtschu te drinken, welke aan eene Chinesche tafel onzen wijn vervangt, maar in kracht den arak gelijkt. Het is een uit rijst door gisting bereide drank, welke steeds kokend opgedragen wordt. Bedienden gaan met groote zilveren kannen rond, en schenken voor de gasten dezen nektar in, die ook, bijzonder door zijne hitte, zeer spoedig begint te werken. De Chinezen nemen overigens bij het drinken omtrent dezelfde regels in acht als de Engelschen; zij noodigen om mede te drinken, vatten dan den kop met beide handen, wenschen elkander geluk, ledigen denzelven met ééne teug, en keeren dan de binnenzijde den naasten gast toe, om te toonen, dat zij tot den laatsten druppel uitgedronken hebben. Als wij eenmaal onzen kop niet uitdrinken wilden, hield een Chinees ons den zijnen bestendig voor, en knikte zoo lang, tot dat wij den onzen ook geledigd hadden. Soms ging de gastheer naar eene der tafels, en dronk op het welzijn van het gezelschap, dat aan dezelve zat; soms schonk hij ook zelf den samtschu in. De spijzen, gedurig in kleine gedekte schotels opgedragen, werden telkens aan de gasten voorgediend; dit althans had plaats bij de twintig eerste geregten. Het aantal dier geregten was bijkans ongeloofelijk, maar de smaak derzelven niet zoo veelvuldig verscheiden. Alle vleeschspijzen waren zeer fijn gesneden, en kwamen als ragouts op tafel, waartoe de sausen steeds met Indische zwaluwennesten, met trepangGa naar voetnoot(*), met | |
[pagina 201]
| |
vinnen van haaijen en meer dergelijke zonderlinge lekkernijen toebereid waren. Zoodra het eerste gedeelte van het gastmaal, dat reeds uit zestig geregten bestond, was afgedaan, kwamen verschillende soorten van soep ten voorschijn. Deze werden in kleine schaaltjes op het midden der tafels gezet, en zoo at dan ieder met zijn' kleinen porseleinen lepel uit den schotel. Men draagt gewoonlijk vier, vijf of zes onderscheidene schaaltjes op, en plaatst daartusschen nog in kleinere schaaltjes verschillende andere spijzen, waaronder menigerlei soort van pasteijen, banket, krachtig hoendernat, waarin het vleesch zeer fijn geschaafd was, enz. Tusschen de onderscheidene groote afdeelingen van den maaltijd werd er thee toegediend en tabak gerookt, waarbij men een weinig kon uitrusten, om daarna op nieuw weder aan het werk te gaan. Nadat men eenige malen zoodanige verpoozing had gehouden, werden voor den halven cirkel nog vijf tafeltjes geplaatst, welke met gebraden speenvarkens en allerlei gevogelte bedekt waren. Hierop nu traden er tien koks in de zaal; zij waren allen gelijk en keurig gekleed. Voor elk der vijf genoemde tafeltjes plaatsten zich twee derzelven, en begonnen met lange messen de hard gebraden huid van dit gebraad te kloppen, hetgene vrij wel op de maat geschiedde en ons niet weinig verraste. Andere bedienden, welke voor de tafeltjes stonden, legden de stukjes, waarin het gebraad werd gesneden, op kleine borden, en zetteden die dan op onze tafels. Na het eindigen van het gastmaal kwamen de koks nog eens in de zaal, om te bedanken voor de eer, welke hun daardoor was bewezen, dat zij voor een zoo aanzienlijk gezelschap hadden mogen koken en braden. - Wij hadden volle zes uren aan tafel moeten zitten, en honderden van spijzen laten voorbijgaan, zonder die te proeven. Zoo groot is de verkwisting der rijken in een land, waar de armen met elkander vechten om datgene, wat hunne broeders wegwerpen, en waar bij elke schrede de ongemeene rijkdom der aanzienlijken, maar tevens de diepe vernedering en de uiterste ellende der behoeftigen den vreemdeling verbaasd doen staan. | |
[pagina 202]
| |
Bloemtuinen.De tuinen der Chinezen hebben veel eigenaardigs, en verschillen geheel van den smaak, die bij ons heerscht. De zorgvuldigheid, met welke dezelve behandeld worden, gaat alle verbeelding te boven. Aan elk takje, dikwijls aan elk blad van een boompje of struik, wordt met veel moeite eene bepaalde rigting gegeven. Gedurig zitten de tuiniers nevens de planten, en zijn bezig met binden en snijden, om dezelve den gewenschten vorm te doen aannemen. Het voortbrengen der grootste kontrasten van kleuren is hoofddoel bij de liefhebbers. De Chinezen versmaden het stille en heerlijke genot, dat de geur van welriekende bloemen aanbiedt. Zij leggen zich alleen toe, om prachtige kleuren en zeldzame vormen te vermeerderen. Lange en regte paden doorkruisen de tuinen, en zijn aan beide kanten met boompjes van dezelfde soort bezet. Wij bezochten deze tuinen in November. Digt bij den ingang stonden groote partijen van de heerlijkste winterasters, (chrysanthemum) welker bloemen eene zoo ongemeene grootte hadden, dat ze de grootste herfst - asters (aster Chinensis) evenaarden; dezelve waren, naar de verscheidenheid der kleuren, in rijen geplaatst. Hierop volgden geheele bedden met citroen- en pompelmoes - boomen, welke in potten gekweekt en met vruchten bedekt waren. Het viel ons in het oog, dat alle deze vruchten in de vruchtkelken (loculamenta) uitgewassen waren, en hier eenen tegennatuurlijken vorm aannamen, welken men zelfs door enting meer en meer poogt voort te brengen. Door deze misvorming krijgt de vrucht dat vingervormig aanzien, hetwelk ook in Europesche trekkassen niet zoo geheel zelden voorkomt. In China zoekt men door kweeking die gedaante met de meestmogelijke vlijt aan het gewas te geven, niet alleen tot sieraad voor de tuinen, maar ook om daarvan die gekonfijte produkten te maken, welke jaarlijks in groote hoeveelheid door den handel naar buitenlands gaan. Men gebruikt hiertoe voornamelijk de kleine vruchten, welke van drie tot vier duim lengte hebben, en in fijne witte kandijsuiker gekookt worden. Verder ziet men groote bedden, met camelia Japonica beplant, en andere weder geheel met hanekammen, witten, gelen en rooden; de gelen waren bijzonder hoog opgeschoten, en men had ze meestal zoo geschakeerd, dat de- | |
[pagina 203]
| |
zelfde kleuren bij elkander gevonden werden. In bloempotten zagen wij bamboesriet, waarvan de stengels twee tot drie voet hoog, doch van onderen tot boven spiraalvormig gewonden waren. Onder de hooge boomen in deze tuinen onderscheidde zich de pisang; om anderen zag men flingerplanten zich verheffen. Deze tuinen hebben ook groote vijvers, waarin vele zeer schoone visschen zijn, welke op hoogst walgelijke, doch in China zeer gewone wijze gevoederd en vetgemest worden. De zitplaatsen in de lusthuizen der tuinen zijn meerendeels van eene gemeene soort van porselein, of bestaan uit groote platte steenen, die op eene houten stelling liggen, en in den zomer regt aangenaam zijn mogen, als men daaraan gewoon is. De randen der rabatten zijn veelal van palm met kleine bladeren; en heiningen van averrhoa, olea flagrans en andere, ons onbekende, struiken staan langs de hoofdpaden. Overigens doet de regelmatige zamenvoeging van prachtige winterasters met oranjeboomen, camellia's, calmia's en hooge hanekammen eene vrij goede uitwerking; ofschoon een Europeaan zich daaraan niet ligt gewennen zal, dewijl de gansche inrigting te zeer strijdt tegen alle bij ons geldende regelen van goeden smaak. Hortensia's en herfst-asters schenen uit de mode geraakt te zijn; wij hebben er althans slechts weinigen gezien. | |
Kleeding.De Chinezen mogen wapens noch stokken dragen; in plaats daarvan hebben zij waaijers in de hand, welke zij, als de zon niet schijnt, achter in den halskraag steken. In het gewone leven dragen zij mutsen van zwarte zijde, met een rood of zwart knoopje daarop; alleen de tolbeambten hebben een klein rond schild aan de muts. De rijke Chinees gaat geheel in zijde gekleed, en dikwijls in gebloemd damast. In het koude jaargetijde draagt hij eene naauwe zijden broek, welke van onderen toegebonden wordt, doch niet, gelijk de onze, uit één stuk, maar uit twee deelen bestaat, één namelijk voor elk been, en van boven zaamgehouden door eene sjerp, die tevens nog dient, om een zakje voor het horloge, voor tabak en opium daaraan te hangen. De zijden bovenbuizen zijn in den zomer enkel, maar in den winter gewatteerd, en worden op zijde vastgemaakt met eenige ronde knoopen, welke bij welgestelde lieden gemeenlijk van goud zijn. Deze buis reikt slechts tot het midden des ligchaams, | |
[pagina 204]
| |
en is bij de rijken zeer kostbaar. Wij hebben dezelve van fluweel gezien, geheel zonder naad en met ingewerkte bloemen versierd - ware meesterstukken van de Chinesche zijdeweverij. Handschoenen draagt een Chinees nooit, maar trekt, als het koud is, zijne handen in de wijde mouwen terug, op eene wijze, dat men hem voor wanschapen zou aanzien. Het grootste sieraad van den Chinees is zijn haarbos; door het afsnijden van denzelven rekent hij zich zoo zeer onteerd, dat hij zich het leven beneemt. Alleen de bedienaren der tempels dragen dien haarbos niet, en worden soms deswege met minachting bejegend. Wanneer men met eenen Chinees boert, en hem dreigt, dat men hem den haarbos wil afsnijden, zal hij steeds antwoorden: Liever den hals! Die haarbossen bij de mannen onder de Chinezen zijn zoo ongemeen lang en sterk, dat dezelve in schoonheid niet behoeven onder te doen voor het schoonste vrouwenhaar in Europa. Men verwt die mannelijke sieraden zwart. De pronkers, wanneer zij door de natuur niet mild bedeeld zijn, laten zich zwarte zijde in het haar invlechten, zoodat de haarbos hierdoor eene lengte tot aan de hielen verkrijgt. De opschik van het hoofd is bij den Chinees eene zaak van groot gewigt, en vereischt veel tijd. De Chinezen, gelijk bekend is, hebben het hoofd tot aan den schedel kaal. Tot zoo verre wordt het haar afgeschoren; hetgeen echter een moeijelijk werk is, dewijl het gedurig afsnijden de haren hard als eene borstel maakt. Hierom is de klasse der barbiers in China ook zeer talrijk, daar niemand zichzelven kan scheren, en het bovendien veel meer tijd vordert, dan bij ons. Men ziet de mannen van de kunst gedurig rondloopen, en onderkent hen ligt aan den toestel tot hunne werkzaamheden, welken zij gemeenlijk op de schouders mededragen. In 1832 had Kanton alleen 7300 barbiers. Aan de arme Chinezen verrigten zij hun werk in het openbaar, op de straat en op vrije plaatsen; de kas, waarin zij hun gereedschap bergen, dient tevens tot stoel, en in een ander kastje hebben zij eene vuurpan en een bekken met heet water. Deze geheele toestel is aardig. De Chinesche barbiers scheren niet alleen den baard en het hoofdhaar, maar ook het geheele aangezigt; bovendien worden dagelijks de haartjes in neus en ooren met kleine werktuigen afgesneden, de wenkbraauwen, gelijk ook de lange knevels, die bijna alle Chinezen dragen, opgemaakt, en de haarbos op nieuw gevlochten. | |
[pagina 205]
| |
Vrouwen van rang ziet men ten uiterste zelden op straat, en men kan dezelve in Kanton eigenlijk alleen aan den oever der rivier te zien krijgen, wanneer zij of uit de schepen komen en in de draagbaar gebragt worden, of scheep gaan, om naar de landhuizen van hare heeren te varen. Met hare kleine voetjes gaan zij dan als op stelten, en dienstmaagden, welker voeten ten minste iets grooter zijn, moeten haar aan beide zijden ondersteunen. De kleeding der aanzienlijke vrouwen is theatraal, en de afbeeldingen, welke uit China tot ons komen, zijn nog niet bont genoeg. De opschik van het hoofd inzonderheid is zeer bont, en met gouden naalden en bloemen versierd; ook veel valsch haar wordt daarbij gebruikt. Wij hebben vrouwen gezien, wier gansche gelaat wit geblanket was, tot op een paar roode vlekken na op de wangen en aan de kin; anderen daarentegen waren vleeschrood gekleurd, en hadden alleen op de onderlip eene rozeroode vlek ter grootte van een dubbeltje. | |
Optogt bij het sluiten van een Huwelijk.Daar de straten van Kanton slechts eene breedte van vijf tot 5½ voet hebben, is het gedrang in dezelven ongemeen groot, en dikwerf ontstaat er, vooral aan de hoeken, eene zoodanige opstopping, dat men niet van de plaats kan komen. Nu eens trekken lange rijen van lastdragers, met muzijk aan de spits, voorbij, welke groote geschenken aan de voorname Mandarijnen moeten overbrengen; dan weder zijn het lange feestelijke optogten, welke den prijs, waarvoor de bruid gekocht is, naar het huis van hare ouders voeren. Geweldige muzijk en de bontste opschik, gelijk bij ons op een gemaskerd bal, behooren bij deze rijen, met gevulde kisten, manden, schalen, sieraden enz. De bontste versiersels, van fraai gekleurd papier gemaakt, dikwerf rijk met goud versierd, en soms met honderden van aardige kleine poppetjes bezet, geven aan deze optogten wel een schitterend, maar tevens een zeer zonderling aanzien. Als men voor de eerste maal zoodanigen optogt ziet, meent men werkelijk eene klucht te aanschouwen. Doch dezelfde vertooning komt in eene zoo sterk bevolkte stad dagelijks meermalen weder; en daar, waar zulke optogten elkander kruisen, is alle gemeenschap voor eenigen tijd afgebroken. Behooren dezelve aan Mandarijnen van hoogen rang, zoo is er een geleide van krijgslieden bij, welke met de zweep in de hand nevens den optogt gaan en | |
[pagina 206]
| |
er zeer slordig uitzien. Daar het overbrengen van den koopprijs der bruid, gelijk ook van de bruidsgeschenken, in het openbaar geschiedt, is de weelde, die de Chinezen daarbij ten toon spreiden, veel grooter, dan bij de voltrekking des huwelijks in andere landen. Bij zoodanige gelegenheid heeft de trein van een' rijken Hong-koopman dikwerf de lengte van twee uren gaans; duizenden en duizenden ledigloopers, kinderen en lieden uit het gepeupel worden daartoe gehuurd en in bonte, meestal geborduurde, kleederen gestoken, welke de armeren slechts voor eenen dag huren, maar de rijken nieuw laten maken. Honderden van vergulde kasten, die aan de zijden open zijn, opdat men de daarin liggende geschenken kan zien, worden onder zoodanigen optogt gedragen, en duizenden van die bonte papieren versieringen moeten aan het geheel een' schitterenden glans geven. Daar is buiten twijfel een aantal groote fabrijken noodig, om zoo veel papier te vervaardigen. Men kan bezwaarlijk alles opgeven, wat er van gemaakt wordt. Vergulde draagkasten voor zulke gelegenheden zijn ook te huur; wij hebben daarvan zeer groote magazijnen gezien, die geheel vol stonden. |
|