Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 161] [p. 161] De gevelde eik. 't Gevogelt' des nachts zoekt zijn duistere streken; De bergstroom bruist schuimend door 't woud; Maar de eik moet geveld, en hij draagt reeds het teeken: Eene eeuw stond hij, heerlijk en stout! Een slag - hoor! een ruischen en zuchten in 't ronde; Een tweede - daar buigt hij het hoofd; Een derde - 't wordt duister in 't bosch; het verkondde: Men heeft ons den koning geroofd! Gescheurd zijn zijne armen - de takken en loten; Nu splijt men den klagenden romp; Daar zinkt hij op 't water, in ketens gesloten, Een vormlooze, drijvende klomp; De zaag klieft het merg; zijne stevige krachten Verleent hij aan 't schip op de reê; Geboord en gespijkerd, ontvangt hij zijn vrachten: Daar zwiert en daar zweeft hij op zee! Maar nu, met zijn vleugels naar 't oost en naar 't westen, Gelijkt hij een' bode des doods; Zijn roem op de zeeën zal dond'rend zich vesten; Hij wil, ook geveld, nog iets groots! Omgeven door bliksems, bepurperd met lijken, Gehuld in een vlammende pracht, Moge elk, waar hij heerscht, nog de vlag voor hem strijken, En beev' voor zijne ijzeren magt! En heeft hij verwonnen, en is er gestreden, Men roem' hem aan haven en strand; Zijn werk is geëindigd, volbragt hier beneden: Wat eischt hij nog meer van zijn land? Niets meer kan een koning op aarde verlangen, Een dichter, een wijsgeer, een held: Een stervende naam en een handvol gezangen, En dan naar den grafkuil gesneld! B.T.L.W. Rotterdam. (Navolging uit het Engelsch van cornwall.) Vorige Volgende