Dweeperij en ligtzinnigheid niet zelden één en hetzelfde.
(Uit de Allgemeine Kirchenzeitung, 1834.)
Een vroeger onbesproken meisje uit eene goede familie diende aan zeker vorstelijk Hof, en was om haar karakter zeer geacht. Sedert een paar jaren begon men echter op te merken, dat zij tot den aanhang der zoogenaamde vromen overhelde. Zij las vlijtig Traktaatjes, en nam in elk opzigt den schijn van ongemeene gemoedelijkheid aan. Het bedriegelijke van dezen schijn bleek intusschen ten duidelijkste, daar zij in den treurigen toestand geraakte, dat zij ongehuwd moeder zou worden. Zoodra men aan het Hof dit vernam, werd zij door de Vorstin, die goede orde en zedelijkheid bemint, spoedig, ofschoon niet zonder eenige ondersteuning, verwijderd.
Zij trok nu met hare moeder, die mede tot verregaande dweeperij is vervallen, naar eene niet verre van de hoofdstad gelegene plaats, waar zij eene woning huurde en hare bevalling afwachtte. Daar bezocht haar tot dien tijd toe, en bezoekt haar verder nog, steeds een schoenmaker uit eene nabijzijnde stad; een man, die tot de zoogenaamde vrome gezelschappen behoort, het land rondreist met de rokszakken vol Traktaatjes, dezelve overal uitdeelt, en voorts zijn best doet, om broeders en zusters te werven.
Onder de leiding van dezen dweepzieken man, die in eene hooge mate den geest waande te hebben, bragt de gevallene, die eerst over haar ongeluk zeer bekommerd scheen te zijn, het weldra zoo verre, dat zij welgemoed in haren toestand zich schikte, ja zelfs, in overeenstemming met hare moeder, aan den Predikant der plaats, die ambtshalve haar over haar geval onderhield, onbewimpeld verklaarde: ‘Wij verblijden ons (deze waren de eigene woorden van moeder en dochter) en wij danken den Heiland, dat Hij ons dit lijden, tot ons heil, opgelegd heeft; wij willen het te zijner eere dragen.’ In de kerk kwam zij niet. Dat is voor haar geene behoefte; haar vrome vriend, de schoenmaker, bidt met haar en hare moeder. De Leeraar predikt in een' anderen geest; bij hem kan zij dus geen zielevoedsel naar haren smaak vinden. Omgang met menschen in hare tegenwoordige woonplaats heeft zij ook niet; de lieden aldaar zijn geene dwee-