Ontboezeming bij de herstelling van Neêrlands kroonprins.
Aan de Belgen.
Verbergt dien lach, gij eervergeten,
Die orde en regt met voeten traadt,
En, bij uw helsche zegekreten,
Uw zwarte ziel te meer verraadt!
Verzwelgt ze! Stikt bij 't Ïo zingen!
Laat diepe schaamt' den glans verdringen,
Die nog uw snood gelaat omgeeft!
Verstomt bij onze jubelklanken!
Hoort 't schaatrend Neêrland juichen, danken:
God zij geloofd, de Kroonprins leeft!
Hij leeft!.... Door duizend, duizend tongen,
Zoo plotseling door schrik verstijfd,
Wordt Gode een loflied toegezongen,
Die Neêrlands volk ten Schutsheer blijft.
Bouwt vrij van nieuws op vreemde krachten!
Wij durven hulp van Hem verwachten.
Die 't onregt, ook der sterken, wraakt;
Bij 't woeden van uw Bondgenooten
En bliksems op ons neêrgeschoten,
Voor de eer van Neêrland heeft gewaakt.
Daar knielt zij met gevouwen handen,
Zij, Neêrlands ed'le Kroonvorstin;
Omgeven van haar dierste panden,
Dringt aller dank ten Hemel in.
| |
Wij stemmen in die lofgezangen,
Hoort Bato's kroost den toon vervangen,
Die hier van reine lippen zweeft;
Hoe 't Hallel klinkt bij 't stemverheffen!
Die toon, ontzinden! moet u treffen:
God zij gedankt, de Kroonprins leeft!
Hij leve, (eert Gods welbehagen!)
Tot roem van 't lieve vaderland!
Hij leve, om 's Konings regt te schragen,
Te lang door muitzucht aangerand!
Hij zal ons 't spoor der glorie wijzen,
Als weêr de schoone dag zal rijzen,
Dat Nederland ter vierschaar treedt;
Dan staat, voor Koning en altaren,
Een drom onwrikb're legerscharen
Van 't trouwe volk ten kamp gereed.
Van 't volk, dat, bij het staatsberoeren,
De ware vrijheid kent en mint,
Den band thans naauwer toe voelt snoeren,
Die hen aan hunnen Veldheer bindt;
Dat moedig, op het spoor der vad'ren,
Met onverbasterd bloed in de ad'ren,
Wel kluisters breekt, die heerschzucht geeft,
Maar zich met eendragt weet te omgorden,
En pal staat voor der muit'ren horden,
Met Neêrlands kreet: de Kroonprins leeft!
Knielt, bukt in 't stof, gij onverlaten!
Voor 't afgebedeld purper neêr!
U, laffe, ondankbare onderzaten!
U voegt geen ander Opperheer.
Wij gunnen u de slaafsche keten,
En zullen nooit den stond vergeten,
Zoo naauw aan onzen roem verpand.
Kent gij den Held, die u verplette,
Bij Leuvens vest het wraakzwaard wette?...
Het is de Held van Nederland!
Hij leve, om aan Euroop te toonen,
Wat mannenmoed en trouw vermag!
Hij aêmt voor Neêrlands vrije zonen
Tot aan zijn' jongsten aderslag. -
Hoort hen Gods goedheid jub'lend prijzen,
Die, bij ontelb're gunstbewijzen,
Thans Neêrlands roem behouden heeft!
Juicht, braven! stemt in onze klanken!
Hoort Vorst en volk vereenigd danken:
God, U zij de eer! de Kroonprins leeft!
|
|