Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 135]
| |
De grijsaard te Calais in 1688.
| |
[pagina 136]
| |
zij Godsdienstoefeningen bijwoonden of bestuurden, aan het zwaard van den beul onderwierp. Drie jaren na deze treurige gebeurtenis, die granson en de zijnen wel aan vele gevaren, maar, door de bijzondere gematigdheid der stadsregering, welke den braven grijsaard hoogachtte, aan geene dadelijke vervolging blootstelde, vierde de edele man zijnen honderd tienden geboortedag. Het was den 13 November 1688. Hij verzamelde te zijnen huize zijn geslacht, bestaande uit eenen zeventigjarigen zoon, reeds weduwenaar, en diens talrijk gezin van kinderen en kleinkinderen. Aan den guilen familiedisch, waar de matigheid voorzat, en de vrolijkheid door den ernst der omstandigheden en het gevaar, dat de Godsdienst en de broeders bedreigde, getemperd werd, viel het gesprek op dit onderwerp, hetwelk toen aller harten vervulde. De oude man, die hier als Aartsvader voorzat, en die, bij het volle gebruik zijner zielsvermogens, eene langdurige ondervinding, gerijpt door oplettende beschouwing van de lotgevallen der volken, en het nadenken, zoo eigen aan den staat der blindheid, bezat, sprak met opgeruimdheid en Christelijk vertrouwen over de Goddelijke bewaring, te midden van al het dreigende in zulk een' langen levensloop, en de bemoedigende vooruitzigten in de toekomst, door die ondervinding gewaarborgd. Doch zijn zoon, van eene zwaarmoediger, somberder zielsgesteldheid, voerde de magt van lodewijk XIV, destijds den meest geduchten Koning in Europa, en tevens den hevigsten vijand der Protestanten, daartegen aan, en vreesde het ergste voor de Evangelische leer. Toen nam de eerwaardige vader het woord op. ‘Het is waar, mijn zoon!’ sprak hij, ‘de vrijheid van geweten, de vrijheid van denken en spreken, gelijk de zuivere leer des Christendoms, loopt in onze tijden een dringend gevaar; maar het was niet minder in vroegere dagen. Vergun mij, u eene treffende gebeurtenis uit mijne jeugd te herinneren. Ik was nagenoeg tien jaren oud, toen het gerucht der straatverschansingen (Barricades) van Parijs ons bereikte. De Roomsche Geestelijkheid, met velen der leden van den hoogen Adel, vooral den heerschzuchtigen Hertog de guise, vereenigd, had ook het volk, waarvan guise de lieveling was, opgeruid, om den zwakken en nietigen Koning hendrik III de wet te stellen. Er wordt eene soort van volksregering ingesteld; de Koning, die zich wilde doen gehoorzamen, wordt | |
[pagina 137]
| |
door guise tot in zijn paleis straffeloos gebraveerd; daarop worden de Zwitsers en de Fransche lijfwachten in de straten van Parijs, die men heeft toegerammeid om de gemeenschap der troepen te verhinderen, aangevallen, verslagen, en het paleis zelve door de muiters belegerd, waaruit de Koning ter naauwernood ontsnapte. Nu was het uit met zijn gezag; de heerschzuchtige guise, die de Godsdienst tot voorwendsel had gebezigd, eischte niets minder, dan het volstrekte gebied over Frankrijk, onder den naam van 's Konings Stedehouder, en de uitsluiting van den Hervormden erfgenaam der kroon, Koning hendrik van Navarra. De vrede werd gesloten op dien voet, dat de Koning zich aan het hoofd van het heilige verbond der Priesterschap en der volksverleiders (de Ligue) zou stellen, en niet rusten, vóór dat de Protestantsche Godsdienst en derzelver aanhangers, tot den laatsten man toe, vernield en uitgeroeid waren. Niemand zou Koning van Frankrijk worden, dan een opregt belijder van het Roomsche geloof, en dus een vervolger. Guise werd tot algemeen legerhoofd aangesteld, en het heilige verbond der duisternis had volkomen in Frankrijk gezegevierd. Wat kon de Koning van Navarra doen met zijne zwakke magt? De Ligue kon zich verlaten op de hulp des magtigsten Konings van Europa, op die van filips II van Spanje. Het is waar, in het Noorden had de vrijheid nog een' krachtigen steun in de nieuwe Republiek der Vereenigde Nederlanden; maar deze was toen onderling verdeeld, en in de ongenade der magtige Koningin van Engeland vervallen; de soldaten stonden op vele plaatsen tegen de Overheid op, en intusschen deed de groote Veldheer en Staatsman parma het eene bolwerk van den Staat na het andere zwichten. In Engeland zelve waren de Roomschen over de stremming van hunne eerdienst, en vooral over den geweldigen dood van Koningin maria van Schotland, ten hoogste verbitterd, en wachtten slechts naar een gunstig oogenblik, om gezamenlijk op te staan. Het land, zonder vestingen, weinig gewapend, scheen na de landing eens vijands in éénen veldslag te moeten bezwijken, zoo als vroeger Portugal had gedaan. In zulk eene gesteldheid van zaken verscheen eene vloot uit Spanje, door filips II uitgezonden, om eerst Engeland en dan Nederland te overweldigen. Mijne kinderen! ik heb haar gezien, deze vloot; den dag zelfs heb ik onthouden (6 Augustus 1588); de herinnering van die prachtige, dreigende | |
[pagina 138]
| |
uitrusting, diep in mijne ziel gegrift, is mij, na zoo vele jaren, nog onwrikbaar voor den geest gebleven. In de gedaante eener halve maan breidde zich de vloot uit, honderd dertig groote schepen sterk, waarvan bijkans honderd veel grooter, dan men nog immer in Europa gezien had. Het was een mastbosch, 't welk uit de zee uitstak en onverwinnelijk scheen. Langzaam kwam de vloot aanzeilen, en van de wimpels zag men christus-beelden aan 't kruis, met de godslasterlijk toegepaste spreuk: Sta op, christus! handhaaf uwe zaak. Er werden boden naar Duinkerken tot den Hertog van parma gezonden, die eene bijna gelijke uitrusting, geschikt voor 35000 uitgelezene manschappen, gedekt door 32 oorlogschepen, genoegzaam zeilree had, om zich bij de vloot uit Spanje te voegen. De uitslag scheen onfeilbaar. Ik zag somtijds van de vlotelingen aan wal komen: hun overmoed had reeds in trotschen waan de geheele ketterij uitgeroeid, de banier der Inquisitie in Engeland geplant, de foltertuigen mede op de schepen genomen, om reeds terstond na de landing, en vooral na de overwinning, (waaraan niemand twijfelde) de Godsdienst van den Paus door pijnigingen in te voeren, en eenen Hoogen Raad van Bestuur, alleen uit Spanjaarden bestaande, in Engeland aan te stellen, hetwelk door de Bulle van Paus sixtus V, waarbij hij elizabeth vervloekte, aan den Spaanschen Koning geschonken was. Dan zou men naar Nederland zeilen, dat land der vrijheid met weinig moeite veroveren, en zoo aan het Roomsche geloof en de Spaansche wapenen eene volledige zege verschaffen! Zoo spraken de Spaansche bevelhebbers, die men te Calais zag verschijnen; en hunne trotsche vloot, wier zeekasteelen den Oceaan schenen te kunnen beheerschen, zettede daaraan gewigt en waarschijnlijkheid bij. Doch hoezeer bleek het, dat de zegepraal slechts den Almagtigen toekomt, en dat Hij in den dringendsten nood juist het schitterendst helpt! Reeds was die vloot niet meer in haar geheel, toen zij voor onze stad ankerde: de Britten hadden haar bij Plymouth reeds eenige schepen ontnomen. Thans zonden zij, met een Nederlandsch smaldeel vereenigd, branders op haar af; en ik zag het schrikkelijk verhevene schouwspel, hoe de vlam te midden der digt bij elkander liggende galeijen woedde; terwijl de zee, door storm opgeruid, bulderde, de hemelhooge baren de halfverzengde lijken ontvingen, de menschen tevens met de Elementen elkander bestre- | |
[pagina 139]
| |
den, en het gehuil der door vuur of water omkomenden de lucht vervulde en het hart deed breken. IJsselijk was ook het gegil der anderen, die, nog ongemoeid, reeds hunnen ondergang door de onvermijdelijke branders voor oogen zagen. Het vuur van Antwerpen! was het algemeene geroep, en men herinnerde zich met ijzing de ontploffing van parma's brug voor die stad, eenige jaren te voren. De vloot was door dezen tegenspoed zoo geteisterd en in verwarring gebragt; zij had, door den moed der Engelschen, Hollanders en Zeeuwen, zoo vele harer grootste schepen verloren; de vereeniging met parma te Duinkerken was, door het Nederlandsche smaldeel, hetwelk die haven bezette, zoo ondoenlijk geworden, dat medina sidonia, de Vlootvoogd, tot den aftogt besloot. Doch, Hemel! welk een aftogt! Om niet andermaal den vreeselijken vijand te ontmoeten, wilde men noordwaarts om Schotland en Ierland heen zeilen. Op deze vaart werden zij door een' verschrikkelijken, schier voorbeeldeloozen, storm beloopen, die verscheidene dagen aanhield, zich meer dan eens hervatte, en het grootste gedeelte der vloot, met een aanzienlijk gedeelte van den Spaanschen Adel, zijn graf in de golven deed vinden; terwijl anderen, op de woeste kusten van Ierland geworpen, door de barbaarsche inwoners geplunderd en vermoord werden. Slechts een droevig overschot kwam in den deerlijksten toestand naar huis. Deze zege was blijkbaar een werk der Goddelijke Almagt, die wind en weder ten behoeve der regtvaardige zaak had bestuurd. Welhaast, mijne kinderen! zoo God mij nog eenige dagen in 't leven spaart, zal ik de honderdste verjaring beleven van den algemeenen dankdag, dien Koningin elizabeth daarvoor aan den Heer der legerscharen in alle hare bezittingen toewijdde. Als Brit van afkomst en als Protestant is die dag ook mij altijd heilig geweest. Heerlijk toch waren de gevolgen der vernieling van de vloot, die filips onverwinnelijk had genoemd, maar die Gods dienaren, storm en onweêr, meer nog dan de Britten en Nederlanders, hadden vernietigd. De verkoeling tusschen Nederlanders en Britten, die nu gezien hadden, hoe onmisbaar zij voor elkander waren, hield op. Beide spanden, verheugd, bemoedigd door de zege, en versterkt in hun vertrouwen op God, alle krachten in tegen den Spanjaard, die van nu af slechts verlies op verlies leed. Ook in de Republiek, die | |
[pagina 140]
| |
ons, mijne kinderen! zoo dierbaar behoort te zijn, die op dit oogenblik de hechtste steun is van het Protestantsche geloof, in Nederland, hielden de woelingen op, en de zoogenoemde Engelsche partij, door elizabeth niet meer ondersteund, ging van zelve te niet; zoodat de groote maurits van Oranje van nu af zijne ongemeene oorlogstalenten, ter bevestiging van zijn Vaderland, onbelemmerd ontwikkelen kon. Weldra viel ook hendrik III van Frankrijk door de hand eens dweepers; en juist dit moest dienen, om den goeden hendrik IV op den troon te brengen, en ons vrijheid van Godsdienst te doen erlangen. O, mijne kinderen! wanhoopt dan nu ook niet! De Almagtige zal, gelooft dit zeker! ook uit deze duisternis een nieuw en heerlijk licht te voorschijn doen komen.’ Weggesleept door zijn onderwerp, hetwelk zoo naauw met de dierbaarste belangen van zijn hart zamenhing, had de aartsvaderlijke grijsaard met meer vuur en langer gesproken, dan zijne jaren en krachten toelieten. Hij zeeg uitgeput op zijne zitplaats neder. Dit stremde het onderhoud voor eene poos. Weldra echter herhaalde hij zich, en na eenigen tijd begeerde hij zelf, dat het gesprek zou hervat worden. Thomas granson, zijn hoogbejaarde zoon, waagde het toen, met bescheidenheid, de volgende bedenkingen tegen de hooggespannene verwachtingen zijns vaders in het midden te brengen. ‘Gij hebt gelijk, mijn vader! de Nederlandsche Republiek is thans genoegzaam het eenige plegtanker voor de hulk van ons geloof, die door zwaardere stormen bedreigd wordt, dan onder de Regering van hendrik III. Toen was Engelands Koningin door neiging, en vooral door belang, ten naauwste aan ons verbonden; maar thans! heeft niet Engelands Koning openlijk de Kerk van Rome gehuldigd? Heeft hij geenen Jezuit tot biechtvader? Zoekt hij niet Engeland met den Roomschen stoel te vereenigen? Is hij niet ten naauwste met onzen vervolger, lodewijk XIV, vereenigd? Ach! er is geen tegenstand meer; alles zal zich in Engeland wel met weêrzin, maar toch eindelijk, voor gevlei, beloften, belooningen of bedreigingen zwichtende, lijdelijk onderwerpen. En van waar zou ons hulp komen? Nederland is weder, gelijk in die dagen, waarvan gij zoo even spraakt, mijn vader! inwendig verdeeld. De dappere Prins van Oranje, wien het niet aan | |
[pagina 141]
| |
moed, maar aan magt ontbreekt, om den euvelmoed van lodewijk te fnuiken, is nog onlangs door de magtigste stad des lands, door Amsterdam, wegens eene wapening ten behoeve van Spanje, allerhevigst tegengewerkt, en is zelf op die wereldstad geweldig gebeten. Hoe zou hij, al ware het ook anders mogelijk, zonder hulp van de schatten, die Amsterdam hem moet opleveren, de Engelschen, die hunne Godsdienst en vrijheid willen behouden, kunnen te hulp komen? En is Frankrijk niet veel nader dan Holland? Zou Koning jacobus, wanneer hij hulp noodig had, die niet veel spoediger van onze kusten erlangen, dan zijne tegenstanders ondersteuning van de Hollandsche stranden? En zie slechts, wat er elders gebeurt! Overal, in ons land, in de Paltz, in Hongarije, worden de Protestanten vervolgd, en zelfs in de vreedzame valleijen van Piemont, waar het echte Christendom zich sedert onheugelijke Eeuwen voor Romes tirannij en verbastering heeft weten te vrijwaren, wordt het door de vereenigde beulen van Frankrijk en Savoije vervolgd tot in zijne diepste schuilhoeken en meest verwijderde bergkloven. Gewis! ons geloof mag van den natuurlijken loop der dingen niets meer - slechts van een wonder des Allerhoogsten mag het hulp verwachten!’ Terwijl thomas granson dit sprak, deed zich eene ongewone levendigheid op straat bespeuren. Een der jongere leden van het gezin ging naar buiten, om de oorzaak daarvan te vernemen. Hij bleef langer uit, dan men verwacht had, doch stoof weldra ademloos binnen. ‘Eene vloot, eene verbazend groote vloot komt uit het Noordoosten aanzeilen! Niemand herkent nog de vlag! Maar iets buitengewoons moet het zijn; want de geheele kust is met menschen gezoomd, die reikhalzen, om te zien, welk eene uitrusting dit is.’ De nieuwsgierigheid werd onder de gasten van den ouden granson algemeen. Zij besloten, zich naar den nabijzijnden zeeöever te begeven, en zelfs de blinde grijsaard wilde niet terugblijven. ‘Ik ben van mijne inspanning geheel weder bekomen,’ zeide hij, ‘en moet toch van ulieden (al kan ik het zelf ook niet zien) vernemen, of deze vloot niet misschien eene uitkomst is, door den Almagtigen aan de goede zaak geschonken.’ De zoon en een aantal der jongere leden des gezins ge- | |
[pagina 142]
| |
leidden den aartsvaderlijken grijsaard naar het strand. ‘Verhaalt mij toch alles,’ zeide hij; ‘uw verslag strekke mij tot vergoeding voor het gemis mijer oogen!’ - ‘Al nader en nader komt de vloot,’ sprak een der kleinzonen; ‘ik zie - ik herken duidelijk de Hollandsche vlag! daarnaast zie ik de Engelsche wapperen! Wat kan dit zijn? En welk eene vloot! Naar ik gissen kan, bedraagt het getal der schepen bij de vierhonderd! Zij nadert; reeds is zij geheel in 't gezigt! Een frissche Oostewind begunstigt hare nadering.’ Op deze woorden riep de grijsaard uit: ‘O, mijne kinderen! dit is het blijkbare werk der Voorzienigheid! Ongetwijfeld is deze vloot uitgerust door den wakkeren Prins van Oranje, den redder van zijn Vaderland, toen karel en lodewijk beiden het aan de tirannij, de willekeurige heerschappij en de Roomsche kerkwetten zochten te onderwerpen! Groote dingen heeft de Hemel gewis met dien held op het oog: het schijnt, of Hij door hem het werk wil voltooijen, dat zijn voorzaat, de groote Zwijger, die in mijne kindschheid vermoord werd, begonnen heeft, de bevrijding van Europa uit de klaauwen van geestelijke en wereldlijke dwingelandij! Reeds had zich een dof gerucht van sterke toerustingen in Holland verspreid, zoo als gij weet; maar van de zijde onzer Regering werd het tegengesproken, en men hoopte den Prins genoegzaam door den veldtogt in Duitschland bezig te houden. Doch, Gode zij dank! alle zwarigheden zijn overwonnen; de geschillen tusschen den Prins en Amsterdam moeten bijgelegd zijn: want de vloot is in zee, die meer dan cesar en zijn geluk, die de bevrijding van het land mijner vaderen met zich voert, die Europa's weêrstand tegen de vervolgende Mogendheden, den Paus en de Jezuiten verzekert!’ Middelerwijl kwam de vloot statig opzeilen. Midden in de zeeëngte tusschen Calais en Dover, doch nader bij eerstgemelde stad, ging zij voor anker, om de achtergeblevene transportschepen af te wachten, die, weldra bij elkander geschaard, een getal van bij de zeshonderd vaartuigen, met de vijftig oorlogsschepen, die tot bedekking dienden, uitmaakten. In de voorhoede zag men de Engelsche Admiraalsvlag onder den Vlootvoogd herbert, die naar den Prins was geweken, en voorzigtiglijk het geheel aanvoerde, om de kitteloorige Engelschen te doen denken, dat niet vreemden, | |
[pagina 143]
| |
maar zij zichzelve bevrijdden. In het midden was het Admiraalschip van den Prins, kenbaar aan zijn wapen in de vlag, met het omschrift: Voor de Protestantsche Godsdienst en Engelands vrijheden, en rondom het wapen de krachtige spreuk, die nassau's geslacht kenmerkt: Ik zal handhaven. In de achterhoede wapperde de Admiraalsvlag van den dapperen Luitenant-Admiraal cornelis evertsen, eene spruit van dat Zeeuwsche heldengeslacht, hetwelk zich sedert ruim eene halve Eeuw door vaderlandsliefde, heldendaden en verkleefdheid aan het Huis van nassau had onderscheiden. Dit alles was thans kenbaar; want de vloot lag voor anker, om krijgsraad te houden. Plegtig was dit gezigt! De niet zeer breede zeeëngte als 't ware door eene der aanzienlijkste vloten, waarvan de Geschiedenis gewaagt, overdekt, gelijk de kusten aan wederzijden met aanschouwers van geheel verschillende denkwijze: ten Noorden schenen zij de armen naar de schepen uit te strekken en de landing af te smeeken; ten Zuiden was bij de Fransche bevolking onrust, spijt en wrevel op het gelaat te lezen. Men zag de scheepsbevelhebbers van alle zijden in sloepen naar 's Prinsen Admiraalsschip varen, om aldaar over de verdere onderneming te raadplegen. Niet zonder eenige ongerustheid zag dit thomas granson, die met de zijnen op genoegzamen afstand van zijne medeburgers stond, om door dezen niet te worden gehoord. ‘Dit verwijl,’ sprak hij, ‘kan noodlottig worden voor de onderneming. De Oostewind, door den Hemel gezonden, doet de zeilen zwellen: waarom niet terstond doorgezeild naar het Westen? Het is eene maand der stormen; eene korte vertraging kan den wind naar het Zuiden of Westen zien keeren, de vloot verstrooijen, of misschien de schepen van Koning jacobus, welke de Oostewind thans gewis binnen de havens houdt, doen uitzeilen, en den togt door eenen zeeslag, waarin zoo vele schepen zich noodzakelijk moeten verspreiden, te loor doen gaan.’ ‘Twijfel niet, mijn zoon!’ hernam de oude eduard: ‘Die God, welke vóór eene Eeuw den storm zond, om, in deze zelfde zee, de vloot van filips, die zich onverwinnelijk noemde, voor dien trots te doen boeten; die God is dezelfde, welke thans den Oostewind zendt, om eene andere vloot, wier manschap slechts op Hem vertrouwt, en eene betere zaak, die der vrijheid, verdedigt, naar hare be- | |
[pagina 144]
| |
stemming te voeren! Hij zal zijn werk niet onvoltooid laten. Wie weet, of niet juist dit verwijl den voorspoed der onderneming bevestigt; of niet de hier gehouden krijgsraad, onder het bestuur des Almagtigen, het punt der meest geschikte, minst gevaarlijke landing moet aanwijzen; eene landing, die de vrijheid van Engeland, hetwelk slechts naar een' redder uitziet, boven verwachting snel moet voltooijen!’ Onder deze en dergelijke gesprekken was de krijgsraad afgeloopen. Nog altijd hield de Oostewind aan; ja hij scheen meer kracht te bekomen, toen men de bevelhebbers naar hunne schepen zag terugkeeren, en het sein tot de voortzetting van den togt geven. Daar zeilde de vloot naar het Zuiden, door de blikken der nieuwsgierigen met levendige belangstelling gevolgd! Het scheen, als zagen de Engelschen dit vertrek met leedwezen, gelijk de Franschen met vreugde, daar zij hoopten, dat zij aldus de vloot van tourville, Frankrijks bekwamen en moedigen Vlootvoogd, die in de havens van het Kanaal lag, zou in den mond loopen. Onder zeer uiteenloopende gewaarwordingen keerden dus de aanschouwers huiswaarts; maar in het huisgezin der gransons was de hoop de heerschende aandoening. De grijsaard, het meer dan honderdjarige hoofd des geslachts, was als verjongd. Met eene levendigheid, die een wonder op zijne jaren scheen, kon hij naauwelijks de tijding van het lot der vloot afwachten. Eindelijk, na verloop van zes weken, terwijl reeds allerlei gunstige berigten van 's Prinsen landing Calais bereikt hadden, maar door de Fransche Politie onderdrukt waren, verspreidde zich eensklaps het gerucht, hetwelk spoedig bewaarheid werd, dat de Koning van Engeland als vlugteling in de kleine haven van Ambleteuse was aan land gekomen. Kort daarna (in het begin van 1689) werd het huisgezin van granson door eenen bloedverwant uit Engeland, met wien het steeds vriendschap had onderhouden, bezocht, die om bijzondere zaken naar Frankrijk kwam, en aan zijne geloofs- en oude landgenooten een volledig verslag deed van den afloop der zaken. De Oostewind, die de Hollandsche vloot westwaarts dreef, was, gelijk reeds de oude granson vermoedde, het behoud der onderneming geweest. Had men, bij het uitzeilen uit Hellevoetsluis, den gewenschten Zuidewind gehad, die de vloot naar de Oostkust van Engeland, waarop de onderne- | |
[pagina 145]
| |
ming beraamd was, gedreven zou hebben, dan had men door het ontmoeten des aldaar geplaatsten Engelschen legers hoogstwaarschijnlijk een gelijksoortig lot als vroeger de Graaf van monmouth - eene volkomene nederlaag - ondergaan, of een twijfelachtig gevecht had eensdeels de weifelenden verhinderd zich te verklaren, anderdeels den volkstrots der Engelschen door het denkbeeld van uitheemschen inval geprikkeld. Nu was de vloot door den Oostewind genoodzaakt, westwaarts door de straat naar het Westen van Engeland te zeilen, alwaar jacobus geene legermagt had. En om de tusschenkomst des Hemels nog zigtbaarder te toonen, dreef eerst de Oostewind de vloot voorbij Torbay, alwaar men in den krijgsraad voor Calais beraamd had te landen; men vreesde reeds te Plymouth aan land te moeten stappen, welks bevelhebber zeer dubbelzinnig in zijne gevoelens scheen. Reeds zeide russel, een der Engelsche Heeren op de vloot, dat alles mislukt was. Doch niet te vergeefs had de oude granson zijn kroost vermaand, om te vertrouwen, dat de Voorzienigheid haar werk zou voltooijen. De Oostewind gaat liggen, zwenkt naar het Zuiden, en de legermagt landt, in het beslissende oogenblik, in de bekwame haven van Torbay, waar men gemakkelijk, gedurende een' stillen nacht, zoo wel de Hollandsche ruiterij als het voetvolk ontschepen kon. De landing geschiedde, door dit voorbijvaren, juist op den 15 November, den dag, waarop, 83 jaren te voren, het buskruidverraad der Roomschgezinden tegen de gevestigde Kerk en Staat van Engeland was ontdekt. Naanwelijks was de Prins met zijn leger geland, en de vloot ter reede in veiligheid, of een geweldige storm stak op, die de vloot des Konings, eindelijk in zee gestoken, om de Hollandsche te vervolgen, geweldig teisterde, en in zulk eenen toestand te Portsmouth deed binnenvallen, dat zij voor een jaar buiten staat was zee te bouwen. Zoo verwijderde de Hemel het gevaar van de reddingsvloot, die hij eerst door een' gunstigen wind in behouden haven gebragt had! Dit maakte bij velen indruk. Ook werd, terstond na de landing, de belangrijke stad Exeter bezet. Maar nog altijd draalde de Natie, zich te verklaren. De Prins maakte bekend, dat hij alleen gekomen was, om Engelands vrijheid in Godsdienst en Burgerstaat te herstellen; maar tien dagen lang bleef hij genoegzaam alleen. Het waren | |
[pagina 146]
| |
bange, vreeselijke dagen! De held begon de hoop en het vertrouwen op den goeden uitslag door deze schijnbare teleurstelling te verliezen en zelfs aan terugkeer te denken. Maar de Koning liet deze kostbare oogenblikken ongebruikt voorbijgaan. Langzaam kwam hij met zijn heir tot Salisbury; maar dáár begon de algemeene geest, bemoedigd door zijne traagheid, te werken: geheele drommen des legers liepen tot den Prins over, en ook elders in het Rijk verklaarden zich personen van het eerste aanzien, ja steden en geheele gewesten, voor oranje en de vrijheid. De Koning, ter prooije aan den doodelijksten angst, werd allengs van zijne grootste gunstelingen, ja zelfs van zijne kinderen (Prinses anna en haren echtgenoot, den Prins george van Deenemarken) verlaten. Ook Plymouth koos nu de partij van den sterksten. De ongelukkige jacobus stuart vlugtte, van allen verlaten, naar Londen; en zoo gerust, onachtzaam en trotsch hij te voren geweest was, zoo beangst werd hij nu. Hij wilde in onderhandeling treden. Gaarne bewilligde de Prins daarin; en waarschijnlijk ware de onverbeterlijke Vorst op den troon gebleven, en had den Protestanten zekere waarborgen gegeven, die hij na het wijken des gevaars wel zou hebben weten te ontduiken; doch zijne eigene Pausgezinde raadslieden moesten - zoo wilde het de Voorzienigheid - zijnen val voltooijen. In plaats van 's Prinsen gematigde voorwaarden aan te nemen, ontvlood de Koning, na zijne vrouw en zijnen zoon voorafgezonden te hebben, in stilte, op eene slechte schuit; maar hij werd door visschers, die hem niet kenden en voor een' vlugtenden Jezuit hielden, gevat, teruggebragt, en kwam nu weder te Londen in zijn paleis, alwaar het medelijden met gevallene grootheid en het doorgestane geweld hem weldra weder aanhangers verschafte. Dan, de Prins, nu te Londen gekomen, keurde 's Konings verwijdering noodzakelijk. Deze verkoos het verblijf te Rochester aan de zeekust, hetwelk men hem gaarne toestond, en had de dwaasheid, andermaal te ontvlugten, en daardoor zijne regten op den troon te verbeuren; hoewel hij aan de Natie, in eenen achtergelatenen brief, zijne hoop te kennen gaf van eerlang weder te komen. Dus werd de groote omwenteling zonder bloedstorting door eene bijna eenparige beweging der Natie tot stand gebragt. ‘Mogt onze Natie,’ riep de jeugdige Brit uit; ‘toch nimmer hare dure verpligtingen aan Holland vergeten, en | |
[pagina 147]
| |
het dankbaar als den redder zijner godsdienstige en staatkundige vrijheid in het gevaarlijkste oogenblik blijven erkennen!’ Ook in Schotland had de omwenteling in korten tijd plaats. Alleen Ierland, voor het meerendeel door Roomschgezinden bewoond, bleef Koning jacobus erkennen. Maar de Prins opende reeds onderhandelingen met tyrconnel, het Opperhoofd der Roomschgezinden, waarvan men zich eenen goeden uitslag beloofde. In Engeland werd eene Conventie bijeengeroepen, (geen Parlement; daartoe heeft slechts de Koning magt) die men dacht, dat de kroon aan den Prins en zijne echtgenoote, jacobus' dochter, zou toekennen; doch niet dan op voorwaarden, welke de vrijheid der Natie tegen alle verdere mogelijke aanvallen zouden in veiligheid stellen en op onwrikbare gronden hevestigen. Dit was het verhaal van den jeugdigen Brit, die, vol geestdrift voor de herstelde vrijheid van zijn Vaderland, zich daarvan de heerlijkste uitzigten voorspelde, en meende, dat ook in Frankrijk de Protestanten nu eerstdaags verlossing, en de vervolgers, met lodewijk aan het hoofd, straffe te wachten hadden. Doch de oude van dagen, hoezeer met de innigste bewondering van, en dankbaarheid aan den Hemel, voor zoo vele onverwachte en groote gunsten, doordrongen, was niet van zijn gevoelen. ‘God helpt altijd,’ sprak hij, ‘maar niet op onzen, slechts op Zijnen tijd. Vóór eene Eeuw zag ik eene vloot van de vrienden der slavernij en der geloofsvervolging door Zijne hand verbrijzelen; thans zie ik, door die zelfde hand, de vloot, die vrijheid in Godsdienst en Burgerstaat komt herstellen, veilig in Engelands haven geleiden, die des vijands verstrooijen, en de onderneming even volkomen gelukken, als de eerste volledig is teleurgesteld. Maar Hij weet best, wanneer een Volk tot de vrijheid, een Vorstengeslacht tot den val rijp is. Wie weet, of Frankrijk niet bestemd is, denzelfden kring als Engeland te doorloopen! Of niet de bourbons, de onwaardige opvolgers van den goeden en grooten hendrik IV, wanneer zij in de onverdraagzaamheid, de verdrukking van hun volk, en de zedeloosheid van het tegenwoordige Hof, nog meer dan een menschengeslacht blijven volharden, niet eindelijk het lot van karel I zullen ondergaan! Wie weet, of niet een Vorst, deugdzaam maar zwak gelijk deze, de zonden van zijn geslacht zal moeten | |
[pagina 148]
| |
boeten! Of dan niet de gruweltooneelen der Republikeinen en van cromwell zich zullen vernieuwen! Of niet het verdrevene Vorstengeslacht, gelijk karel II, weder ten troon zal worden verheven! Of niet een tweede Koning jacobus, aan Priesters overgegeven als hij, ook verdreven zal worden, om elders (wie weet, of zelfs niet in Engeland!) eene schuilplaats te zoeken! Of niet, te midden van zoo veel verandering, onze geloofsgenooten (misschien eerst over eene Eeuw!) de volkomenste vrijheid van Godsdienst, volkomener dan bij het, nu herroepene, Edikt van Nantes, zullen herkrijgen!Ga naar voetnoot(*) Immers, mijne kinderen! er is niets nieuws onder de zon, (eene lange, zeer lange ondervinding heeft mij die waarheid in duizende blijken doen zien) en al te zelden spiegelt het nageslacht zich aan de lessen van Geschiedenis en ondervinding. Doch, wat gij ook nog beleven moogt, mijne dierbare klein- en achterkleinkinderen! prent het diep in uw verstand en in uw hart: God regeert! Prent ook aan uw kroost die waarheid in, waarvan deze dagen zoo vele onloochenbare bewijzen hebben gegeven; en moge dan ook het geweld der Vorsten, of het niet minder vreeselijke der opgeruide Volken, u bedreigen, Hij weet die even zoo goed, als de bulderende baren, te stillen; gelijk Hij ook de stormen in de zedelijke wereld, even zoo als in de Natuur, tot Zijn oogmerk weet dienstbaar te maken. Aan Zijne hoede kunnen wij ons tegenwoordig Vaderland, gelijk het land onzer vaderen, Engeland, bij alle woelingen der partijen, veilig bevelen.’ De grijsaard had sterk en met vuur gesproken. De laatste drie maanden, met hare levendige aandoeningen, hare schokkende gewaarwordingen, hadden de vlam zijner levenslamp te sterk doen branden en zijne levenskrachten verteerd. Hij zeeg neder in de armen der zijnen; en na weinige dagen was hij overgegaan in eene betere wereld, en stond voor den troon van Hem, op wien hij altijd vertrouwd had. |
|