Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijToestand der Kolonisten, wanneer zij zich gevestigd hebben, om land te ontginnen.De Staat verkoopt de woest liggende gronden bij afdeelingen van duizend morgen, voor een' dollar het morgen. De landerijen, die uitzigt op aanmerkelijk voordeel in de toekomst aanbieden, zijn meestal reeds de eigendom van bijzondere personen; doch het is gevaarlijk, van deze te koopen. Daar worden namelijk van staatswege geene registers van de grondbezittingen gehouden. De koopbrief is dus het eenige stuk, waarop men zich kan beroepen. Ik wil dit met een voorbeeld ophelderen. A. verkoopt aan C. grond, welken A. oorspronkelijk van den Staat gekocht had. Nu bouwt C. eene hut op denzelven; bosschen worden uit geroeid en in vruchtbare akkers veranderd - na verloop van weinige jaren is het land tienmaal den aankoopsprijs waardig. Daar ontstaan van tijd tot tijd nog eenige hutten in den omtrek van eene vierkante mijl, en dit heet nu eene stad, welke eene plaats op de landkaart en eenen beroemden naam, b.v. Parijs, Athene, | |
[pagina 74]
| |
Londen, Rome, Thebe, Manchester enz., krijgt. Het gebeurt, dat deze zoogenaamde steden volkrijke en bloeijende steden worden. Doch al heeft zulks ook geene plaats, zoo blijft toch de naam op de landkaart prijken. Dien ten gevolge nu geraakt de grond van C. tot eene waarde van honderdmaal den aankoopsprijs. Intusschen zou C. gaarne met veel geringer voordeel zich vergenoegen, en zijn bosch, de zoogenaamde stad, aan een' ander' overdoen. De staatkunde der Amerikanen vordert echter, dat zij den prijs der landerijen niet beneden de aangenomene of ondersteide waarde laten dalen, dewijl alleen op het aanloksel van de ongemeene voordeelen, welke de ontginning oplevert, de mogelijkheid berust, om de nog geheel woeste gronden bij gedeelten aan den man te brengen en alzoo het gansche land allengs te doen bebouwen. Een voor den Staat zoo nuttig doel schijnt de middelen te heiligen. Wanneer dus C. zich laat verluiden, dat hij wil verkoopen, zoo komt B., die het eens is met A., toont een' beteren titel, een ouder blijk van aankoop, en jaagt C. uit zijne eerlijk verkregene bezitting. Deze kan nu zijne schade verhalen op A., wanneer hij geld heeft om te pleiten; doch hij verneemt tot zijn verdriet, dat niet A., maar X. de eigenlijke grondbezitter was; en A. is verdwenen. Vervolgens stelt B. eenen zoogenaamden pachter op deze landerijen, en het heet, dat dezelve meer huur betaalt, dan hij werkelijk doet, dewijl men op deze wijze de waarde van den ontgonnen grond meent te verhoogen. De maatschappijen ter bevordering van het ontginnen der woeste gronden handelen soms evenwel zeer belangeloos en menschlievend. Zij verkoopen niet alleen het morgen voor 25 oenten, maar schenken ook weleens zekere velden, zelfs tot twintig morgen, aan den genen, die de verpligting op zich neemt, om deze wildernissen te bearbeiden en huis en hof daar te stellen. Men moet intusschen de middelen kunnen aanwijzen, om zulks werkelijk uit te voeren; en dit is geene kleimgheid. Rijzen alzoo hier en daar eenige hutten, dan krijgt dit oord eenige vermaardheid, en de grondeigendom neemt spoedig meer en meer toe in waarde. Men behoeft zelfs niet diep in de woestijnen zich te begeven, om zoodanige gronden te bekomen. Ook in de meest bevolkte Staten, in New-York b.v., liggen er genoeg onbebouwd. In Hamilton-County, een land van 84 vierkante Duitsche mij- | |
[pagina 75]
| |
len, staat nog niet één eigenlijk huis; en zoo vindt men het ook elders. Bij Water-Market, in de stad New-York, is een kantoor, dat met de vestiging van volkplanters zich bemoeit, zoo gelegen, dat aankomende kolonisten, die meestal hier aan wal stappen, er als van zelve moeten binnentreden. Aan het hoofd van hetzelve staat Master blabber, die terstond den binnenkomenden in folianten de voordeeligste aanbiedingen van woeste gronden voorlegt, bedenkingen beantwoordt, en op zijn woord van eer de schoonste beloften doet. Bij de eerste vraag, welke men tot hem rigt, vloeit er van zijne lippen een stroom van woorden, die wel een kwartier uurs in éénen adem voortduurt. Het baat niet, dat men hem in de rede valt. Zijne zware stem verdooft en onderdrukt, als 't ware, de aanmerkingen, welke iemand zou willen maken. Hij laat zich geenszins van zijn stuk brengen. Heeft hij eindelijk uitgepraat, zoo wordt hij eensklaps stil - hij rust uit, steekt eene cigaar aan, en bekommert zich verder niet om de hoorders, welke dan uit zijne lange rede mogen uitzoeken, wat hun past. Doet men dan nog eenige vragen, zoo antwoordt hij telkens kortaf: Dat zeide ik u zoo even; of: Gelijk ik u gezegd heb. Komen er nieuwe koopers, zoo begint Master blabber op nieuw hetzelfde op te zeggen, zonder eenige verandering. Sedert vijf jaren houdt hij dit kantoor, en men zegt, dat hij er wél bij vaart. Heeft iemand, die zijn vaderland verliet, eindelijk eene plek gronds gevonden, waar hij zijn geluk beproeven wil, zoo treft hij gewoonlijk ergens in de nabijheid eenen gevolmagtigden agent aan, die, met verwijzing op de kaart, hem zekere hoeveelheid lands verkoopt. Nu worden de naburen ten vriendelijkste uitgenoodigd, om eene hut te helpen bouwen, en daarbij nobel getrakteerd. Dezelve komen van twintig en meer mijlen in den omtrek. Dan gaat men in het bosch, en kiest eene geschikte plaats voor de woning. Boomen worden geveld, de takken er af gehouwen, en de stammen in een vierkant op elkander gelegd. Heeft het gebouw de hoogte van ruim zeven voet bereikt, zoo worden met eene zaag openingen voor de deuren en vensters gemaakt. Voorts legt men de ruwe sluitbalken, en zet er het gebindte op. Men dekt hetzelve met takken, loof en graszoden. Hiermede is de woning klaar, waaraan zelden langer | |
[pagina 76]
| |
dan twee dagen wordt gearbeid. Papier dient in plaats van vensterglas. De tusschenruimten tusschen de opgestapelde boomstammen worden vervolgens, wanneer men den tijd hiertoe heeft, met leem en mos digtgestopt; ook maakt men dan deuren, en brengt verder de huishouding in orde. Soms wonen in zulke hutten lieden, die in Europa fraaije huizen bewoond hebben, en ziet men in deze ellendige kluizen overblijfselen van weelde, die van vroegere welvaart getuigen. Wanneer de huisvader en zijn gezin hier tien jaren arbeiden, en wel met eene inspanning, welke door den Amerikaan wordt bewonderd en ook weleer in zijn vaderland den kolonist niet eigen was - wanneer hem het noodige geld niet ontbrak, om de eerste kosten der vestiging en ontginning te bestrijden, zoo heeft hij eindelijk toereikende middelen, om in de ligchamelijke behoeften van zich en de zijnen te voorzien. Maar, behalve bij de oefeningen voor de krijgsdienst, welke hij jaarlijks eenmaal moet bijwonen op eene verscheidene dagreizen verwijderde verzamelplaats, krijgt hij zelden eenig menschelijk wezen te zien. Nooit klinkt in zijn oor het vriendelijk klokkengelui, dat ten kerkgang uitnoodigt; en het gemeenschappelijk gebed in het huis Gods, dit gebed, hetwelk bij deszelfs godsdienstige waarde tevens een band is, die de menschen broederlijk vereenigt - den Zondag, die in elk Duitsch dorp een feest- en vreugdedag is, mist hij geheel. Hij verwildert, gevoelt zich ongelukkig, en geeft zich eindelijk aan dronkenschap over, daar Amerikaansche handelaars hem veelal brandewijn, in betaling voor de voortbrengselen van zijnen grond, aanbieden. Men reize deze volkplantingen door; velerwegen vindt men dronkaards, die echter nooit vrolijk worden. Hunne dronkenschap is Amerikaansch - dezelve gelijkt eene koortshitte met bewusteloosheid en onmagt. Zoodanig is veelal het hooggeprezen geluk, dat den landbouwer ten deel valt, wanneer hij een toereikend kapitaal medebrengt. - Maar, hij heeft geenen heer en Koning, wien hij behoeft te gehoorzamen. - Het is zoo. Wat ieder heeft, dat bezit hij geheel als zijn eigen, en dat geniet hij alleen met de zijnen. Geen glans eener hofhouding - geen praal van aanzienlijken en grooten der aarde doet hem zijne ontberingen gevoelen; en de duizenden, aan welke in andere landen de weelde werk en brood verschaft, ontberen hier, | |
[pagina 77]
| |
in een dolce far-niente (in zoete ledigheid). Ieder vergadert of schraapt hier voor zich, en de rijke waant zich gelukkig bij het aanschouwen van zijne dollars, waarvan hij verder geen genot heeft. Zijne leefwijze blijft eenvoudig, of liever eenzelvig; en laat hij aan de armen niets verdienen, zoo geeft hij hun ook geene reden tot benijding. Geene landswerken worden ondernomen, om, in tijden van nood, arbeid en brood aan behoeftigen te verschaffen. Integendeel, men veroorzaakt door kunstmiddelen een plotseling gebrek, lokt eene menigte werklieden, en vermindert dan het dagloon. Zoo kunnen zekere maatschappijen, met weinig kosten, kanalen, ijzeren spoorwegen enz. aanleggen. En wanneer nu eenmaal alles met stoom gedreven wordt, wat zullen de menschen dan aanvangen? Indien zij hier zoo sterk vermenigvuldigden, als in Europa, zoude het zeker eene bedenkelijke zaak zijn; maar dit is geenszins het geval. Men treft in een Amerikaansch gezin zelden meer dan driè kinderen aan. De toevloed van buiten is wel ongemeen groot, maar de sterfte onder deze vreemdelingen ook zeer aanmerkelijk. De meesten bezwijken bij ongewonen arbeid, of sterven vroegtijdig, dewijl het luchtgestel hunne gezondheid benadeelt.
(Het vervolg hierna.) |
|