Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 67]
| |
Twee toespraken aan de gevangenen in het tuchthuis te Spandau, gedaan door Thomas Schillitoe, van Londen.Ga naar voetnoot(*)De beide hier volgende Toespraken zijn, gedurende den zomer des jaars 1824, in het voorbeeldig ingerigt Tuchthuis te Spandau gedaan, door een bekwaam snelschrijver opgeteekend en sedert bewaard gebleven. Zij werden al aanstonds bij de gevangenen, over het algemeen, gunstig opgenomen, en schenen bij sommigen inzonderheid levendige indrukken te verwekken; en aangezien zij, naar men vernam, voor het vervolg niet zonder nut zijn gebleven, zoo hoopt men, dat eene meerdere verbreiding van dezelve, ook aan andere plaatsen, eenen weldadigen invloed moge uitoefenen op het gemoed van die ongelukkigen, welke, alhoewel zij, billijkerwijze, voor hunne misdrijven boeten, te gelijker tijd voorwerpen zijn van beklag voor de medelijdende en gevoelige harten van hen, die de uitbreiding der gelukzaligheid van alle hunne natuurgenooten wenschen te bevorderen. | |
Eerste Toespraak.Het is een gevoel mijner eindelooze verpligting aan God, en eene opregte liefde tot ul., als mijne medemenschen, begistigd met eenen onsterfelijken geest, die evenzeer dierbaar is aan den Heer als de mijne - het is eene onpartijdige, Evangelische liefde, die mij bewoog en bereidwillig maakte, mijn tegenwoordig bezoek voor ul. te bestemmen; en thans is het mijn innigste wensch, dat ik, als een geschikt werktuig, dienen moge, om ul. tot een hoogstgewigtig onderzoek te be- | |
[pagina 68]
| |
wegen. Ik wensch, namelijk, dat gijl. beproeven en onderzoeken moogt, wat het zij, dat u in dezen treurigen toestand gebragt heeft, waarin gij een kostbaar goed, uwe vrijheid, moet ontberen, en de smartelijke gewaarwording ondervindt, dat mannen van hunne vrouwen, ouders van hunne kinderen en kinderen van hunne ouders verwijderd zijn; eene scheiding, welke, gelijk ik overtuigd ben, geenszins de wil is van onzen hemelschen Vader, die voorzeker geen welgevallen in onze ellende kan vinden. Neen, Hij wil onze gelukzaligheid, zoo wel voor deze als voor eene toekomende wereld; en opdat ieder mensch daartoe geraken en God zijne genadige oogmerken bereiken zoude, zoo heeft Hij aan een iegelijk zijne Goddelijke wet in het hart geschreven en dezelve in ons gemoed gelegd. Deze wet gebiedt ons, wat wij doen moeten en wat wij behooren te vermijden en na te laten, wanneer wij, in het oog van God, welbehagelijk wandelen en onszelven het genot eens tijdelijken en eeuwigen vredes verzekeren willen, dien Hij voor een ieder onzer bestemd heeft. Wanneer gijl. nu dit onderzoek te werk stelt, uzelven beproeft en vraagt: wat was het toch, dat mij in dezen kommervollen toestand plaatste? zoo houde ik mij overtuigd, dat ieder voor zichzelven zal inzien, hoe hij, bij gebrek aan opmerkzaamheid op de Goddelijke stem van zijn geweten en uit ongehoorzaamheid omtrent dezelve, in eene zoo diepe ellende vervallen is. Immers deze geheime stem, die in ons binnenste zacht tot ons spreekt, toont ons en allen menschen, op de duidelijkste wijze, het goede en kwade, zoodat wij beide van elkander onderscheiden en erkennen kunnen, wat wij verkiezen en doen of vermijden en nalaten moeten, wanneer wij gezind zijn overeenkomstig Gods welbehagen te handelen. Maar dewijl het nu duidelijk is, dat gijl. uit gebrek aan opmerkzaamheid op dit inwendige getuigenis uws gemoeds, en uit ongehoorzaamheid aan deszelfs geheime herinneringen, in dien ongelukkigen toestand verzonken zijt, waarin gij u thans bevindt, zoo kan ik | |
[pagina 69]
| |
in waarheid betuigen, dat ik hartelijk voor ul. bidde, dat de verloopen tijd, in welken gij ongeneigd geweest zijt, om de tucht en bestraffing des Heiligen Geestes in uwe harten aan te nemen, thans mag zijn voorbijgegaan, en dat het voortaan uw ernstig streven moge uitmaken, om, met des te grooter opmerkzaamheid en waakzaamheid, aan de inwendige stem van het Goddelijk gebod in uwe harten gehoor te geven. Dit is het éénige, en kan slechts het éénige middel zijn, om vergeving voor uwe misdrijven en zonden te ontvangen; eene vergiffenis, metderdaad, allernoodzakelijkst voor een iegelijk, die zijne kostbare ziel, na de stormen van dit leven, eenmaal in het land der eeuwige rust hoopt overgebragt te zien. Van deze vergiffenis kunt gijl. evenwel dán eerst verzekerd worden, wanneer gij u, in alle opregtheid, wendt tot jezus, den Heiland en Verlosser van zondaren, en die, ook om den wille hunner overtredingen, den dood des kruises geleden heeft, opdat Hij in uwe harten eene echte droefheid verwekke, die eene onberouwelijke bekeering tot zaligheid werkt. De eerste stap, die door ul., bij het gevoel van dit hartelijk leedwezen, behoort gedaan te worden, is, den almagtigen God te smeeken, dat Hijzelf ul. geneigd make jegens anderen vergevensgezind te zijn, zoodat gij, uit 's harten grond, eenen ieder vergeeft, en geenen haat koestert tegen hen, die uwe gevangenneming hebben te weeg gebragt, noch tegen het Geregtshof, dat u veroordeelde. Dit is inderdaad eene zware taak voor vleesch en bloed; dan gij behoort daarbij te bedenken, dat het de uitdrukkelijke verklaring van onzen Heiland jezus christus zelv' is, dat wij moeten vergeven, wanneer wij vergiffenis wenschen te erlangen. Dan, hoe moeijelijk deze taak voor u ook zijn moge, ik houde mij toch overtuigd, dat gij, voor zoo verre gij op de Goddelijke hulp en den vermogenden bijstand onzes Heeren jezus christus bouwt, nevens mij, zult ondervinden, dat Hij u sterken en bereidwillig maken zal, om, door Hem, alles te vermogen. | |
[pagina 70]
| |
Verre zij het van ul., ontevredenheid te koesteren over de wetten uws lands. Immers, wanneer gij uzelven regt naauwkeurig beproeft, zoo zult gij bevinden, dat de oorzaak uwer rampen geenszins aan die wetten behoort te worden toegeschreven, maar veeleer daaraan, dat gij, de verzoekingen van den vijand uwer zielen gehoor gegeven hebbende, daardoor tot de door u bedrevene verkeerdheden zijt verleid geworden. Laat het daarom veelmeer uw toeleg zijn, om, door de medewerkende kracht des Heiligen Geestes, eene dankbare gemoedsgesteldheid omtrent uwe Overheden aan den dag te leggen, en beschouwt het als eene groote weldaad, onder eene milde Regering te leven. Ik ben geenszins voornemens ul. verwijtingen te doen, en ik wensch, dat hetgeen ik zeg door ul. niet als zoodanig zal beschouwd worden; neen, ik kan in waarheid betuigen, dat, bijaldien het mogelijk ware, dat het hart eens menschen bloeden kon, gewis het mijne zou bloeden, terwijl ik uwen toestand in ernstige overweging neme. O! daarom herhaal ik het andermaal: beschouwt het als eene groote weldaad, dat uw tegenwoordig lot ul. in dit land is te beurt gevallen. Bevondt gij u toch in mijn vaderland (Engeland), en waart gij naar de aldaar bestaande wetten gestraft, zoo is het hoogstwaarschijnlijk, dat velen uwer het leven zouden hebben moeten verliezen, en gijl. waart dan in een' zeer onvoorbereiden toestand weggerukt, om voor God in het gerigt te verschijnen! Niemand uwer zegge: ‘Het ware welligt beter voor mij, het leven verloren te hebben, dan mij van mijne vrijheid beroofd en van mijne betrekkingen gescheiden te zien.’ Ik zou mij, veelligt, met deze denkbeelden kunnen vereenigen, wanneer ik niet bedacht, dat er op dit leven nog een ander en eeuwigdurend leven volgen zal. Wanneer wij dit levendig inzien, dan wordt het ons duidelijk, welk eene weldaad het is, onder een Bestuur te leven, dat het kostelijke leven eens menschen weet te schatten; maar daarom ook smeek ik ul., dat gij, door hetgeen gij thans | |
[pagina 71]
| |
lijdt, bewogen moogt worden, de wet, die God op de tafelen uwer harten geschreven heeft, van nu af aan beter op te volgen; dan zou uw lijden u van dag tot dag immer ligter te dragen vallen, en dan zou de heilzame druk, dien gij thans ondervindt, een weldadig berouw in u opwekken; een berouw, dat u geen verdriet zal baren, maar u in het oog des genadigen Gods aangenaam maken kan. Mogt gijl. welligt verleid worden tot ongeoorloofde uitdrukkingen, of booze en ligtzinnige woorden, tracht dan die verzoeking, door den bijstand van uwen Verlosser, te wederstaan. Daardoor, dat gij aan Zijne stem in uw geweten gehoor geeft, zult gijl. er toe komen, om u door uw goed gedrag bij uwe Overheden en Opzieners aan te bevelen. Dan zult gijl. hun geene bekommernis meer veroorzaken, en hun de zorg en moeite, die zij om uwentwil aanwenden, zeer verligten. En hebt gijl. uwen arbeid volbragt, begeeft u dan niet tot onnutte gesprekken, maar leest veel liever in de Heilige Schrift; want deze strekt tot leering, bestraffing, verbetering en onderwijzing op den weg der geregtigheid. Het ontbreekt mij aan woorden, om ul. volkomen te overtuigen, van welk een gewigt die heilige oorkonden voor ons, menschen, zijn; maar ik ben overtuigd, dat zij ul. tot een onberekenbaar nut zullen verstrekken. Wanneer gij, na volbragte taak, met stille opmerkzaamheid in dezelve leest, zult gij gewis eenen grooten vrede in uw gemoed ondervinden, en u niet zoo onrustig gevoelen, als wanneer gij den dierbaren tijd met onnutte of ligtzinnige gesprekken verbeuzelt. Wanneer gijl., op deze wijze, ernstig gezind zijt, ten allen tijde, den bijstand van den alomtegenwoordigen God te zoeken en ootmoedig voor Hem te wandelen, zult gij elken dag Zijne hulp ondervinden, en, juist hierdoor, des te beter in staat zijn, de harde beproeving der scheiding van uwe, naar ik vertrouwe, u dierbare betrekkingen te dragen. O! zijt daarom liefderlijk gezind | |
[pagina 72]
| |
jegens elkander, en wekke de een den ander' niet op tot het kwade! Gelooft het, dat, wanneer God, die het harte doorgrondt, uwe opregte gezindheden en uw ernstig streven, om Hem te behagen, aanschouwt, Hij daardoor bewogen kan worden, een vroeger ontslag voor u te bewerken, dan gijl. veelligt wachtende waart; want Hij is een God, die de harten der menschen in Zijne hand heeft en dezelve leidt als waterbeken. Gehoorzaamheid aan de Goddelijke wet, die Hij in uwe harten heeft geschreven, is het middel, om Hem welgevallig te zijn. Daarom denke of zegge niemand, dat zijn toestand hopeloos zij; immers alwat van uwe zijde gevorderd wordt, is slechts bereidwilligheid, om u te benaarstigen, de vreeze des Heeren in uwe harten te bewaren en Zijne geboden te doen. De kracht daartoe wil Hijzelf ul. verleenen; en wanneer gij deze vermaning opvolgt, zoo zult gij ondervinden, dat uw toestand in geen opzigt hopeloos is. En nu bevele ik ul. Gode en het woord Zijner genade! hetwelk, indien gij daarop acht geeft, het vermogen bezit, ul. bij Hem aangenaam te maken. Daardoor zult gijl. dan ook de bewijzen opleveren, dat er eene droefheid naar God in uwe harten verwekt is; en dat dit uwe zalige ervaring zijn moge, is mijn vurig gebed voor een iegelijk van u, aan deze plaats tegenwoordig. | |
Aanmerking.Het zal niet ondienstig zijn op te merken, dat thomas schillitoe, tijdens zijn eerste bezoek te Spandau, niet alle de daar opgeslotene gevangenen bezoeken konde, aangezien men het niet durfde wagen, een aantal der boosaardigsten hunner, van wie men onrust en stoornis duchtte, nevens de overigen toe te laten. De liefderijke bezoeker vond, dien ten gevolge, zijne verpligting slechts ten deele vervuld, en hij vermeende ook aan de gezegde ongelukkigen een woord van vermaning en opwekking op het hart | |
[pagina 73]
| |
te moeten drukken. Later verzocht hij hiertoe verlof, en hetzelve werd hem gunstig toegestaan. De uitwerking van dit bezoek logenstrafte het vermoeden, dat men omtrent hetzelve had opgevat. Deze tot hiertoe zoo woeste en gevreesde menschen, die vroeger zoo veel onheils hadden veroorzaakt, hielden zich niet slechts, gedurende de tot hen gerigte toespraak, zeer stil, rustig en opmerkzaam, zoodat bij niemand zelfs eenig onrustig, spottend of oproerig gebaar bespeurd werd; maar zij legden, integendeel, blijkbaar getroffen, hunne dankbaarheid aan den dag voor de woorden des sprekers, en sommigen hunner gaven hun opgevat befluit op de levendigste wijze te kennen, om leven en wandel voortaan te beteren.
(De tweede of laatste Toespraak hierna.) |
|