Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 38]
| |
Het noodlottige nachtbezoek.
| |
[pagina 39]
| |
niet toe, zich in persoon naar Engeland te begeven, en, daar de zaak van zoo veel gewigt was, kon hij die aan niemand anders toevertrouwen, dan aan zijne gemalin, en hij besloot, haar die reis te doen ondernemen. Hoe zwaar deze elkander zoo hartelijk minnende echtgenooten de scheiding ook viel, vooral aan de teedere agnes, welke haren man, in zijnen ziekelijken toestand, aan vreemde verzorging moest overlaten, zoo werden echter alle zwarigheden overwonnen door het denkbeeld, dat hun beider belang zulks vorderde; waarbij nog kwam de hoop, dat van den troon van eldzabeth eene nieuwe gelukster voor hen zoude opgaan. Van weinige Hofdames en eenig ander gevolg verzeld, nam de Keurvorstin, met moed en beradenheid, de, voor haar verre, reis over zee aan. De schoone agnes verscheen in Londen. Elizabeth ontving haar met onderscheiding, en was bij hare eerste ontmoeting zeer verrast. Zij had zich voorgesteld eene alledaagsche figuur te zullen ontmoeten, en zag eene majestueuze gestalte naderen. Het schoon van agnes werd nog verhoogd door het rouwgewaad over haren onlangs gestorven vader, den Graaf van manivelt, waardoor zij te meer ieders aandacht tot zich trok; een zwarte sluijer bedekte, naar de toenmalige mode, haar aangezigt tot aan de bovenlip; eene omstandigheid, zoo als het vervolg zal bewijzen, niet zonder gewigt in dit verhaal. Twee personen, bij de eerste audiëntie tegenwoordig, schenen bestemd, om in onze geschiedenis eene hoofdrol te spelen: Lady gordon en Lord leicester. De indruk, welken de verschijning der schoone Duitsche aan het Engelsche Hof maakte, was ongemeen, en agnes scheen een gewenscht gevolg van hare reis te kunnen verwachten, en van de gunst der Koningin het morgenrood eener glansrijke toekomst af te stralen. De goedheid der Koningin jegens agnes werd dagelijks grooter, en begon niet alleen opzien te baren, maar wekte ook bij velen den nijd op, in het bijzonder bij de ranke Lady gordon, welke vreesde het vertrouwen der luimige Koningin te zullen verliezen. Bij alle lofredenen over de fraaije leest van de Keurvorstin agnes van Keulen had men haar schoone wezen nooit anders dan naauwelijks ten halve gezien, uit hoofde van het nijdige floers, dat het bovendeel van haar gelaat | |
[pagina 40]
| |
bedekte. Ach! had zij dezen beschermer van hare veiligheid en geluk nooit afgelegd! - Lady gordon, vriendschap huichelende, terwijl zij gal in het harte droeg, drong zich op alle wijzen bij agnes in, en bezocht haar dikwijls op een' zeer vertrouwelijken voet, zelfs op uren, dat zij geheel niet verwacht werd. Eenmaal verraste zij de goede Vorstin, aan hare kaptafel zittende, zonder het boven vermelde floers, zelfs zonder eenig ander tooisel, dan hare schoone lokken. De Lady gevoelde eene sterke ontroering, welke zij echter zorgvuldig wist te verbergen; en oogenblikkelijk ontwierp zij een plan, om de niets kwaads vermoedende Keurvorstin in het verderf te storten. Kort hierna uitte de Koningin den wensch, om de lotgevallen van gebhard en agnes omstandig te vernemen. Agnes beloofde, den volgenden dag aan dezen wensch te zullen voldoen. Lady gordon vernam, dat agnes zich na den avondmaaltijd bij de Koningin zoude vervoegen. Elizabeth was gewoon des avonds vroeg te eten. De tijd, tot dat zij zich te bed begaf, moest aangevuld worden door muzijk, gesprek of spel, waarmede zij de kwade geesten der herinnering poogde te verdrijven. Een half jaar te voren was het bloed der ongelukkige maria van Schotland door haar vergoten. Van tijd tot tijd gevoelde de trotsche Koningin wroegingen, en dikwijls had zij afleiding noodig, om de haar aanklagende schim van maria uit hare verbeelding te verdrijven. Lady gordon verzuimde niet, kort vóór dat agnes zich ten Hove zoude begeven, haar te bezoeken. Zij bezag en veranderde haren opschik, en de goedhartige, niets kwaads vermoedende agnes liet zich alles welgevallen. ‘Dit zwart zijden kleed,’ lispelde de slang, ‘kan wel gaan, en het gestikt zilver zie ik aan als een bewijs, dat uw eindelooze rouw ten einde spoedt; maar het hoofdsieraad - het hoofdsieraad deugt niets! Weg met dien nijdigen sluijer, die zoo veel schoonheids verbergt! Waarachtig, lieve vriendin! gij bezondigt u tegen uzelve met dit gelaat te verbergen.’ Agnes zag in den spiegel, sloeg den sluijer op, en glimlachte, toen zij de vermeerdering van hare schoonheid gewaar werd. ‘Kom, zet u,’ voer de Lady voort, ‘en sta mij toe, dat ik u een weinig naar mijne manier opschik.’ De sluijer werd afgedaan, de haren op eene geheel nieuwe, agnes onbekende | |
[pagina 41]
| |
wijze geschikt, bij welke werkzaamheid Lady gordon achter den rug der Vorstin dikwijls een klein portret raadpleegde, hetwelk zij in den zak had medegebragt; de wijde mouwen van het rouwkleed werden opgeslagen, waardoor de schoone armen meer zigtbaar werden; eindelijk nam de Lady eenige groote diamanten van hare eigene kleeding, om het gewaad aan den boezem van agnes vast te maken, en hing haar nog een gouden kruis om. ‘Neen, dit niet!’ riep agnes, die zich niet met vreemde kleinooden wilde laten opschikken, en geraakte met de ernstig aanhoudende Lady daarover in een' kleinen woordentwist, gedurende welken men kwam, om agnes ten Hove af te halen. Nu was het te laat, om van opschik te veranderen; zij moest voor heden avond zoo gekleed blijven, en, zoo als zij was, steeg de Vorstin in den wagen, welken de Koningin haar had gezonden. Agnes bemerkte, toen zij in den wagen steeg, en ook onder weg bij diegenen, welke haar verzelden, eene zeldzame verwondering. Zij schreef zulks toe (want welke schoone jonge vrouw is volkomen vrij van ijdelheid?) aan hare meer ontbloote schoonheid, zonder hierover verder na te denken of iets kwaads te vermoeden. Men bragt agnes bij de Koningin. Zij vond haar in haar geheim kabinet. De kaarsen brandden donker. Elizabeth (het geluk diende de snoode Lady gordon!) was op eenen armstoel Ingeslapen. Voor haar stond een tabouret voor de verwacht wordende schoone vertelster. Om de Koningin niet in hare rust te storen, bleef de bescheidene agnes op eenigen afstand staan. Meer dan een vierde uurs verliep, en de Koningin ontwaakte niet. Dit verdroot agnes in het einde. Zij hoestte zacht, en de slapende begon zich te bewegen, opende vervolgens de oogen, en - vloog op eens van hare zitplaats op, uitroepende: ‘Hemel! maria stuart!’ - Agnes, welke den uitroep der Koningin niet verstond, breidde de armen naar haar uit, om, wijl zij werkelijk dreigde neder te vallen, haar op te vangen. ‘Weg!’ gilde elizabeth; ‘weg, weg van hier, schrikbeeld! Weg, of gij vernietigt mij!’ - Agnes, die niets begreep van hetgeen er gebeurde, deed alle moeite, om de verschrikte Koningin te doen bedaren. Op den minzaamsten toon sprak zij haar aldus aan: ‘Genadige Koningin! kent gij agnes van Keulen niet meer? Ik kwam hier op uw bevel. Hoe is het mogelijk, dat mijne tegenwoordigheid u zoodanig kan | |
[pagina 42]
| |
ontroeren?’ Op deze woorden begon zich de Koningin eenigzins te herhulen, en, agnes aanziende, sprak zij: ‘Agnes van Keulen? Ja, werkelijk agnes van Keulen!’ Na eene korte pauze, gedurende welke zij de kleeding van agnes opnam, vervolgde zij: ‘Inderdaad, Mevrouw! gij verrastet mij op eene zeldzame wijze. Gij bezit eene regt uitgezochte manier, om iemand den grootsten schrik te veroorzaken.’ Agnes betuigde, dat zij niet konde begrijpen, waarvan hare Majesteit sprak, en verzocht om opheldering van dit raadsel. ‘En ik,’ hernam de Koningin, in gramschap losbarstende, ‘en ik verzoek u, dat gij u onverwijld uit mijne tegenwoordigheid verwijdert.’ Agnes, zelve geboren Vorstin, konde dusdanige beleedigende handelwijze niet, zelfs van geene Koningin, verdragen. Te fier, om zulks langer aan te hooren, verlies zij, met eene kleine buiging, het kabinet en het paleis, en keerde naar hare woning terug. Maar haar gemoed was zoodanig ontsteld, dat zij zich naauwelijks overeind konde houden, en, te huis komende, moesten hare bedienden haar helpen, om de trappen op te komen. Zij zette zich neder tusschen twee harer meest vertrouwde vrouwen, aan wie zij het voorgevallene mededeelde. Te gader maakten zij allerhande gissingen, zonder het spoor der waarheid te kunnen vinden. Zij zaten bij elkander tot aan den morgen, zonder dat eenige slaap haar beving. Agnes wilde zich ontkleeden, en had reeds het gouden kruis van Lady gordon en de overige juweelen ingepakt, met voornemen om die in den morgen aan de eigenaresse terug te zenden, toen eene kamerjuffer binnentrad met berigt, dat Lord leicester in de voorkamer was, en de Gravin een oogenblik wenschte te spreken. ‘Leicester in dit uur!’ riep agnes half luid: ‘doch men late hem binnenkomen; misschien staat zijne komst in verband met het voorgevallene.’ Zij ging den Lord eenige treden te gemoet. Zoodra deze haar in het gezigt kreeg, trad hij getroffen terug, met ontzetting uitroepende: ‘Regtvaardige Hemel! de levende maria van Schotland! De Koningin is te ontschuldigen.’ Agnes, die zich thans herinnerde, den naam van maria ook uit den mond der verschrikte Koningin gehoord te hebben, viel het hu mede in, dat vroeger een reizend Engelschman de in het oog loopende gelijkheid tusschen haar en de beroemde Schotsche Koningin mede had opgemerkt. ‘Hemel!’ | |
[pagina 43]
| |
riep zij, de handen wringende, ‘is het mogelijk, dat deze ongelukkige gelijkheid, met welke men mij voorheen vleide....’ - ‘Waarachtig, Mevrouw!’ viel naar leicester in de rede, ‘zij is groot, deze gelijkenis - zij is eenig! Maar zonder deze kleeding zoude zij niet zóó gewerkt hebben. Waarlijk, Vorstin! om geheel maria te zijn, zoo als zij was en leefde, ontbreekt u niets dan hare groote juweelen en het gouden kruis, hetwelk zij in haar leven nooit aflegde.’ - ‘Ziehier beide,’ sprak de ontroerde agnes, terwijl zij hem de sieraden van Lady gordon voorhield. ‘En wie gaf u deze dingen? Zij zijn de geheele opschik, welken Koningin maria droeg, toen zij aan het Engelsche Hof verscheen, en dien zij naderhand aan Lady gordon heeft vermaakt.’ Agnes verhaalde nu het voorgevallene van den vorigen avond, en de Lord gaf haar eene beschrijving van de hevige gemoedsbeweging, in welke hij de Koningin had gevonden, wegens het haar voorgestelde evenbeeld der vermoorde maria. - Met kommer op het gelaat, nam de Lord afscheid, en agnes een besluit, harer waardig. Naauwelijks was het ten volle dag geworden, of reeds verbreidde zich het dubbele gerucht door Londen; agnes, die men algemeen voor de gunstelinge der Koningin hield, was in ongenade gevallen, - en de teregtgestelde Koningin maria was dezen nacht aan elizabeth verschenen. Tegen den middag bekwam agnes bevel van de Koningin, om haar huis niet te verlaten, en vooral zich te wachten, om ten Hove te verschijnen. - Leicester, heimelijk in liefde voor de schoone Keurvorstin ontstoken, wist zich met de uitvoering dier boodschap te doen belasten. Hij gaf zich alle moeite, die een geslepen hoveling kan aanwenden, om het bittere van dit bevel door hoffelijkheid te verzoeten. Agnes ontving hem en zijne boodschap even koel als fier. Zijne vraag om toestemming, ten einde zijn bezoek den volgenden morgen te herhalen, werd op eene dubbelzinnige wijze beantwoord. Op het bepaalde uur kwam hij, om - agnes niet meer te vinden. Zij had met haar klein gevolg, zonder van iemand afscheid te nemen, Londen verlaten, en den weg naar Douvres ingestagen, om naar haren gemaal in Duitschland weder te keeren, en zelve de bodin te zijn van het mislukken der laatste | |
[pagina 44]
| |
hoop op herstel van zijn aardsch geluk, maar ook om zijne liefderijke troosteres en onschatbare gezellin te zijn en te blijven, die hem tot den dood toe getrouwheid had gezworen, en die dezen eed nooit verbrak. |
|