Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Overvaart uit de Oude naar de Nieuwe Wereld.Ik wil hier eenige aanmerkingen mededeelen over den toestand der landbouwers, welke in zoo grooten getale naar Amerika verhuizen. Menigeen dier ongelukkigen verlaat zijn Duitsch vaderland, in de verbeelding, dat hij voor 25 centen een morgen land zal koopen, en dan op een paar honderd morgen als een kleine Koning leven, en niet alleen zijn eigen heer en meester, maar ook bovendien nog regerend medelid van den Staat kunnen worden. Treurige verbijstering! Doch allerlei kunsten worden in het werk gesteld, om eenvoudigen te misleiden. Naar welke haven van EuropaGa naar voetnoot(*) de verhuizenden zich mogen wenden, zij vinden overal schepen in gereedheid, om hen over te voeren. Ja, zij worden zelfs met aanbiedingen daartoe, tot in hunne vreedzame hutten, vervolgd, en de hebzucht spaart geene middelen, om onkundigen naar een ander wereldeel te lokken. Meestal gaan de Duitschers te Havre scheep, en op den weg derwaarts vindt | |
[pagina 24]
| |
men in alle steden, maar bijzonder te Straatsburg en Parijs, Amerikaansche agenten, welke aan de verhuizenden de uitgestrektste landerijen te koop aanbieden. Men ziet daar, op steendrukplaatjes, allerliefste landschappen, welke de goederen, die te koop zijn, moeten verbeelden - voorts landkaarten en plans, die de ligging op het naauwkeurigste aanwijzen, en bovendien eene menigte brieven van lieden, welke onlangs daar aankwamen; brieven, vol betuigingen van fortuin, die daar gemaakt is, en gevolgelijk nog gemaakt kan worden. Voor menigeen is het eene aangename verrassing, wanneer hij daar een' bekenden naam uit zijn dorp ziet, of zelfs de hand van den schrijver herkent! Deze brieven, namelijk, zijn grootendeels echt; maar welk geloof ze verdienen, zal uit het vervolg blijken. Ofschoon nu die agenten zelden iets werkelijk verkoopen, zoo brengen zij toch veel toe, om het verlangen naar verhuizen steeds op nieuw aan te zetten, en op deze wijze maken zij zich verdienstelijk bij de Vereenigde Staten; want zonder dit middel zou velen de lust, om verder te reizen, reeds te Parijs vergaan. Hier namelijk, aan de oevers der Seine, liggen verhuizers, van de maand Mei tot October, ja soms tot in den winter. Dit is het verzamelleger en de rustplaats; hier moeten die arme lieden dikwijls tien dagen, en langer nog, in de open lucht wachten, eer zij in een schip kunnen komen, om naar Havre te varen. Te Havre wemelt het van bedrijvige en zwetsende commissarissen, welke den aankomenden, onder telkens herhaald gelukwenschen met de hun wachtende voordeelen, onverwijld gelegenheid tot de overvaart beloven te verschaffen. De eenvoudige Duitschers, het zwerven reeds lang moede, maken gaarne gebruik van het aanbod, in de hoop, dat zij weldra zullen afzeilen, en althans in de open lucht niet behoeven te verblijven, daar zij terstond aan boord kunnen gaan. Van levensmiddelen, uitgenomen het drinkwater, moeten de lieden zichzelve voorzien, en wel voor den tijd van drie maanden. Zoo vormt zich onder de verhuizers voor elk schip eene kleine maatschappij, die haren voorraad in de voorgeschrevene hoeveelheid inkoopt. De verkoopers van scheepsbehoeften krijgen reeds vóór de levering hun geld - geven ook wel, als men het verlangt, eene Fransche kwitantie; en de makelaar, die de belangen der koopers zeer ter harte schijnt te nemen, verzekert ten stelligste, dat alles in de beste orde is; dat men geheel geene zorg behoeft | |
[pagina 25]
| |
te hebben; dat de gekochte voorraad tijdig aan boord gebragt zal worden, alwaar de stuurman denzelven moet ontvangen en in bewaring nemen, om op reis de dagelijksche uitdeeling te regelen, ten einde er geen gebrek ontstaan moge. Nu hoopt men van uur tot uur te zullen afzeilen; doch vruchteloos. Na eene halve maand, en dikwerf nog langer, gewacht te hebben, wordt het ongeduldig verlangen der verhuizenden zoo groot, dat eindelijk, na overspanning, wel doffe afmatting moet volgen. Met verdrietige gezigten kruipen er gansche scharen uit de schepen, sluipen mismoedig door de straten, laten zich soms hier en daar nog in kroegen lokken, of door de wandelende, hen steeds vervolgende kramers eenige snuisterij opdringen, waarvan zij geen nut hebben; en zoo dragen die onnoozele menschen dikwerf hun laatste penningsken, waarover zij beschikken kunnen, bij, om de kunstvlijt der uiterst werkzame inwoners van Havre te ondersteunen. Eindelijk komt het langgewenschte oogenblik. Plotseling hoort men roepen: Haast u; het schip vaart op het oogenblik af! In wilde verwarring ijlt nu de gansche menigte naar de haven. Men bereikt dezelve - het schip is reeds losgemaakt en in beweging, maar kan niet zoo spoedig door sluis en brug geraken, of het wordt nog door de beangstigde schare aan het einde der haven bereikt en beklommen, of veeleer bestormd. Als men dan vervolgens in het ruime sop komt, en de gemoederen beginnen te bedaren, wordt er naar de levensmiddelen gevraagd. Bij het afzeilen van een schip is er de beide eerste dagen zoo veel te doen, het dek ligt zoo vol, en ieder heeft zoo veel te verrigten, dat daarnaar terstond geen onderzoek kan geschieden. Maar de verhuizers bekomen beschuit, meel, brandewijn, kaas, gerookt vleesch naar genoegen; zij zien dus, dat hun voorraad aan boord is gekomen, en zij stellen zich dan gerust. Doch binnen weinige dagen blijkt, dat slechts de helft der gekochte levensmiddelen in het schip is, en dat men derhalve veel te ruim geteerd heeft. De bedrogene reizigers worden dus op half rantsoen gesteld, en weldra op een vierde - wijn en brandewijn vallen geheel weg; doch goede raad, hoe men het had moeten aanleggen, wordt ruimschoots medegedeeld. Die ooit eene teekening van het schip eens slavenhalers gezien heeft, zal zich een denkbeeld van den toestand dier verhuizers kunnen vormen. De vaartuigen, waarmede men | |
[pagina 26]
| |
slaven overvoert, zijn echter meerendeels goede zeilers en worden wél onderhouden; maar deze, die tot overbrenging van volkplantelingen uit Europa dienen, zijn dikwerf in zoo slechten staat, dat niemand verzekering van zeeschade daarop wil geven, en dat zij, bij verkoop, naauwelijks meer zouden opbrengen, dan een slooper daarvoor wil geven. Deze schepen nu worden zoo vol menschen gestopt, dat de vracht meer bedraagt, dan de geheele waarde. Kwamen dezelve dus beladen in Amerika, dan zouden ze terstond verbeurd verklaard worden; doch men weet gewoonlijk wel gelegenheid te vinden, om de helft der passagiers vooraf met sloepen aan wal te zetten. De Amerikanen namelijk, daar hun in vreemde havens ondernemingen van dezen aard niet zoo goed gelukken wilden, hebben goedgevonden, het aantal passagiers voor elk schip naar de tonnen-maat te bepalen. Wordt er slechts één persoon boven dit getal aangetroffen, al ware het ook een kraamkind, zoo is schip en eigendom van den Kapitein aan de landskas vervallen. Men ziet intusschen, dat schepen, welke tot niets meer deugen, aan de reeders op deze wijze nog eene laatste goede dienst bewijzen. Het is te verwonderen, dat er niet meer ongelukken gebeuren. Wordt de zee onstuimig, en slaan de golven over het schip, zoo moeten de reizigers onder het verdek kruipen; men sluit alles, en dan liggen zij, digt op elkander gedrongen, in akelige duisternis. Geschiedt de overvaart op een Fransch schip, zoo gevoelen zij het verschrikkelijke van hunnen toestand minder, dewijl de Fransche matrozen steeds vrolijk zijn. Deze zingen, boerten en lagchen hartelijk, wanneer het spookt op zee. Wordt de hemel weder helder, zoo beweren zij, dat men de linie passeert, ofschoon men over de zeshonderd mijlen benoorden dezelve is; en dan moet de gewone doop met de belagchelijkste plegtigheden plaats hebben, waarbij de matrozen niet minder zich vermaken, dan de anderen, die ook nog door zeeziekte gekweld worden, verdriet ondervinden. Is de manschap bij dag, onder scherts en spel en gezang, vermoeid geworden, zoo rust dezelve des nachts te zoeter; en geraakt het schip dan wel eens een weinig van den koers, men bekommert zich deswege niet, daar Janmaat gewoon is te zeggen: Eén maand op zee is één maand soldij, en twee zijn twee. Onder zoodanige afwisselingen geraken, na eene vaart van twee maanden, de verhuizenden in het land der belofte. Doch | |
[pagina 27]
| |
eer zij het hok, dat hen naauwelijks bevatten kan, verlaten, moet elk persoon, zonder onderscheid, drie dollars betalen; welk geld gegeven wordt tot instandhouding van eene kas, waaruit de aangekomene vreemdelingen, die in het vervolg verarmen mogten, (hetgeen meestal gebeurt) ondersteund moeten worden. Maar deze hulp blijft gewoonlijk achter. Van deze gelden heeft men te New-York buiten de stad een hospitaal gebouwd, onder den naam van Refuge (Toevlugt), welks bewoners zoo tamelijk behandeld worden. Dezelve bestaan echter grootendeels uit inboorlingen, en wel uit krankzinnigen. Dit Refuge is dus inderdaad een algemeen dolhuis geworden, tot welks instandhouding men een goed gedeelte der penningen besteedt, welke men van de aankomende verhuizers vordert. Is nu aan dezen eisch der wet voldaan, zoo staan voor den aankomenden alle wegen open, om zijn geluk te beproeven en zijne droomen te verwezenlijken. Dit uitzigt, dat naar ieders persoonlijke stemming wordt gewijzigd, en het aangename gevoel, dat men, na eene jammerlijke zeereis, eindelijk eens weder op vasten bodem kan treden, doen de doorgestane ongemakken spoedig vergeten en de drie dollars met genoegen betalen. Die herwaarts wil of moet reizen, doet in allen gevalle best, met eene pakketboot over te varen. Tusschen Havre en New-York zijn tien zulke schepen in de vaart, het eene al fraaijer en prachtiger dan het andere, en allen nieuw; want langer, dan zes jaren, mogen dezelve niet varen. De groote kajuit is ruim, licht, met fraaije tapijten belegd en met eene kleine, keurige bibliotheek voorzien - de tafel voor veertig tot vijftig personen berekend - de meubelen van mahonijhout - voor de vrouwen eene zaal met trumeaux-spiegels, en daarin staat gewoonlijk eene fortepiano. De slaapvertrekken zijn van goede bedden en alle gerijfelijkheden voorzien. Men eet en drinkt er zeer goed. De schepen zeilen snel en varen gewoonlijk in dertig dagen over. De persoon betaalt 140 dollars; voor kinderen beneden de vijfjaren wordt de halve vracht, voor die beneden de twaalf jaren twee derde, en voor heel jonge kinderen de helft hiervan gegeven. Behalve de passagiers in de kajuit, nemen de pakketbooten ook nog vijf- of zeshonderd tonnen goederen of verhuizenden mede. Deze betalen hier slechts een weinig meer, en worden veel beter verzorgd, dan op de schepen, welke enkel tot het overvoeren van zoodanige lieden dienen. | |
[pagina 28]
| |
De Amerikaansche zeelieden munten thans uit; op de schepen heerscht de beste orde, en de Kapitein is heer en meester, die onbepaalde gehoorzaamheid vordert. De aangekomene vreemdelingen zien weldra, dat zij nog maar het kleinste gedeelte van hun lijden doorgestaan en op nieuw vele onkosten te maken hebben; want de reizen naar het binnenland zijn moeijelijk en veroorzaken vele uitgaven. Het gelukkigste zijn diegenen van de arbeidende klasse, welke terstond werk vinden, de mannen bij het tuinieren, en de vrouwen als dienstmaagden. Het loon, vier tot zes dollars in de maand, is, naar het schijnt, zeer ruim; maar de behoeften zijn hieraan evenredig - want het onderscheid in de kleeding valt weg, en de mode moet terstond gevolgd worden. Dit nu veroorzaakt bij de dienstmeisjes eerst veel genoegen; en zij krijgen bovendien driemaal daags vleesch. Dan worden terstond de eerste brieven naar huis geschreven, waarin men niet genoeg kan roemen, hoe gelukkig men hier is. Doch wanneer het verdiende loon de noodzakelijke uitgaven niet meer kan bestrijden - wanneer de arbeid, die iemand wordt opgelegd, (hetgeen bij mannen zeer dikwijls het geval is) de krachten te boven gaat - wanneer het ongewone luchtgestel ziekten veroorzaakt, en dan Gods vrije hemel het gasthuis is - wanneer het heimwee de ongelukkigen overkomt, en de middelen tot de terugreis ontbreken; dan worden er geene brieven meer geschreven, daar men ongaarne de zelfmisleiding wil bekennen. Nadat dus de eerste bedwelming is geweken, worden de voorheen vrolijke gezigten der verhuizers somber en peinzend. Ook rijke Europeanen, bekoord door de tiendubbele waarde, welke de grond weldra bij de ontginning erlangt, hebben zich laten verleiden tot ondernemingen, die meestal tot hun nadeel uitvielen. Men zoude mij hier misschien de veel geprezene volkplanting van den Heer rapp kunnen tegenwerpen; maar de groote dingen, die deze man door verwonderlijken invloed op zijne landslieden uitvoert, komen den Amerikanen, welke den arbeid schuwen, zeer wel te stade. Zij laten hem daar, ja, de rol van een' kleinen vorst spelen; maar, als de citroen uitgedrukt is, zal men de schil wegwerpen. En reeds heeft men hem uit den Staat Ohio tot aan de oevers van de Waba-rivier, aan de grenzen der Illinois, verdrongen. Onlangs is alhier een Fransche Graaf aangekomen, die | |
[pagina 29]
| |
ruim zestig voor den arbeid geschikte lieden met zich bragt. Hij had in het vaderland eene overeenkomst met hen getroffen, waarbij zij zich verbonden, om gedurende een' bepaalden tijd, tegen een hoog loon, voor hem te arbeiden en gronden te ontginnen. Hij wilde kleine dorpen aanleggen, en deze dan vóór en na aan andere verhuizers verkoopen. Op deze wijze waren zijne lieden en de genen, die vervolgens mogten overkomen, geholpen, en hij zelf zou in weinige jaren een schoon kapitaal huiswaarts hebben kunnen voeren. Maar dat ligt niet in het plan der Amerikanen; hierom verklaart de wet alle buitenlands aan-gegane verbindtenissen voor nietig, waarbij zich iemand verpligt, om eenen ander' te dienen. Tot hun eigen nadeel maakten de medegevoerde lieden gebruik van deze wetsbepaling. Dertig hunner verlieten den Graaf terstond in New-York; de overigen volgden hem nog tot aan het meer Erie, maar liepen toen ook weg, om hunne fortuin te zoeken. Zij vonden ook werk, en wel zeer zwaar werk; bij onmatige hitte moesten zij zich laten welgevallen, kanalen te graven of in de koolmijnen te arbeiden, en dan nog voor veel geringer dagloon. Maar zij waren hun hoofd gevolgd en hadden vrij gehandeld. De Graaf behield zijne woeste bosschen, welke hem niemand zal benijden. - De Heer survilliers bezit in Oswego-County, aan het meer Ontario, honderdduizend morgens van zulk land. Sedert vijftien jaren doet hij steeds moeite, om bij kleine stukken en op zeer billijke voorwaarden te verkoopen; doch niemand schijnt er lust toe te hebben.
(Het vervolg hierna.) |
|