çons de Littérature Française van noël en la place, zoodat men Verhalen bij Verhalen, Beschrijvingen bij Beschrijvingen, Allegoriën bij Allegoriën vindt, maar naar tijdsorde; de oudste Schrijvers eerst, en zoo eindelijk tot de nieuwste der overledene Schrijvers toe. Van de nog levenden zal alleen Prof. van der palm in aanmerking komen, daar deze algemeen voor den besten, thans levenden, Prozaschrijver in Nederland erkend wordt. Daar de Heer Mr. scheltema nu kort geleden het tijdelijke met het eeuwige verwisseld heeft, hopen wij, dat uit de zoo uitmuntend gestelde schriften van dien Geleerde, al ware zulks oorspronkelijk het plan niet geweest, mede iets in het vierde deel der Bloemlezing zal worden opgenomen. Want vier deelen worden ons in de Inleiding beloofd. De nu verschenen twee eerste stukken behelzen, het eerste stuk: fragmenten uit de werken van aldegonde, spiegel, coornhert, willem meerman, (uit het begin der 17de eeuw) p.c. hooft, van den vondel, jacob cats, swinnas, g. brandt, k. brandt, vlaming, van effen, het werkje de Philosooph door een' ongenoemden, zoo ook uit de Philanthrope en de Onderzoeker. Voorts van onno zwier van haren en jan wagenaar. Het tweede stuk bevat fragmenten uit simon stijl, Mejufvrouwen wolff, geb. bekker, en a. deken, bellamy, van alphen,
capellen tot de poll, allard hulshoff, kantelaar, r. feith, nieuwland, w.a. ockerse, stuart, a. loosjes, pz., lublink de jonge en fokke, simonsz. Met oordeel en smaak, gelijk men verwachten kon, is de Hoogleeraar bij het verzamelen dezer Bloemlezing te werk gegaan. Wij hebben één ernstig verzoek. Bij het Handboek der Hoogduitsche Letterkunde is nergens een Register te vinden. Dit maakt het zoeken moeijelijk. Ook bij deze twee eerste stukken der Nederlandsche Bloemlezing bestaat hetzelfde gebrek. Noch vóór, noch aan het einde van elk stuk ontmoet men eene lijst der Schrijvers, met aanwijzing der bladzijden. Doch het werk is nog niet voltooid, en door een algemeen Register achter het vierde deel, of anders des noods in een afzonderlijk boekje, kan in dit gebrek nog voorzien worden; welk laatste hulpmiddel ook voor het Duitsche Handboek nog kan worden aangewend. Wij hopen, dat de Hoogleeraar aan dezen onzen wensch, die den-